ECLI:NL:RBNNE:2021:2979

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
LEE 21/1836
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van woning op grond van artikel 13b Opiumwet wegens aanwezigheid van harddrugs en drugsgerelateerde overlast

Op 15 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de burgemeester van de gemeente Leeuwarden. De zaak betreft de sluiting van de woning van verzoeker op basis van artikel 13b van de Opiumwet, na het aantreffen van 3,5 gram harddrugs en een weegschaal in de woning. De burgemeester had op 13 juni 2021 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de woning voor een periode van zes maanden gesloten zou worden. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 8 juli 2021 werd vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was tot sluiting, gezien de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs en de drugsgerelateerde overlast die al jaren aanhoudt. De voorzieningenrechter overwoog dat de burgemeester terecht het algemeen belang van openbare orde zwaarder had laten wegen dan de belangen van verzoeker. Verzoeker voerde aan dat de sluiting disproportioneel was en dat hij hulpverlening ontving, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de woning niet geschikt was voor de ontvangst van minderjarigen en dat de overlast de leefbaarheid van de buurt ernstig aantastte.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, maar bepaalde dat de sluiting niet eerder ingaat dan twee weken na de uitspraak. De uitspraak werd gedaan door mr. P.G. Wijtsma, in aanwezigheid van griffier mr. H.A. Hulst, en is openbaar uitgesproken op 15 juli 2021. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1836

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 juli 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de burgemeester van de gemeente Leeuwarden, verweerder(gemachtigden: mr. A. Posthuma en mr. E. Verdoorn).

Procesverloop

In het besluit van 13 juni 2021 heeft verweerder aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat zijn huurwoning op het [adres] (hierna: de woning) met ingang van 1 juli 2021 voor een periode van zes maanden wordt gesloten.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft laten weten dat de sluiting wordt opgeschort tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 juli 2021 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door W. Booij. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Op 18 maart 2021 om 7:10 uur heeft de politie Noord-Nederland, na een melding van overlast door de wijkagent, bij het binnentreden van de woning 2,94 gram amfetamine,
0,52 gram MDMA, een digitale weegschaal met witte poederresten (zijnde amfetamine),
hennepgruis en resten van henneptoppen aangetroffen. Naast verzoeker waren twee andere personen in de woning aanwezig.
2.2.
Blijkens een overzicht van 24 mei 2021, opgesteld door een medewerker van het Meldpunt Overlast Leeuwarden, zijn er van januari 2017 tot en met mei 2021 in totaal 29 meldingen van overlast gedaan, veroorzaakt door verzoeker dan wel door bezoekers van hem. In meerdere gevallen vermoedt de politie een verband met het gebruik van drugs of met de handel in drugs.
3.1.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
3.2.
Amfetamine en MDMA zijn opgenomen in lijst I van de Opiumwet. Hennep is opgenomen in lijst II van de Opiumwet.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder, gezien het aantreffen van ongeveer 3,5 gram aan middelen opgenomen in lijst I van de Opiumwet, bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. Volgens vaste rechtspraak wordt een hoeveelheid harddrugs van meer dan 0,5 gram aangemerkt als een handelshoeveelheid. Daarnaast maken de aanwezigheid van de weegschaal en de drugsgerelateerde overlast aannemelijk dat de drugs voor verkoop aanwezig waren, zodat voldaan wordt aan de vereisten van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet.
5. Verweerder heeft de Beleidsregels Opiumwet 13b vastgesteld. Hierin is opgenomen dat in geval van een ernstige situatie in beginsel tot sluiting zal worden overgegaan (p. 8). De sluitingsperiode is in beginsel zes maanden (p. 13).
5.1.
Verzoeker heeft aangevoerd dat er rond de woning niet veel overlast was, althans deze was niet aan hem toe te rekenen. Hij is zelf nooit op de hoogte gesteld van overlast. Verzoeker wordt een harddrugsgebruiker genoemd, maar hij is nooit aangehouden of vervolgd in verband met drugs. De geregistreerde meldingen betreffen gissingen van rancuneuze buren. Het gaat hoe dan ook niet om een ernstige situatie, want de hoeveelheid drugs was voor eigen gebruik van verzoeker en zijn twee bezoekers en was bovendien van geringe waarde.
5.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) noemt in de overzichtsuitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, als uitgangspunt dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd.
5.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat in de woning een handelshoeveelheid is aangetroffen (zie ook onder 4). Wel merkt verzoeker terecht op dat het gaat om een geringe handelshoeveelheid, maar daar staat tegenover dat er al jaren sprake is van grote overlast die kennelijk samenhangt met drugshandel. Uit de registratie van de meldingen blijkt dat deze gerelateerd zijn aan de woning en dat verzoeker zelf, in verschillende hoedanigheden, vaak een rol heeft bij de incidenten. Dit tezamen is voldoende om te spreken van een ernstige situatie.
6.1.
Verzoeker stelt dat de woningsluiting disproportioneel is gezien de gevolgen voor hem. Hij krijgt thuisondersteuning van hulpverleners. Sluiting leidt tot dakloosheid, tot doorkruising van het hulpverleningstraject en mogelijk tot verlies van uitkering. Daarnaast kan verzoeker zijn kinderen niet ontvangen als hij geen eigen woning meer heeft.
6.2.
Ter zitting heeft hulpverleenster Booij toegelicht dat haar collega en zij in dit geval geen meldingen van de overlast hebben gekregen. Verzoeker heeft een tweedekanswoning gekregen op voorwaarde van begeleiding. Na afloop van de daarbij horende termijn heeft hij vrijwillig de hulpverlening verlengd. In geval van sluiting kan zij verzoeker elders ook helpen, maar de doelen zullen niet allemaal bereikt kunnen worden zonder vaste woning.
6.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat de hulpverleners mogelijk hadden kunnen ingrijpen als zij op de hoogte waren geweest van de overlast, maar het is in de eerste plaats de eigen verantwoordelijkheid van verzoeker om hen in te lichten dat zich problemen voordoen waar hij hulp bij nodig heeft. Verder is het begrijpelijk dat verzoeker belang hecht aan contact met zijn kinderen, maar verweerder merkt terecht op dat de woning in de huidige situatie niet geschikt is voor de ontvangst van minderjarigen.
6.4
De overige door verzoeker genoemde aspecten zijn inherent aan sluiting van de woning en om die reden geen bijzondere omstandigheden die niet zijn meegewogen bij het opstellen van het beleid. De voorzieningenrechter komt daarom tot het oordeel dat verweerder terecht aan het algemeen belang van de openbare orde meer gewicht heeft toegekend dan aan de door verzoeker aangevoerde belangen. Van dit algemeen belang maakt ook deel uit het belang van de omwonenden bij een einde aan de overlast, die ernstig afbreuk doet aan de leefbaarheid van de buurt.
7. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Hij ziet in de noodzaak om andere woonruimte te vinden wel aanleiding te bepalen dat de sluiting niet eerder ingaat dan twee weken na de dagtekening van deze uitspraak.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2021.
griffier
De voorzieningenrechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.