ECLI:NL:RBNNE:2021:2801

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
LEE 21/1796
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgevingsvergunning voor woningbouw door onvoldoende parkeeroplossingen

Op 7 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen de omgevingsvergunning die op 14 april 2021 is verleend aan Stichting Nijestee voor de bouw van 14 woningen aan de Jan Groningerstraat te Groningen. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat zij van mening zijn dat de vergunningverlening leidt tot een tekort aan parkeerplaatsen in de wijk De Velden, waar eerder al parkeerproblemen zijn vastgesteld.

De voorzieningenrechter heeft de belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat de gemeente onvoldoende rekening heeft gehouden met het vervallen van 18 parkeerplaatsen die nu als parkeerterrein zijn aangewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunningverlening leidt tot een nieuwe parkeerbehoefte van 32 plaatsen, terwijl er slechts 14 nieuwe parkeerplekken worden aangeboden. Dit betekent dat er een tekort aan parkeerplaatsen ontstaat, wat niet in overeenstemming is met de eerder vastgestelde normen en voorwaarden die aan de eerdere vergunningen zijn verbonden.

De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het besluit van 14 april 2021 te schorsen en heeft de gemeente opgedragen om het betaalde griffierecht van € 181 aan verzoekers te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, in aanwezigheid van griffier mr. H.A. Hulst, en is openbaar gemaakt op 7 juli 2021. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1796

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juli 2021 in de zaak tussen

[verzoekers], te Groningen, verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. R. Top-van Houdt).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Stichting Nijestee, te Groningen.

Procesverloop

In een besluit van 14 april 2021 heeft verweerder aan Nijestee een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 14 woningen aan de Jan Groningerstraat te Groningen.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 juni 2021 op zitting behandeld. Namens verzoekers is [verzoeker] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, C. Corzaan en J. Bekhof. Namens Nijestee zijn verschenen A. Venema en H. Wester.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Feiten
2.1.
Bij besluiten van 16 september 2016 heeft verweerder twee omgevingsvergunningen verleend voor de bouw van koop- en huurappartementen aan de Piet Fransenlaan in de woonwijk De Velden te Groningen.
2.2.
Tegen deze omgevingsvergunningen is een procedure gevoerd bij de rechtbank. De meervoudige kamer van de rechtbank heeft in deze procedure op 2 november 2017, gepubliceerd op
www.rechtspraak.nlonder nummer ECLI:RBNNE:2017:4212, een tussenuitspraak gedaan. In die tussenuitspraak oordeelde de meervoudige kamer dat verweerder de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 4.2 van het bestemmingsplan “Facetherziening Parkeren” toepaste bij het verlenen van de omgevingsvergunningen voor het project Piet Fransenlaan, zonder dat hij daarvoor een deugdelijke motivering gaf. Naar het oordeel van de rechtbank had de voorgenomen parkeervoorziening met 18 plekken op het terrein van Nijestee niet een voldoende structureel karakter, gelet op de woonbestemming van dat parkeerterrein.
2.3.
De rechtbank heeft op 12 april 2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:1312, een einduitspraak gedaan in die procedure. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder aan de omgevingsvergunningen de voorwaarde verbonden dat de 18 parkeerplekken slechts mogen worden opgeheven op het moment dat elders in De Velden in vervangende parkeerplaatsen wordt voorzien. Gelet hierop oordeelde de rechtbank in de einduitspraak dat verweerder het gebrek in zijn besluiten had hersteld.
2.4.
Het bureau Sweco heeft in opdracht van verweerder een parkeeranalyse uitgevoerd in de wijk De Velden en het resultaat hiervan neergelegd in een rapport van 17 november 2020.
2.5.
Het bestreden besluit van 14 april 2021 ziet op de bovengenoemde locatie met de 18 parkeerplekken en houdt in dat verweerder voor die locatie een omgevingsvergunning verleent in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) voor het bouwen van een bouwwerk met 14 woningen.
3. Tussen partijen is in geschil of als gevolg van de vergunningverlening aan de parkeerbehoefte wordt voldaan.
4.1.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk. Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo bepaalt dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
4.2.
Het bestemmingsplan “Facetherziening parkeren” (hierna: het bestemmingsplan) bepaalt in artikel 4.1 dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen slechts wordt verleend indien bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang van het te bouwen bouwwerk wordt voorzien in voldoende parkeerplekken op het terrein dat bij het gebouw hoort.
Artikel 4.2, aanhef en tweede lid, van het bestemmingsplan bepaalt dat bij omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het in 4.1 bepaalde voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
Op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a en b, van het bestemmingsplan is afwijken als bedoeld in artikel 4.2 slechts mogelijk indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de parkeersituatie in de openbare ruimte en van de woon- en leefsituatie.
Op grond van artikel 4.4 van het bestemmingsplan past verweerder bovenstaande bouwregels toe met inachtneming van beleidsregels. In dit kader zijn verweerders beleidsregels “Parkeernormen 2012” (hierna: de beleidsregels) van toepassing.
4.3.
In de beleidsregels is onder meer opgenomen dat het bepalen van de parkeerbehoefte plaatsvindt middels een stappenplan bestaande uit de stappen 1)
vaststellen van het toetsingskader, 2) bepalen van de parkeerbehoefte, 3) oplossen parkeerbehoefte op eigen terrein en 4) oplossen parkeerbehoefte op loopafstand.
5.1.
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de oplossing die verweerder aandraagt voor het parkeerprobleem dat ontstaat als gevolg van vergunningverlening niet volstaat.
Zij voeren aan dat ook de 18 parkeerplekken die als gevolg van het bouwen verdwijnen, elders gerealiseerd dienen te worden, gelet op de eerdere uitspraken van de rechtbank.
5.2.
Verweerder merkt op dat de aanvraag van Nijestee eigenstandig is beoordeeld aan de hand van het bestemmingsplan en de beleidsregels en dat eerdere vergunningverlening niet in de beoordeling kan worden betrokken. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het besluit voldoet aan de parkeernormen. Aan de vergunning is de voorwaarde verbonden dat Nijestee op het eigen terrein aan De Zaag 14 parkeerplekken aanbiedt aan de bewoners van de 14 nieuw te bouwen woningen. Deze plekken worden door Nijestee eerst aangeboden aan de bewoners van de nieuw te wonen huizen. Hierna worden overige buurtbewoners in de gelegenheid gesteld om op het terrein De Zaag een parkeerplaats te huren. Hiermee is de parkeervraag van het bouwproject opgelost. Daarnaast stelt verweerder dat uit het rapport van Sweco blijkt dat zich in de wijk De Velden geen parkeerprobleem voordoet. Uit dit rapport volgt, aldus verweerder, dat geen onevenredige aantasting van de parkeersituatie in de openbare ruimte of de woon- en leefsituatie plaatsvindt. De in het verleden vastgestelde theoretische parkeerbehoefte wijkt significant af van de werkelijke parkeerbehoefte in De Velden.
6.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder afwijkt van het bestemmingsplan met toepassing van de artikelen 4.2 en 4.3 van het bestemmingsplan. Zoals volgt uit de tekst van deze bepalingen (zie hierboven) betekent dit dat bij het voorzien in de nodige parkeerruimte alle betrokken belangen afgewogen behoren te worden.
6.2.
De voorzieningenrechter onderschrijft het standpunt van verweerder, zoals samengevat in 5.2, dat in het besluit is voorzien in de parkeerbehoefte die door het project zelf wordt gecreëerd.
6.3.
Anders dan verweerder stelt, dient in de belangenafweging echter ook de aanvullende voorwaarde bij de eerder verleende omgevingsvergunning (zie 2.3) te worden betrokken. Zowel de eerder verleende omgevingsvergunning als de nu verleende omgevingsvergunning hebben immers gevolgen voor de parkeerbehoefte in de wijk De Velden. Bovendien is de aanvullende voorwaarde de uitkomst van een gerechtelijke procedure, waaraan verweerder gebonden is, en heeft de voorwaarde betrekking op de locatie waarop het huidige project gerealiseerd gaat worden.
6.4.
Uitgaande van de parkeernorm zoals gehanteerd in de procedure van het project Jan Groningerstraat (zie onder 2), heeft het verlenen van de omgevingsvergunning die nu in geding is, tot gevolg dat er een nieuwe parkeerbehoefte ontstaat van 32 plaatsen. Het gaat immers om de 14 plaatsen behorende bij het project Jan Groningerstraat zelf en om de 18 plaatsen behorende bij het project Piet Fransenlaan die komen te vervallen door de uitvoering van het project Jan Groningerstraat.
6.5.
Onder verwijzing naar het rapport van Sweco stelt verweerder dat er voortschrijdend inzicht is over de parkeerbehoefte in De Velden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vormt genoemd rapport onvoldoende grondslag voor afwijking van de eerder gehanteerde norm, die was vastgesteld op grond van de beleidsregels. Het rapport is gebaseerd op waarnemingen op slechts twee avonden en zegt daarmee niets over de parkeerdruk overdag, zowel door de week als in de weekeinden. Voorts wordt in de berekening van de beschikbare parkeerruimte ook mogelijke parkeerruimte op particuliere opritten meegeteld. Om die reden acht de voorzieningenrechter het vervangen door verweerder van de tot nu toe steeds gehanteerde theoretische norm door afwijkende praktische norm onvoldoende onderbouwd.
6.6.
Voorts is van belang dat de genoemde 14 parkeerplekken beschikbaar komen bij De Zaag tegen een bedrag van € 600 per jaar. Zoals gezegd worden deze plekken eerst aangeboden aan de bewoners van het project Jan Groningerstraat en vervolgens, als deze niet allemaal afgenomen worden, aan andere bewoners van De Velden.
6.7.
De voorzieningenrechter stelt in de eerste plaats vast dat niet wordt voorzien in 32 parkeerplekken (de 18 plaatsen die verdwijnen en de 14 nieuwe die nodig zijn). In de tweede plaats heeft verweerder niet inzichtelijk hoe het genoemde jaarbedrag zich verhoudt tot de kosten van de huidige 18 parkeerplekken en in hoeverre sprake zal zijn van een gelijke parkeerruimte als nu voor niet-abonnementhouders (zoals bezoekers van elders). Wat betreft de kosten is ter zitting gesteld dat de gebruikelijke kosten voor een parkeervergunning € 100 per jaar zijn.
6.8.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de betrokken belangen niet deugdelijk afgewogen. Dit betekent dat het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding het bestreden besluit te schorsen.
6.9.
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat het niet uitgesloten is dat de genoemde gebreken hersteld kunnen worden. Hierbij is van belang dat de gronden van verzoekers zich niet richten tegen het bouwproject op zichzelf, maar uitsluitend tegen de parkeergevolgen daarvan. Indien verweerder en Nijestee slagen in het vinden van een passende oplossing met inachtneming van het overwogene in 6.7, bijvoorbeeld op het terrein van De Zaag, bestaat voor hen de mogelijkheid de voorzieningenrechter te verzoeken de voorlopige voorziening op te heffen.
6.10.
Er is geen aanleiding om een partij te veroordelen in de proceskosten, omdat die kosten niet zijn gemaakt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het besluit van 14 april 2021;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181 aan verzoekers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken en openbaar gemaakt op 7 juli 2021.
de griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.