Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juli 2021 in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: A. de Vries).
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die geconfronteerd werd met een last onder bestuursdwang. De last hield in dat zijn woning, gelegen op een bepaald adres, met ingang van 16 juli 2021 voor een periode van zes maanden zou worden gesloten vanwege drugshandel. Verzoeker voerde aan dat de sluiting zijn zorg voor zijn bejaarde en zieke moeder zou bemoeilijken, aangezien zij niet in de te sluiten woning woont. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat niet aannemelijk was gemaakt dat de zorg voor de moeder door de sluiting niet kon doorgaan. De voorzieningenrechter benadrukte dat de sluiting van de woning noodzakelijk was om de negatieve invloed van drugshandel op de openbare orde tegen te gaan.
Het proces begon met een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel, waarin verzoeker een last onder bestuursdwang werd opgelegd. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 22 juli 2021 werd het verzoek behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een familielid. De verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een andere persoon.
De voorzieningenrechter overwoog dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd was, gezien de aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen in de woning van verzoeker. De rechter stelde vast dat verzoeker zijn woning had gebruikt voor drugshandel en dat er een ernstige situatie was ontstaan. De belangen van de openbare orde en veiligheid werden zwaarder gewogen dan de persoonlijke belangen van verzoeker en zijn moeder. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.