1.15.In het dossier bevindt zich een uitspraak op bezwaar met dagtekening 17 september 2019 (bijlage 2.11 bij het verweerschrift) en een uitspraak op bezwaar met dagtekening 25 september 2019 (bijlage 4 bij het pro forma beroepschrift).
2. Bij brief van 11 januari 2021 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat op de zitting van 21 januari 2021 enkel de volgende punten besproken zullen worden:
- de door eiseres gestelde schending van haar hoor- en inzagerecht en
- de aanwezigheid van verschillende uitspraken op bezwaar in het dossier.
Beoordeling
Verschillende uitspraken op bezwaar
3. De rechtbank heeft geconstateerd dat het dossier twee verschillende uitspraken op bezwaar bevat (zie 1.15.).
4. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de als bijlage 2.11 bij het verweerschrift opgenomen uitspraak op bezwaar een concept betrof en dat deze uitspraak nimmer verstuurd is aan eiseres. Enkel de uitspraak op bezwaar die door eiseres als bijlage 4 bij het pro forma beroepschrift is gevoegd is daadwerkelijk ondertekend en verstuurd, aldus verweerder.
5. De rechtbank acht deze verklaring van verweerder aannemelijk. Gelet daarop is de uitspraak op bezwaar met dagtekening 17 september 2019 nimmer tot stand gekomen.Verweerder heeft dus één uitspraak op bezwaar gedaan, met dagtekening 25 september 2019. Het tegen die uitspraak op bezwaar gerichte beroep is dan tijdig en ontvankelijk.
Hoor- en inzagerecht in de bezwaarprocedure
6. De rechtbank stelt voorop dat het hoor- en inzagerecht een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure is. Op grond van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan verweerder slechts in een beperkt aantal gevallen afzien van het horen.
7. Eiseres stelt dat verweerder haar hoor- en inzagerecht heeft geschonden omdat verweerder zonder haar inzage te hebben gegeven in de stukken en zonder haar gehoord te hebben uitspraak op bezwaar heeft gedaan, terwijl zij uitdrukkelijk had verzocht om gehoord te worden.
8. Verweerder stelt dat eiseres haar hoor- en inzagerecht niet geschonden is. Door de ingebrekestelling mocht hij veronderstellen dat eiseres binnen 14 dagen een uitspraak op het bezwaar wilde. Verweerder heeft de ingebrekestelling zo opgevat dat eiseres nu de voorkeur gaf aan snelheid boven zorgvuldigheid. In de ingebrekestelling heeft eiseres niet opnieuw aangegeven dat zij gebruik wilde maken van haar hoor- en inzagerecht. Verweerder wijst ter onderbouwing van zijn stellingen op uitspraken van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch en Gerechtshof Den Haag.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de gang van zaken – met name het tijdsverloop tussen het ontvangen van de aanvullende motivering van het bezwaarschrift (zie 1.7.) en de reactie van het UWV richting verweerder daarop (zie 1.9.) – had verweerder eiseres eerder (ruim voor de ingebrekestelling) kunnen horen. Dat eiseres niet beschikbaar was voor een hoorgesprek op de door verweerder voorgestelde drie data binnen de termijn van de ingebrekestelling kan haar dan niet tegengeworpen worden. Hierbij acht de rechtbank eveneens van belang dat eiseres een redelijk tegenvoorstel heeft gedaan voor een andere datum (zie 1.13.). Dat verweerder bij een hoorgesprek op die datum niet binnen de termijn van de ingebrekestelling zou kunnen beslissen, en dus een dwangsom verschuldigd zou zijn, is geen reden om af te zien van het horen. Dit temeer nu lopende de bezwaarprocedure meerdere malen expliciet is verzocht om gehoord te worden. De rechtbank merkt hierbij op dat de hofuitspraken waar verweerder naar verwezen heeft op andere situaties zien. In de uitspraak van Gerechtshof Den Haag was voorafgaand aan de ingebrekestelling sprake van meerdere pogingen van de kant van de heffingsambtenaar om belanghebbende te horen, hetgeen belanghebbende (vrijwel) onmogelijk maakte. In de uitspraak van Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch was reeds voorafgaand aan de ingebrekestelling sprake van een ‘voorwaardelijk afzien’ van het inzagerecht.
10. Voor zover verweerder heeft bedoeld te stellen dat eiseres middels de ingebrekestelling heeft verklaard dat zij afzag van haar recht om gehoord te worden (in de zin van artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb) overweegt de rechtbank dat uit de correspondentie kort na het ontvangen van de ingebrekestelling (zie 1.11. t/m 1.13.) onmiskenbaar volgt dat eiseres nog steeds gehoord wilde worden. Dat op de ingebrekestelling zelf niet vermeld staat dat eiseres alsnog gehoord wilde worden laat zich verklaren door het feit dat het daarvoor gebruikte formulier – afkomstig van de Belastingdienst – geen mogelijkheid biedt om dat aan te geven.
11. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank eiseres haar hoor- en inzagerecht geschonden.
12. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar.
13. De rechtbank ziet aanleiding om de zaak terug te wijzen naar verweerder. Partijen zijn naar aanleiding van een nog lopende bezwaarprocedure over de beschikking Whk voor het jaar 2020 in gesprek. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat voor beide jaren hetzelfde materiële geschil speelt, en dat in de bezwaarprocedure over 2020 ook 2019 besproken is. Gelet daarop zal de rechtbank de zaak terugwijzen naar verweerder met de opdracht om opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Griffierecht en proceskosten
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Eiseres heeft een integrale kostenveroordeling verzocht.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat verweerder in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld of tegen beter weten in een beslissing heeft genomen die in rechte geen stand zou kunnen houden.Naar het oordeel van de rechtbank is de schending van het hoor- en inzagerecht in de gegeven omstandigheden niet verregaand onzorgvuldig. Gelet daarop is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor een integrale kostenveroordeling.
17. De proceskostenvergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 799 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 265 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).