Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 12 mei 2021 in de zaak tussen
de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister.
Procesverloop
Overwegingen
Legesverordening 2019van de gemeente De Marne (hierna: de Legesverordening 2019) is geen rekening gehouden met de verminderde dienstverlening (eerst een afspraak moeten maken) door de nieuwe gemeente. Verder meent eiser dat de
Eerste wijziging van de Tarieventabel, behorende bij de legesverordening 2019van de gemeente Het Hogeland (hierna: de Eerste wijziging 2019), onverbindend is. De leges moeten volgens eiser daarom worden verminderd naar € 39,65 (het tarief voor een reguliere aanvraag zoals dat voor de wijziging gold onder de oorspronkelijke Legesverordening 2019).
9zouden hebben besloten tot wijziging van de Tarieventabel bij de Legesverordeningen van de verschillende gemeenten, kan niet anders dan op een typefout berusten. De Eerste wijziging 2019 is namelijk op 15 januari 2019 vastgesteld en op 19 januari 2019 bekendgemaakt. Uit zowel de titel als de (vele) verwijzingen naar de Legesverordening(en) 2019 kan redelijkerwijs niet anders worden geconcludeerd dan dat de vermelde datum 18 december 201
9onjuist is en gelezen moet worden als 18 december 201
8. Naar het oordeel van de rechtbank is een eenduidige uitleg van de Eerste wijziging 2019 daardoor niet in gevaar gekomen. De Eerste wijziging 2019 is dus niet onverbindend vanwege de vermelding van het verkeerde jaartal. Eisers andersluidende stelling slaagt niet.
nieuwegemeente Het Hogeland wel bevoegd was om de wijziging vast te stellen en bekend te maken, nu het college van burgemeester en wethouders van de
oudegemeente tot die wijziging had besloten. Het antwoord op die vraag luidt volgens de rechtbank bevestigend. De onder 6 geschetste gang van zaken is naar het oordeel van de rechtbank namelijk in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene regels herindeling (Warh). Volgens artikel 28 van de Warh behouden reeds geldende gemeentelijke voorschriften van ‘oude’ gemeentes als regel nog gedurende twee jaren hun rechtskracht. [1] Verordeningen van de oude gemeente blijven op grond van deze bepaling na een herindeling nog maximaal twee jaar gelden in het gebied van die oude gemeente. Artikel 37 van de Warh regelt vervolgens dat de bevoegde organen van de nieuwe gemeente met ingang van de datum van herindeling de bevoegdheden van de organen van de oude gemeente uitoefenen.
Stcrt2018, 66171. Op grond van deze regeling werd het maximale reguliere tarief (inclusief de zogeheten rijkskostencomponent) gesteld op € 39,78. In de Eerste wijziging 2019 is het reguliere tarief van de gemeente Het Hogeland vastgesteld op € 39,75 (dit was in de oorspronkelijke Legesverordening 2019 € 39,65). Eiser heeft in dit kader gesteld dat de tariefswijziging geen
gevolgis van gewijzigde rijksregelgeving, omdat die regelgeving de gemeente niet verplicht om het tarief te verhogen, maar dat slechts mogelijk maakt.
gevolgmoeten zijn van nieuwe of gewijzigde rijksregelgeving houdt namelijk niet in dat die regelgeving de wijziging dwingendrechtelijk zou moeten voorschrijven. Het woord 'gevolg' is hier neutraal op te vatten. Er zijn geen taalkundige of juridische argumenten die in deze context voor een andere opvatting pleiten. Eiser heeft zulke argumenten ook niet aangevoerd. Het enkele feit dat de betreffende rijksregelgeving geen
verplichtingtot tariefsverhoging inhoudt, maakt dus niet uit. Ook als het college zonder daartoe verplicht te zijn, besluit de tarieven te wijzigen, valt dat binnen de bevoegdheid van artikel 10, onderdeel b van de Legesverordening 2019, zo lang dat besluit maar is terug te voeren op de omstandigheid dat de rijksregelgeving is gewijzigd (of nieuw is ingevoerd). Kortom, zelfs als het college plat gezegd heeft gedacht: 'volgens de gewijzigde regeling mogen we van de rijksregelgever de tarieven verhogen, dus dan doen we dat ook', is voldaan aan de eis die artikel 10, onderdeel b van de Legesverordening 2019 stelt. Volgens de considerans van de Eerste wijziging 2019 hebben de colleges van de oude gemeenten tot de wijziging besloten
onder verwijzing naar artikel 10 van de Legesverordening 2019. Daaruit en uit het bestaan van de genoemde, gewijzigde rijksregelgeving leidt de rechtbank af dat de wijziging van de (tarieventabel bij de) verordening wel degelijk het gevolg is geweest van die gewijzigde regelgeving.
Artikel 3. De bestelling
‘Artikel 4. Het transport en de aflevering van de aangevraagde rijbewijzen
Aangezien de ‘klaar terwijl u wachtservice’ van de gemeenten vervalt, is voorzien in een zogenaamde spoedprocedure waarin bij tijdige indiening van de aanvraag het nieuwe rijbewijsdocument reeds één werkdag later kan worden afgehaald. Deze procedure vergt echter bijzondere handelingen. Verder geldt dat de voor de spoedprocedure beschikbare capaciteit beperkt is, omdat gegarandeerd moet kunnen worden dat de reguliere aanvragen ook daadwerkelijk binnen vijf werkdagen kunnen worden afgehandeld. Voor de spoedprocedure geldt een rijkskostencomponent van € 49,50. Een analoge procedure met financiële consequenties voor de burger is momenteel gangbaar bij de reisdocumenten.’
gegevende handelwijze van de gemeente ten aanzien van het in behandeling nemen van eisers aanvraag, wél een oordeel geven over de vraag of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur meebrengen dat het ter zake daarvan heffen van het spoedtarief achterwege moet blijven.
mogelijk makendat burgers (op werkdagen) een spoedaanvraag kunnen doen, die ertoe leidt dat zij uiterlijk een werkdag later over hun nieuwe rijbewijs kunnen beschikken. Die mogelijkheid heeft de gemeente eiser nu juist
nietgeboden. De heffingsambtenaar kon onder die omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet besluiten tot het heffen van het spoedtarief.