ECLI:NL:RBNNE:2021:3196

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
28 juli 2021
Zaaknummer
LEE 21/1978
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningsluiting op grond van artikel 13b Opiumwet met betrekking tot drugshandel en zorg voor een zieke moeder

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die geconfronteerd werd met een last onder bestuursdwang. De last hield in dat zijn woning, gelegen op een bepaald adres, met ingang van 16 juli 2021 voor een periode van zes maanden zou worden gesloten vanwege drugshandel. Verzoeker voerde aan dat de sluiting zijn zorg voor zijn bejaarde en zieke moeder zou bemoeilijken, aangezien zij niet in de te sluiten woning woont. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat niet aannemelijk was gemaakt dat de zorg voor de moeder door de sluiting niet kon doorgaan. De voorzieningenrechter benadrukte dat de sluiting van de woning noodzakelijk was om de negatieve invloed van drugshandel op de openbare orde tegen te gaan.

Het proces begon met een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel, waarin verzoeker een last onder bestuursdwang werd opgelegd. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 22 juli 2021 werd het verzoek behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een familielid. De verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een andere persoon.

De voorzieningenrechter overwoog dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd was, gezien de aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen in de woning van verzoeker. De rechter stelde vast dat verzoeker zijn woning had gebruikt voor drugshandel en dat er een ernstige situatie was ontstaan. De belangen van de openbare orde en veiligheid werden zwaarder gewogen dan de persoonlijke belangen van verzoeker en zijn moeder. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1978

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juli 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. P.R. Logemann),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel, verweerder
(gemachtigde: A. de Vries).

Procesverloop

In het besluit van 28 juni 2021, verzonden op 30 juni 2021, heeft verweerder aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat zijn woning op het [adres] met ingang van 16 juli 2021 voor een periode van zes maanden wordt gesloten.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft laten weten dat de sluiting wordt opgeschort tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 juli 2021 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door [familielid] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door B. Jager.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.1.
In de jaren ’90 zijn de [adressen] samengevoegd tot één adres, heden aangeduid als [adres] . Op dit adres staan verzoeker en zijn moeder ingeschreven.
2.1.2.
Het [adres] bestaat uit de percelen [nummer 1] en [nummer 2] . Hoewel het formeel om één woning gaat, bestaat het uit twee volledig van elkaar gescheiden woongedeelten. Het woongedeelte op perceel [nummer 1] is eigendom van verzoeker. In dit woongedeelte woont de moeder van verzoeker. Het woongedeelte op perceel [nummer 2] is voor een zesde deel eigendom van verzoeker. In dit woongedeelte woont verzoeker zelf.
2.2.
Na klachten over handel in verdovende middelen vanuit de woning heeft de politie Noord-Nederland waargenomen dat er op meerdere dagen korte bezoeken van personen aan de woning plaatsvonden. Op 27 mei 2021 is het woongedeelte waar verzoeker woont, doorzocht. De politie heeft daarbij 533,6 gram hennep, 13 voorgedraaide joints, 350,2 gram amfetamine, dozen met grootverpakking gripzakjes, dozen met tipjes en lange vloei en weegschalen aangetroffen.
2.3.
De bestuurlijke rapportage van de politie van 10 juni 2021 bevat voorts een samenvatting van diverse afgelegde verklaringen.
Getuige 1 heeft verklaard dat hij het afgelopen half jaar 20 tot 30 keer hennep bij verzoeker heeft gekocht. Getuige 2 heeft verklaard dat hij sinds mei 2020 ongeveer 52 keer wiet heeft gekocht bij verzoeker. Getuige 3 heeft verklaard dat hij sinds mei 2020 ongeveer 20 keer amfetamine heeft gekocht bij verzoeker. Getuige 4 heeft verklaard dat hij de afgelopen twee jaar ongeveer 100 keer wiet heeft gekocht bij verzoeker.
Verzoeker zelf heeft verklaard dat hij sinds een half jaar wiet verkoopt aan vrienden, dat hij de wiet zelf verbouwt en dat hij ook 450 gram bij een coffeeshop heeft gekocht, dat het verpakkingsmateriaal bestemd is voor de wiet en dat hij vanuit de woning ook amfetamine verkoopt.
3.1.
Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
3.2.
Bij brief van 11 juni 2021, op 15 juni 2021 aangetekend verzonden naar het [adres] , heeft verweerder aan verzoeker het voornemen bekend gemaakt zijn woning te sluiten en verzoeker tot 25 juni 2021 de tijd gegeven hierop zijn zienswijze te geven. Verzoeker heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
3.3.
Verzoeker heeft aangevoerd dat het voornemen door de verzending naar [adres] vermoedelijk in de brievenbus van zijn moeder terecht is gekomen en dat hij een eigen brievenbus heeft.
3.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder het voornemen naar het officiële adres van verzoeker heeft gestuurd en dat dit voornemen ondubbelzinnig aan verzoeker is gericht. Voor zover op dit adres twee brievenbussen aanwezig zijn en voor zover dit tot verwarring kan leiden, komt dit voor rekening en risico van verzoeker.
Daarnaast stelt verweerder op 28 juni 2021 tevergeefs te hebben getracht telefonisch contact te krijgen met verzoeker om alsnog een mondelinge zienswijze van hem te krijgen. Dit is door verzoeker niet weersproken.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder, door zowel schriftelijk als telefonisch contact met verzoeker te zoeken, het besluit voldoende zorgvuldig voorbereid.
4.1.
Het besluit vermeldt dat de woning [adres] , kadastraal bekend als [nummer 1] , gesloten zal worden. In het verweerschrift heeft verweerder erkend dat deze kadastrale aanduiding onjuist is en dat [nummer 2] de juiste aanduiding is. In een besluit ter wijziging van 20 juli 2021 heeft verweerder de juiste kadastrale aanduiding opgenomen.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit het voornemen en uit het bestreden besluit van 28 juni 2021 voldoende duidelijk blijkt dat verweerder de sluiting van het woongedeelte van verzoeker beoogt. Voor zover daarover toch onduidelijkheid was bij verzoeker, is dit weggenomen door het wijzigingsbesluit. In de aanvankelijke foutieve vermelding van het kadastrale nummer is daarom geen reden gelegen om een voorziening te treffen
5.1.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
5.2.
Amfetamine is opgenomen in lijst I van de Opiumwet. Hennep is opgenomen in lijst II van de Opiumwet.
6. Niet is in geschil dat verweerder, gezien het aantreffen van de verdovende middelen, bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang.
7. Verweerder heeft de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet gemeente Dantumadiel vastgesteld. In paragraaf 4.4 is onder meer opgenomen dat in geval van aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs de woning voor de duur van zes maanden wordt gesloten.
7.1.
Verzoeker heeft aangevoerd dat het gaat om een reparatoire sanctie, dat er nu geen sprake meer is van drugshandel in de woning en dat dit ook niet opnieuw gaat gebeuren. Verweerder had daarom moeten kiezen voor een andere maatregel dan sluiting.
7.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State noemt in de overzichtsuitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, als uitgangspunt dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd.
7.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker zijn woongedeelte gedurende langere tijd heeft gebruikt voor structurele drugshandel (zie 2.3). Er was een loop van drugsgebruikers naar de woning, met klachten tot gevolg (zie 2.2). Voorts heeft verzoeker voor zijn bevoorrading contact moeten onderhouden met het criminele circuit en heeft hij op die manier ook deel uitgemaakt van dit circuit. Er was dus sprake van een ernstige situatie. Verweerder was daarom niet genoopt om van het beleid af te wijken.
8.1.
Verzoeker stelt dat de woningsluiting onevenredig is gezien de gevolgen. Verweerder houdt geen rekening met de noodzakelijke 24-uurszorg voor de moeder van verzoeker. De moeder, 87 jaar oud, heeft in 2018 een beroerte gehad en lijdt aan vasculaire dementie. Overdag gaat zij naar de dagbesteding, maar voor het overige zorgt verzoeker voor haar. Hij doet de boodschappen, kookt en eet samen met zijn moeder. Daarnaast houdt hij haar constant in de gaten als hij thuis is. Als verzoeker en zijn moeder niet meer samen kunnen zijn, zal zij moeten worden opgenomen in een verzorgingstehuis. Dit is bovendien niet eenvoudig op korte termijn te regelen.
8.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat de omstandigheden die verzoeker aanvoert geen betrekking hebben op de situatie van hemzelf of van een andere bewoner van het te sluiten woongedeelte.
8.3.
Daarnaast betekent de sluiting niet zonder meer dat verzoeker de zorg voor zijn moeder niet voort kan zetten. Verzoeker gaat buiten zijn eigen werktijden bij zijn moeder langs en daar kan hij ook tijdens de sluiting mee doorgaan. Het is, meer in het algemeen, niet aannemelijk geworden dat de moeder in een verzorgingstehuis opgenomen zal moeten worden als gevolg van de sluiting van een andere woning dan die van haarzelf.
8.4.
In de belangenafweging dient daarnaast de ernst van de situatie, reeds besproken onder 7.3, te worden betrokken. Sluiting dient het beleidsdoel dat opgetreden wordt tegen de negatieve en ondermijnende invloed van drugshandel op het openbare leven, waaronder op de leefbaarheid, het veiligheidsgevoel en de gezondheid van burgers. De omwonenden, onder wie de moeder van verzoeker, hebben baat bij bescherming tegen de potentiële gevaren van drugshandel, bijvoorbeeld in de vorm van gewelddadige conflicten.
8.5.
De voorzieningenrechter komt daarom tot het oordeel dat verweerder terecht aan het algemeen belang van de openbare orde meer gewicht heeft toegekend dan aan de door verzoeker aangevoerde belangen.
9. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2021.
De voorzieningenrechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.