In deze zaak heeft eiseres in haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 uitgaven voor extra gezinshulp in aftrek gebracht. Eiseres heeft een gehandicapte dochter, N., aan wie voor het jaar 2015 een persoonsgebonden budget (PGB) van € 48.333 is toegekend. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor haar dochter meer zorg nodig was dan de zorg die al voor het PGB was geïndiceerd. Eiseres heeft geen medische verklaring overgelegd waaruit blijkt dat zij door ziekte of invaliditeit niet in staat was om de zorg zelf te verlenen. De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond dat de extra uitgaven voor gezinshulp noodzakelijk waren en dat deze kosten op haar hebben gedrukt.
De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waaronder dat eiseres gehuwd is en vier kinderen heeft, waarvan dochter N. een ernstige ontwikkelingsachterstand heeft. Eiseres heeft in haar aangifte specifieke zorgkosten opgevoerd, maar de Belastingdienst heeft deze aftrek niet toegestaan. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar bezwaar door de Belastingdienst. Tijdens de zitting is eiseres niet verschenen, terwijl de Belastingdienst zich heeft laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.
De rechtbank heeft overwogen dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat de kosten voor extra gezinshulp zijn gemaakt en dat deze kosten voldoen aan de wettelijke voorwaarden voor aftrek. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres hierin niet is geslaagd en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter R.R. van der Heide en wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na de uitspraak.