ECLI:NL:RBNNE:2021:2887

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
18-245982-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens onvoldoende bewijs voor aanranding

Op 12 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding. De zaak werd behandeld door de meervoudige kamer in Groningen, onder parketnummer 18-245982-20. De verdachte was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat mr. F.H. Kappelhof, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. N. Tromp. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 27 juni 2019 in Appelscha, waarbij de verdachte de aangeefster zou hebben bedreigd en gedwongen tot ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld en geconcludeerd dat de aangifte van de aangeefster niet voldoende werd ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals vereist volgens artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie had veroordeling gevorderd, maar de verdediging betwistte de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster niet voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, en dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen schuldig aan het ten laste gelegde feit. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18-245982-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 juni 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 juni 2019 te Appelscha, in de gemeente Ooststellingwerf, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten:
- het vastpakken van de polsen van [slachtoffer] en/of
- het liggen bovenop die [slachtoffer] en/of
- het zeggen tegen die [slachtoffer]: "Als je niet meewerkt, desnoods verkracht ik je, maar seks krijg ik" en/of
- het doorgaan met het plegen van onderstaande handeling(en), terwijl die [slachtoffer] (meermalen) heeft gezegd dat zij niet wilde en/of hem, verdachte, heeft getracht tegen te houden en/of zich heeft losgerukt, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten:
- het in de nek en/of op de mond zoenen van die [slachtoffer] en/of
- het tussen de borsten zoenen van die [slachtoffer] en/of
- het tongzoenen met die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn vinger(s) in de broek van die [slachtoffer].

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier veroordeling gevorderd van het ten laste gelegde. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de aangifte van [slachtoffer] wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. In het proces-verbaal van bevindingen van 13 september 2019 is een opgenomen telefoongesprek tussen verdachte en (zijn ex-vriendin) [naam 1] uitgewerkt. In dit telefoongesprek heeft verdachte aan [naam 1] het verhaal van aangeefster bevestigd. Verder is er de getuigenverklaring van [naam 2], die heeft verklaard dat aangeefster geëmotioneerd aan hem heeft verteld wat er op 27 juni 2019 is gebeurd. Ook zitten in het dossier een aantal screenshots van een chatgesprek in juli 2019 tussen aangeefster en [naam 1]. In dit chatgesprek schrijft [naam 1] dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij de polsen van aangeefster heeft vastgepakt, dat hij dreigde aangeefster te verkrachten en dat hij zijn medicatie de schuld geeft. Dat verdachte ter zitting, dus twee jaar later, heeft verklaard dat hij al snel wist dat de beschuldiging van aangeefster niet kon kloppen, omdat hij op 27 juni 2019 geen medicatie of alcohol had gebruikt omdat hij die dag moest werken, staat haaks op genoemde verklaring tegenover [naam 1] in juli 2019, zodat de officier van justitie aan de verklaring ter zitting geen waarde hecht. Voor de stelling van verdachte dat er niets van de aangifte klopt en dat aangeefster, [naam 2] en [naam 1] tegen verdachte samenspannen, ziet de officier van justitie geen enkel aanknopingspunt in het dossier. Het proces-verbaal van bevindingen van 3 juli 2020 over het aantreffen van verdachte in Nieuw Beerta leidt, afgezet tegen de andere bewijsmiddelen, niet tot een andere conclusie.
De officier van justitie concludeert dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen, met uitzondering van het laatste gedachtenstreepje van de tenlastelegging, waarvoor zij vrijspraak vordert.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Ter onderbouwing heeft hij in de eerste plaats de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster betwist. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde onder invloed verkeerde van medicatie en sterke alcoholische drank, maar uit het proces-verbaal van bevindingen van 3 juli 2020 blijkt dat de verbalisant, die op 27 juni 2019 in Nieuw Beerta met verdachte en aangeefster heeft gesproken, niet de indruk had dat verdachte onder invloed van alcohol verkeerde terwijl hij ook geen emotie van angst zag bij aangeefster. Daarnaast wordt de aangifte onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
De rechtbank stelt vast dat aangeefster uitgebreid en consistent heeft verklaard over wat haar op 27 juni 2019 in de woning van verdachte is overkomen. Zij heeft ook aangegeven dat verdachte op dat moment zodanig onder invloed van alcohol verkeerde dat hij naar haar oordeel niet meer kon autorijden en dat zij direct na het incident met verdachte is meegegaan naar zijn toekomstige woning in Nieuw Beerta, en daarbij vanwege dat alcoholgebruik optrad als bestuurder van de auto van verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat aangeefster op 27 juni 2019 hij hem thuis in Appelscha op bezoek is geweest en dat ze vervolgens naar zijn toekomstige woning in Nieuw Beerta zijn gegaan. In Nieuw Beerta moest hij – met toestemming van de woningeigenaar – een klus doen in deze woning. In die periode slikte hij kalmerende medicijnen en/of dronk alcohol, behalve op de dagen dat hij werkte – zoals op 27 juni 2019. Verdachte ontkent dan ook ten stelligste dat hij die dag onder invloed van alcohol was en zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van verdachte wat betreft het alcoholgebruik steun vindt in genoemd proces-verbaal van bevindingen van 3 juli 2020. Hieruit volgt immers dat de verbalisant met een collega op 27 juni 2019 bij de woning van verdachte in Nieuw Beerta is geweest, waar hij zowel met verdachte als aangeefster heeft gesproken. De verbalisant had niet de indruk dat verdachte op dat moment onder invloed van alcohol verkeerde. Nu het een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal betreft gaat, de rechtbank uit van de juistheid van de waarneming van de verbalisant.
De rechtbank constateert dat er met betrekking tot het ten laste gelegde, de aanranding van
[slachtoffer] door verdachte, naast de aangifte van [slachtoffer] steunbewijs in de vorm van de auditu-verklaringen van [naam 1] en [naam 2] aanwezig is. In deze verklaringen wordt gesproken over het onder invloed van alcohol zijn van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit. De rechtbank kan op grond van het dossier niet tot de conclusie komen dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in aanzienlijke mate onder invloed van alcohol is geweest. Aangezien deze verklaringen, die op zichzelf al nopen tot grote voorzichtigheid bij de bewijswaardering juist omdat het de audituverklaringen betreffen, op dit onderdeel tegengesproken worden door het proces-verbaal van bevindingen van 3 juli 2020, ontbreekt voldoende concrete steun voor het tenlastegelegde feit. Dat brengt met zich dat tegenover de ontkenning van verdachte alleen de verklaring van aangeefster staat als bron waaruit blijkt wat zich in de woning in Appelscha zou hebben afgespeeld.
Nu de aangifte in onvoldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen is niet voldaan aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342 Wetboek van Strafvordering. De rechtbank is daarom van oordeel dat het ten laste gelegde niet bewezen kan worden, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. van der Kuijl, voorzitter, mr. H.J. Schuth en
mr. L.W. Janssen, rechters, bijgestaan door mr. T.D. Pel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juli 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.