ECLI:NL:RBNNE:2021:2446

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 716
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrek specifieke zorgkosten in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft eiseres in haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 uitgaven voor extra gezinshulp in aftrek gebracht. Eiseres heeft een gehandicapte dochter, N., aan wie voor het jaar 2015 een persoonsgebonden budget (PGB) van € 48.333 is toegekend. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor haar dochter meer zorg nodig was dan de zorg die al voor het PGB was geïndiceerd. Eiseres heeft geen medische verklaring overgelegd waaruit blijkt dat zij door ziekte of invaliditeit niet in staat was om de zorg zelf te verlenen. De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond dat de extra uitgaven voor gezinshulp noodzakelijk waren en dat deze kosten op haar hebben gedrukt.

De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waaronder dat eiseres gehuwd is en vier kinderen heeft, waarvan dochter N. een ernstige ontwikkelingsachterstand heeft. Eiseres heeft in haar aangifte specifieke zorgkosten opgevoerd, maar de Belastingdienst heeft deze aftrek niet toegestaan. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar bezwaar door de Belastingdienst. Tijdens de zitting is eiseres niet verschenen, terwijl de Belastingdienst zich heeft laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat de kosten voor extra gezinshulp zijn gemaakt en dat deze kosten voldoen aan de wettelijke voorwaarden voor aftrek. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres hierin niet is geslaagd en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter R.R. van der Heide en wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/716

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 18 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde Belastingdienst] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2015 met dagtekening 14 december 2018 aan eiseres een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.025.
Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 58 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 21 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres afgewezen.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Eiseres is, met voorafgaand bericht van haar gemachtigde, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [medewerker Belastingdienst] .

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres is gehuwd met D. [achternaam] . Samen met haar echtgenoot heeft zij vier kinderen, waaronder M. [achternaam] en dochter N. [achternaam] .
1.2.
Dochter N. [achternaam] heeft een ernstige ontwikkelingsachterstand, is slechthorend en rolstoelafhankelijk.
1.3.
Op 17 juni 2016 heeft eiseres met tussenkomst van een belastingconsulent aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2015. In deze aangifte heeft eiseres een bedrag van € 1.313 in aftrek gebracht als specifieke zorgkosten. Deze aftrek is volgens de aangifte als volgt opgebouwd:
Uitgaven voor hulpmiddelen
10.42
Uitgaven voor extra gezinshulp
12
Drempel uitgaven extra gezinshulp
1.004
-/-
Drempel uitgaven specifieke zorgkosten
1.246
-/-
Totaal aftrekbare specifieke zorgkosten
20.17
Toerekening aan partner
18.857
-/-
Aftrek specifieke zorgkosten eiseres
1.313
1.4.
Tot de gedingstukken behoren twaalf facturen van [naam onderneming] uit de maanden januari tot en met december 2015 van elk € 1.000. Op de facturen staat onder meer het volgende vermeld: “
Naam budgethouder: N. [achternaam] , Geleverde zorg: Persoonlijke verzorging, Verpleging, Begeleiding, 25 uur tegen een vaste vergoeding per maand van € 1000,00 inclusief reiskosten.Naam zorgverlener [naam zorgverlener] .” Deze facturen zijn maandelijks betaald aan [naam zorgverlener] vanaf een bankrekening ten name van D. [achternaam] .
1.5.
Aan dochter N. [achternaam] is voor het jaar 2015 een persoonsgebonden budget (PGB) toegekend van € 48.333. Vanuit dit PGB is in 2015 maandelijks € 1.969 betaald aan [X] . Eveneens is maandelijks € 1.969 betaald aan [Y] . Daarnaast is maandelijks € 90 betaald aan M. [achternaam] .
1.6.
Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 heeft verweerder de in de aangifte opgevoerde aftrek van specifieke zorgkosten niet toegestaan.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of eiseres recht heeft op aftrek van uitgaven voor extra gezinshulp.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de uitgaven voor extra gezinshulp noodzakelijk waren, omdat deze zijn gedaan in 2015 toen dochter N. niet naar de dagbesteding kon vanwege rugklachten. Haar dochter moest toen thuis verzorgd worden. Eiseres kon deze zorg niet zelf verlenen, vanwege schouderklachten. De dagbesteding kon niet worden omgezet naar een PGB, zodat daarvan extra zorg voor haar dochter kon worden ingekocht. Eiseres heeft deze zorg daarom uit eigen middelen ingekocht.
4. Verweerder is van mening dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het PGB niet toereikend was om de noodzakelijke zorg in te kopen en daarmee dat de uitgaven op eiseres en/of haar fiscaal partner hebben gedrukt. Eiseres heeft volgens verweerder verder niet aannemelijk gemaakt dat de extra uitgaven voor gezinshulp noodzakelijk waren.
5. De rechtbank overweegt dat op eiseres de bewijslast rust aannemelijk te maken dat zij kosten voor extra gezinshulp heeft gemaakt, dat deze op haar hebben gedrukt en dat zij aan de overige wettelijke voorwaarden voor aftrek van deze kosten heeft voldaan. [1] Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres in het leveren van het van haar verlangde bewijs niet geslaagd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres namelijk niet aannemelijk gemaakt dat voor dochter N. meer zorg nodig was dan de reeds voor het PGB geïndiceerde zorg, zodat niet aannemelijk is dat voor het verzorgen van dochter N. extra gezinshulp noodzakelijk was, die niet uit het PGB budget kon worden betaald. De rechtbank overweegt in dit verband dat het onduidelijk is welke zorg in 2015 vanuit het PGB aan dochter N. is verleend en wie deze zorg heeft verleend. Daar komt bij dat uit de overgelegde maandelijkse facturen van [naam onderneming] ook niet is op te maken welke zorg precies is verleend aan dochter N. Zelfs indien de rechtbank er veronderstellenderwijs vanuit gaat dat niet alle noodzakelijke zorg voor dochter N. in 2015 uit het PGB budget kon worden betaald en dus een deel van de zorg voor dochter N. op eiseres terecht kwam, dan heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zij die zorg niet op zich kon nemen. Eiseres heeft geen medische verklaring overgelegd waaruit blijkt dat zij door ziekte/invaliditeit niet in staat was die zorg te verlenen en daarmee ook niet aannemelijk gemaakt dat zij genoodzaakt was om extra gezinshulp in te schakelen. De beroepsgronden kunnen niet slagen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier, op 18 juni 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
w.g. griffier w.g. rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Afdeling 6.1 in samenhang met afdeling 6.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001.