ECLI:NL:RBNNE:2021:2950

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
LEE 21/1929
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na niet tijdig betalen van opleggingskosten voor rijgeschiktheidsonderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs ongeldig was verklaard door het CBR. Het CBR had op 9 juni 2021 besloten het rijbewijs van verzoeker ongeldig te verklaren, omdat hij de opleggingskosten voor een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid niet tijdig had betaald. Verzoeker had eerder een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer opgelegd gekregen na een aanhouding op 26 juli 2019, en was opnieuw aangehouden op 6 maart 2021 met een hoog ademalcoholgehalte. Ondanks een betalingsregeling die was overeengekomen, was verzoeker in gebreke gebleven met de betaling van de opleggingskosten, wat leidde tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.

Verzoeker heeft op 30 juni 2021 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat de ongeldigverklaring onevenredig hard was. Hij voerde aan dat hij in een noodsituatie verkeerde op de dag van de aanhouding en dat hij de kosten voor het onderzoek had klaargezet, maar dat zijn ex-vriendin de rekening had leeggehaald. De voorzieningenrechter overwoog dat de regelgeving dwingend is en dat niet-meewerken aan de opgelegde maatregel leidt tot ongeldigverklaring van het rijbewijs. De voorzieningenrechter concludeerde dat de omstandigheden van verzoeker niet zo bijzonder waren dat een voorziening moest worden getroffen. De belangen van verzoeker wogen niet op tegen het algemene belang van verkeersveiligheid.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de strikte naleving van de regelgeving omtrent rijgeschiktheid en de gevolgen van niet-tijdige betaling van opleggingskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1929

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juli 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.J.A. Steenbergen),
en

de algemeen directeur van het CBR, verweerder(gemachtigde: mr. J. Launspach).

Procesverloop

In het bestreden besluit van 9 juni 2021 heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker vanaf 16 juni 2021 ongeldig verklaard.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter op 30 juni 2021 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 juli 2021 op zitting behandeld. Verzoeker is niet in persoon verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Op 26 juli 2019 is verzoeker aangehouden als bestuurder van een auto. Het resultaat van de ademanalyse bij verzoeker was een ademalcoholgehalte van 440 µg/l. Aan hem is vervolgens een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) opgelegd.
2.2.
Op verzoek van verzoeker zijn partijen op 19 september 2019 een betalingsregeling voor de kosten van de EMA overeengekomen. Op 2 januari 2020 is de betalingsregeling komen te vervallen omdat verzoeker een van de maandbedragen niet op tijd had betaald. Bij brief van 12 augustus 2020 heeft verweerder bevestigd dat verzoeker de EMA goed heeft afgerond.
2.3.
Op 6 maart 2021 is verzoeker aangehouden als bestuurder van een auto. Het resultaat van de ademanalyse bij verzoeker was een ademalcoholgehalte van 580 µg/l.
2.4.
Bij besluit van 1 april 2021 heeft verweerder aan verzoeker een onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd. De kosten hiervan bedragen € 433 als opleggingskosten en € 864 als uitvoeringskosten.
2.5.
Bij brief van 20 mei 2021 heeft verweerder verzoeker eraan herinnerd dat de betaling van de opleggingskosten uiterlijk 3 juni 2021 ontvangen diende te zijn.
2.6.
In het nu bestreden besluit van 9 juni 2021 heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard vanaf 16 juni 2021 omdat hij de opleggingskosten niet tijdig had betaald.
3. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat deze regelgeving bepaalt dat de betrokkene verplicht is medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel van onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid, dat niet-meewerken leidt tot ongeldigverklaring van het rijbewijs en dat het niet tijdig betalen van de kosten mede wordt aangemerkt als niet-meewerken. De tekst van de bepalingen is dwingend geformuleerd, wat betekent dat verweerder bij niet-meewerken tot de ongeldigverklaring over moet gaan.
3.2.
Dit betekent dat het bestreden besluit correct is. Het bezwaar hiertegen heeft daarom geen redelijke kans van slagen.
4.1.
De voorzieningenrechter zou echter bij afweging van de betrokken belangen tot het oordeel kunnen komen dat er toch een voorziening moet worden getroffen. Dit kan alleen het geval zijn als zich zeer bijzondere omstandigheden voordoen waardoor de ongeldigverklaring voor verzoeker onevenredig hard uitvalt.
4.2.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij op 6 maart 2021 (zie 2.3) met een vriend verbleef bij een andere vriend. In verband met avondklok zouden ze daar blijven slapen. De eerste vriend had zijn noodzakelijke insulinepomp echter niet bij zich. Die zijn ze daarom gaan halen om gezondheidsproblemen van de vriend te voorkomen. Het was een panieksituatie.
4.3
Na het opleggen van het onderzoek heeft verzoeker de betaling van de kosten klaargezet in de app van zijn bank, maar vóór de geplande datum heeft zijn ex-vriendin, met wie de relatie net was verbroken, de rekening in kwestie leeggehaald. Het ongeldig verklaren van het rijbewijs staat verder niet, aldus verzoeker, in verhouding tot het niet tijdig betalen van de opleggingskosten. Onmiddellijk na het bestreden besluit heeft hij alsnog de kosten voldaan.
4.4
Hij heeft een eigen bedrijf en hij heeft de auto nodig om naar zijn bedrijf te gaan en om klanten te bezoeken. De continuïteit van het bedrijf komt in gevaar door de hoge kosten die hij nu maakt, onder andere doordat een werknemer nu als chauffeur moet optreden. De gemachtigde van verzoeker heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 september 2020 (ECLI:NL:RBZWB:2020:4585) en op de conclusie van de staatsraden advocaat-generaal van 7 juli 2021 over de evenredigheidstoets door de bestuursrechter (ECLI:NL:RVS:2021:1468).
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de genoemde omstandigheden niet zo bijzonder dat zij moeten leiden tot het treffen van een voorziening. Op 6 maart 2021 deed zich geen noodsituatie voor waardoor verzoeker geen andere keuze had dan om onder invloed van alcohol en in strijd met de ingestelde avondklok auto te gaan rijden. Nadien had hij alle mogelijkheden om tijdig de opleggingskosten te betalen. Dat dit mis is gegaan, ligt net als bij problemen met betaling in het verleden (zie 2.2) in de risicosfeer van verzoeker. De genoemde problemen van verzoeker om zijn werk nu te organiseren, zijn inherent aan de ongeldigverklaring van een rijbewijs en zijn daarom geen bijzondere omstandigheden.
4.6.
De voorzieningenrechter ziet in dat de wettelijke regeling (zie 3.1) streng is, maar de belangen van verzoeker hebben minder gewicht dan het algemene belang van verkeersveiligheid.
5. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 132
1. Behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen is diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich:
ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel a, dient te onderwerpen aan een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
2. Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking besluit het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Het CBR bepaalt daarbij op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven, de ongeldigverklaring betrekking heeft. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking. Als het niet verlenen van de vereiste medewerking wordt mede aangemerkt het niet voldoen van de kosten binnen de termijn of termijnen die is of zijn aangegeven bij het besluit waarbij de verplichting tot een van de hierna genoemde maatregelen is opgelegd, of het niet voldoen van de kosten op de in dat besluit aangegeven wijze, van:
de bij ministeriële regeling aangewezen educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid, indien deze kosten op grond van artikel 133, vierde lid, voor rekening van betrokkene komen.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 24
Betrokkene verleent onder meer niet de vereiste medewerking aan het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid indien hij:
a. de kosten bedoeld in artikel 25, eerste lid, niet, niet tijdig of niet op de voorgeschreven dan wel overeengekomen wijze voldoet, of
b. niet of niet binnen de door het CBR gestelde termijn meewerkt aan het opgelegde onderzoek of de opgelegde onderzoeken zonder dat daarvoor naar het oordeel van het CBR een geldige reden van verhindering is opgegeven.