ECLI:NL:RBNNE:2021:2735
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van poging tot moord en poging tot afpersing na beoordeling van bewijs en rol van verdachte
In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, geboren in 2005, heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 juni 2021 uitspraak gedaan. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot moord en poging tot afpersing, gepleegd op of omstreeks 30 januari 2020 te Stadskanaal. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer met een mes, alsook het dwingen van het slachtoffer tot afgifte van geld en/of een mobiele telefoon door middel van geweld of bedreiging met geweld. Tijdens de zitting op 1 juni 2021 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat W.G. ten Have, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.
De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank oordeelde dat de medeverdachte, en niet de verdachte, de daden had gepleegd die aan de verdachte waren toegeschreven. De verdachte had slechts een passieve rol gespeeld door achter de medeverdachte aan te lopen. Hierdoor was er onvoldoende bewijs voor medeplegen.
Daarnaast had de benadeelde partij, het slachtoffer, zich gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding. De rechtbank oordeelde echter dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk was, omdat het feit niet bewezen was. De benadeelde partij kon haar vordering enkel bij de burgerlijke rechter indienen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en bepaalde dat de kosten door beide partijen gedragen moesten worden.