ECLI:NL:RBNNE:2021:331

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
AWB LEE - 19 _ 3754
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag vennootschapsbelasting en vrijval herinvesteringsreserve

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag vennootschapsbelasting (VPB) voor het jaar 2016. Eiseres betwistte de vrijval van een herinvesteringsreserve (HIR) van € 213.080 die door de inspecteur in aanmerking was genomen. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres in 2013 een HIR heeft gevormd, en dat deze reserve in 2016 terecht vrijviel. De rechtbank stelde vast dat de aanslag VPB 2016 niet te hoog was vastgesteld en dat de belastingrente correct was berekend. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen de aanslag VPB 2016, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, omdat de inspecteur de HIR terecht in aanmerking had genomen. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de aanslag VPB 2016 correct had vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/3754
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 4 februari 2021 in de zaak tussen
[eiseres], te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. [gemachtigde van eiseres] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, verweerder
(gemachtigde: mr. [gemachtigde van verweerder] ).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2016 aan eiseres met dagtekening 4 augustus 2018 een aanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting (hierna: VPB) ten bedrage van € 42.760 berekend naar een belastbaar bedrag van € 211.042. Daarbij is € 7.266 aan verlies uit andere jaren verrekend. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 1.125 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 27 juli 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 155.593. Daarbij is € 62.715 aan verlies uit andere jaren verrekend. De belastingrente heeft verweerder overeenkomstig verminderd.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [kantoorgenoot van gemachtigde van eiseres] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. [bijstand van gemachtigde verweerder] .
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1. Eiseres is opgericht op [oprichtingsdatum] , is gevestigd in Nederland en heeft als enig aandeelhouder [naam aandeelhouder eiseres] . De bestuurders van eiseres zijn [naam aandeelhouder eiseres] en [echtgenoot van aandeelhouder eiseres] .
1.2. [naam aandeelhouder eiseres] dreef tot 1 mei 2012 een eenmanszaak. Per 1 mei 2012 is [naam aandeelhouder eiseres] een vennootschap onder firma aangegaan met [echtgenoot van aandeelhouder eiseres] . Per 20 november 2012 heeft [naam aandeelhouder eiseres] zijn aandeel in de vennootschap onder firma ingebracht in eiseres. De gebouwen en de daarbij behorende grond zijn niet ingebracht. Met toepassing van artikel 3.65 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is de onderneming fiscaal voortgezet door eiseres.
1.3. Het eerste boekjaar van eiseres liep van 20 november 2012 tot en met 31 december 2013.
1.4. Eiseres heeft in haar eerste boekjaar een deel van haar melkquotum verkocht waarbij een boekwinst is behaald. De boekwinst op de verkoop van het melkquotum bedroeg € 246.784 waarvan € 33.704 verpachtersaandeel.
1.5. Eiseres heeft op 30 juli 2015 aangifte VPB voor het jaar 2013 gedaan naar een belastbaar bedrag van -/- € 9.589. In deze aangifte is geen resultaat uit de verkoop van het melkquotum opgenomen. In de aangifte wordt ook geen vermelding gemaakt van een herinvesteringsreserve.
1.6. Met dagtekening 28 augustus 2015 heeft verweerder de aanslag VPB voor het jaar 2013 opgelegd conform de aangifte van eiseres.
1.7. Bij brief van 6 juni 2016, door verweerder ontvangen op 7 juni 2016, heeft gemachtigde van eiseres onder meer het volgende geschreven:

In vervolg op onze brief van 7 januari 2016 en onze e-mail van 31 maart 2016 inzake de aangifte inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2013 van de heer [naam aandeelhouder eiseres] , BSN [BSN nummer] , informeren wij u als volgt.

1.Reactie op uw brief van 14 december 2015

1.1.
Jaarstukken en aangiften
Bijgevoegd ontvangt u de jaarrekening 2012/2013 van [naam VOF] alsmede de jaarstukken 2012/2013 van [eiseres] . Daarnaast ontvangt u bijgevoegd de aangiften inkomstenbelasting 2013 van de heer en mevrouw [achternaam aandeelhouder eiseres] en de aangifte vennootschapsbelasting 2012. Indien u het op prijs stelt om de aangiften in elektronische vorm te ontvangen, dan vernemen wij dat graag.
1.2.
Herinvesteringsreserve
De herinvesteringsreserve bedroeg per 20 november 2012 € 45.170. De herinvesteringsreserve is gevormd naar aanleiding van de verkoop van melkquotum en naar aanleiding van de verkoop van machines en werktuigen en kan als volgt gespecificeerd worden:
Boekwinst verkoop melkquotum
€ 37.994
Boekwinst verkoop machines en werktuigen
€ 7.176
Herinvesteringsreserve
€ 45.170
De herinvesteringsreserve ten aanzien van de machines en werktuigen is lopende het boekjaar afgeboekt op investeringen. De herinvesteringsreserve ten aanzien van het melkquotum is nog niet benut. Deze staat inmiddels op de balans van de BV.
Na het oprichten van de BV zijn er nog machines en een partij melkquotum verkocht. De op de machines behaalde boekwinst is direct afgeboekt op een nieuwe tractor. Wij verwijzen u naar de bijgevoegde materiële vaste activa staat van [naam VOF] .
Ten aanzien van de boekwinst op het melkquotum is er een herinvesteringsreserve gevormd. De totale herinvesteringsreserve die op de balans van de BV staat bedraagt € 213.080 en is als volgt opgebouwd:
Boekwinst verkoop melkquotum
€ 37.994
Boekwinst verkoop melkquotum
€ 208.790
Af: verpachtersaandeel
€ 33.704
Herinvesteringsreserve
€ 213 080
(…)”
1.8.
Eiseres heeft op 6 juni 2016 per post (zie 1.7.) en op 15 juli 2016 elektronisch een verbeterde aangifte VPB voor het jaar 2013 aan verweerder gestuurd. Uit de verbeterde aangifte volgt een belastbaar bedrag van -/- € 65.038. In de verbeterde aangifte heeft eiseres haar fiscale winst berekend op € 148.042 en een herinvesteringsreserve van € 213.080 gevormd.
1.9.
In haar aangiften VPB voor de jaren 2014 en 2015 heeft eiseres een herinvesteringsreserve vermeld van € 213.080.
1.10.
Eiseres heeft op 16 april 2018 aangifte VPB voor het jaar 2016 gedaan. In haar aangifte heeft eiseres haar fiscale winst berekend op € 5.228 en de vrijval van een herinvesteringsreserve van € 213.080 opgenomen. De belastbare winst is berekend op € 218.308. In haar aangifte verrekent eiseres € 62.715 aan verlies uit andere jaren zodat het belastbaar bedrag op € 155.593 wordt berekend.
1.11.
Met dagtekening 4 augustus 2018 heeft verweerder de aanslag VPB voor het jaar 2016 opgelegd zonder af te wijken van de aangifte behalve voor wat betreft de verliesverrekening. Verweerder verrekent € 7.266 aan verlies uit andere jaren zodat het belastbaar bedrag op € 211.042 wordt vastgesteld.
1.12.
Namens eiseres is door haar gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de aanslag VPB 2016. Bij brief van 5 november 2018 heeft gemachtigde het bezwaar gemotiveerd. Deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

1. Bezwaar
U heeft de aanslag vennootschapsbelasting 2016 opgelegd conform het in de aangifte aangegeven belastbare bedrag van € 218.308. In de ingediende aangifte is een bedrag van € 62.715 aan verrekenbare verliezen verrekend. U bent bij de aanslagoplegging van de aangifte afgeweken, door een verlies van slechts € 7.266 te verrekenen.
Na analyse van het dossier is ons gebleken dat de aangifte is gebaseerd op een onjuiste veronderstelling over de verwerking van aan de Belastingdienst verstrekte informatie. Hierdoor is het belastbare bedrag te hoog vast gesteld. Wij willen u verzoeken de belastbare winst te verminderen tot € 5.228, de te verrekenen verliezen vast te stellen op € 5.228 en de te betalen belasting te verminderen tot nihil. In het onderstaande volgt een nadere onderbouwing.

2.Achtergrond

De heer [naam aandeelhouder eiseres] heeft tot 1 mei 2012 in een eenmanszaak een agrarische onderneming gedreven. Per die datum heeft hij de onderneming als vennootschap onder firma voortgezet met zijn echtgenote. Vervolgens heeft de heer [naam aandeelhouder eiseres] zijn aandeel in de vennootschap onder firma per 20 november 2012 geruisloos ingebracht in [eiseres] . Het eerste boekjaar van [eiseres] liep van 20 november 2012 tot en met 31 december 2013, een zogenaamd verlengd boekjaar. In het verlengde boekjaar 2012/2013 heeft belanghebbende melkquotum verkocht voor een bedrag van € 213.080.

3.Correspondentie Belastingdienst

Onder tijdsdruk heeft administrateur de heer [naam administrateur] op 30 juli 2015 een aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2013 ingediend. Het resultaat van belanghebbende bedroeg volgens de ingediende aangifte -/- € 9.589 (zie bijlage 1). In deze aangifte is niet het resultaat uit verkoop van melkquotum meegenomen. Er is in dit jaar dan ook geen ‘herinvesteringsreserve’ gevormd. De Belastingdienst heeft op 28 augustus 2015 de definitieve aanslag 2013 conform de ingediende aanslag opgelegd.
Op 7 januari 2016 heeft ons kantoor een brief gestuurd aan inspecteur [naam medewerker van verweerder] , waarin is aangegeven dat de ingediende aangifte onjuist was en dat er gecorrigeerde aangiften ingestuurd zouden worden (zie bijlage 2). In reactie daarop heeft de heer [naam medewerker van verweerder] op 20 januari 2016 geantwoord dat de definitieve aanslag reeds was opgelegd (zie bijlage 3).
Op 6 juni 2016 heeft ons kantoor aan de heer [naam medewerker van verweerder] de aangifte vennootschapsbelasting per post toegestuurd met een uitgebreide toelichting op de gevormde herinvesteringsreserve. In de aangifte is de verkoop van melkquotum meegenomen en is een herinvesteringsreserve gevormd van € 213.080. Het resultaat na de vorming van de herinvesteringsreserve bedroeg -/- € 65.038. Op 15 juli 2016 is deze aangifte ook elektronisch verzonden.
In de aangiftes vennootschapsbelasting die nadien zijn ingediend is er steeds vanuit gegaan dat de Belastingdienst de gecorrigeerde aangifte zou volgen.

4.Belastbaar bedrag 2016

Na telefonisch contact met de Belastingdienst bleek dat de gecorrigeerde aangifte vennootschapsbelasting nooit in behandeling is genomen. Dit ondanks onze hierboven vermelde inspanningen.
Wij concluderen derhalve, dat er in de aangifte 2016 en bij de aanslagoplegging vanuit gegaan is dat [eiseres] een herinvesteringsreserve heeft gevormd van € 213.080. De winst van belanghebbende in 2016 zou dan ook niet € 218.308 moeten bedragen, maar € 5.228.
Wij verzoeken u daarom de belastbare winst in de aanslag vennootschapsbelasting 2016 van belanghebbende te verminderen naar € 5.228, dit bedrag te verrekenen met een zelfde bedrag aan verliezen en de te betalen vennootschapsbelasting te verminderen naar nihil.
1.13.
Met dagtekening 13 april 2019 heeft verweerder de aanslag VPB voor het jaar 2013 ambtshalve verminderd. Verweerder heeft het belastbaar bedrag – overeenkomstig de verbeterde aangifte (zie 1.8.) – vastgesteld op -/- € 65.038.
1.14.
In de bezwaarfase heeft op 16 juni 2019 een hoorgesprek plaatsgevonden. Het verslag van het hoorgesprek luidt als volgt:

Verslag hoorgesprek inzake het bezwaarschrift tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2016 van [eiseres] . Aanslagnummer [aanslagnummer]
Aanwezig namens belanghebbende: [naam kantoor van gemachtigde van eiseres] , vertegenwoordigd door de heer mr. [kantoorgenoot van gemachtigde van eiseres]
Aanwezig namens de inspecteur: de heer [naam medewerker van verweerder] en mw. [naam medewerker van verweerder]
Het bezwaar richt zich tegen het feit dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag (belastbaar bedrag) over 2016 minder verlies heeft verrekend dan waar in de aangifte om wordt verzocht.
Standpunt namens belanghebbende:
Dhr. [kantoorgenoot van gemachtigde van eiseres] is in de veronderstelling geweest dat de verbeterde aangifte was verwerkt en er in 2013 ter zake van een boekwinst bij verkoop van melkquotum een HIR is gevormd. Na het vaststellen van de aanslag over 2016 werd duidelijk dat 2013 niet conform de verbeterde aangifte was vastgesteld.
Dhr. [kantoorgenoot van gemachtigde van eiseres] geeft aan dat er twee standpunten mogelijk zijn:
1. Nu 2013 niet conform de verbeterde aangifte was verwerkt, er dus geen HIR is gevormd en vervolgens ook geen belaste vrijval van de HIR in 2016 kan plaatsvinden. Dat zou dan betekenen dat de belastbare winst over 2016 te hoog is vastgesteld.
2. [kantoorgenoot van gemachtigde van eiseres] heeft de verminderingsbeschikking en verliesbeschikking van 13 april 2019 ontvangen, maar kan daaruit niet herleiden dat er een HIR in 2013 is gevormd. Bovendien betreft het een ambtshalve vermindering, waartegen geen bezwaar en/of beroep mogelijk is. [kantoorgenoot van gemachtigde van eiseres] is in de veronderstelling dat de inspecteur een navorderingsaanslag over 2013 m.b.t. de boekwinst op het melkquotum had moeten opleggen. Dat geeft dan een mogelijke rechtsmiddel. Vervolgens had de aanslag daarna weer verminderd moeten worden.
Standpunt van de inspecteur:
Bij de beoordeling van het bezwaar is gebleken dat er over het eerste boekingstijdvak van de BV, te weten 01042013-31122013, op 15 juli 2016 een verbeterde aangifte is ingediend. Deze aangifte behelst het resultaat over het verlengde boekjaar 2012-2013. (Na geruisloze inbreng van de onderneming in de BV o.g.v. art.3.65 Wet IB) Deze aangifte was echter niet verwerkt omdat deze aangifte als aangifte over 2012 is ingediend. Aangezien de BV pas in 2013 is opgericht, kon deze aangifte niet verwerkt worden.
De aangifte is nu alsnog verwerkt. De belastbare winst over 2013 is conform de aangifte nader vastgesteld op € -/-65.038. Dagtekening van de vermindering en verliesbeschikking is 13 april 2019. Nu het verlies 2013 is vastgesteld kan dit verrekend worden met de belastbare winst van 2016.
De inspecteur stelt bij aanslag de belastbare winst (c.q. verlies) vast. De winst wordt vastgesteld aan de hand van de ingediende aangifte. Daarin zijn alle relevante bestanddelen meegenomen. De aanslag wordt niet per element vastgesteld. Als de inspecteur niet akkoord kan gaan met een onderdeel uit de aangifte, zowel van de balans als van de verlies- en winstrekening, zal hij belanghebbende daarvan op de hoogte brengen.
1.15.
Verweerder heeft met dagtekening 27 juli 2019 uitspraak op bezwaar gedaan. De uitspraak op bezwaar is aanvankelijk niet naar de gemachtigde van eiseres gezonden. Gemachtigde heeft na telefonisch contact met verweerder de uitspraak op bezwaar per email van 4 oktober 2019 ontvangen.
Vooraf
2. De uitspraak op bezwaar waartegen eiseres beroep heeft ingesteld heeft als dagtekening 27 juli 2019. De rechtbank heeft het pro forma beroepschrift op 29 oktober 2019 ontvangen. Gelet op uitsluitend de dagtekening van de uitspraak op bezwaar is het beroep buiten de daarvoor geldende termijn ingediend. Eiseres heeft de bezwaarprocedure echter door een gemachtigde laten voeren. Gelet daarop had verweerder op grond van artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht de uitspraak op bezwaar (ook) aan de gemachtigde moeten sturen. Omdat verweerder dat niet gedaan heeft (zie 1.15.) zal de rechtbank het beroep niet niet-ontvankelijk verklaren. [1] Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ontvankelijk.
Geschil
3. In geschil is of de aanslag VPB 2016 te hoog is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of bij het vaststellen van de aanslag terecht de vrijval van een herinvesteringsreserve (hierna: HIR) van € 213.080 in aanmerking is genomen.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat:
  • de verbeterde aangifte VPB 2013 (zie 1.7. en 1.8.) als een verzoek om ambtshalve vermindering opgevat moet worden;
  • verweerder aan dit verzoek aanvankelijk geen gehoor heeft gegeven;
  • eiseres in de jaren 2014, 2015 en 2016 er vanuit gegaan is dat er wel een HIR gevormd was in 2013, en dat deze in 2016 vrijviel (zie 1.9. en 1.10.);
  • voldaan werd aan de voorwaarden voor het vormen van een HIR;
  • pas na het ontvangen van de aanslag VPB 2016 het eiseres duidelijk werd dat er over 2013 geen ambtshalve vermindering verleend was (zie 1.12.);
  • verweerder lopende de bezwaarfase tegen de aanslag VPB 2016 alsnog de verbeterde aangifte VPB 2013 heeft gevolgd door middel van het ambtshalve verminderen van de aanslag VPB 2013 (zie 1.13. en 1.14.) en
  • tegen de ambtshalve vermindering van de aanslag VPB 2013 geen bezwaar of beroep openstaat.
Standpunten
5. Eiseres stelt dat de vrijval van een HIR ten onrechte in aanmerking is genomen. Eiseres stelt – samengevat – dat achteraf bezien de HIR niet gevormd is. In de eerste aangifte VPB 2013 waren noch de boekwinst op het melkquotum noch de HIR opgenomen. De aanslag VPB 2013 is volgens deze aangifte opgelegd. Met het maken van bezwaar tegen de aanslag VPB 2016, meer specifiek de daarin opgenomen vrijval van de HIR, is het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag VPB 2013 ingetrokken. Uit het bezwaarschrift volgt immers dat eiseres niet meer wilde dat er in 2013 een HIR gevormd zou worden. Verweerder had daarom ter zake van de boekwinst op het melkquotum een navorderingsaanslag over 2013 moeten opleggen in plaats van het alsnog ambtshalve verminderen van de aanslag VPB 2013.
6. Verweerder stelt dat de vrijval van een HIR terecht in aanmerking is genomen. Verweerder stelt – samengevat – dat eiseres in 2013 een HIR heeft gevormd. Omdat er geen herinvestering heeft plaatsgevonden moet de HIR dan in 2016 vrijvallen. Eiseres heeft ook zelf in haar aangifte VPB 2016 de vrijval van de HIR opgenomen. Ook in de aangiften VPB 2014 en VPB 2015 is de HIR vermeld. Door de ambtshalve vermindering van de aanslag VPB 2013 is de heffing ook in overeenstemming gebracht met de gevormde HIR.
Beoordeling
7. De rechtbank stelt voorop dat op verweerder de bewijslast rust ten aanzien van de vrijval van de HIR in 2016 nu het in de in geschil zijnde aanslag een verhogend element betreft.
8. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt verweerder in de op hem rustende bewijslast. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Eiseres heeft verweerder verzocht om de aanslag VPB 2013 ambtshalve te verminderen, mede in verband met de vorming van een HIR in 2013. Verweerder is – weliswaar bijna drie jaar later – aan dat verzoek tegemoet gekomen. Na de ambtshalve vermindering zijn de vennootschapsbelasting en de verrekenbare verliezen over 2013 gebaseerd op een in dat jaar gevormde HIR van (per saldo) € 213.080. Op grond van artikel 3.54, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 valt een ongebruikt gebleven HIR in beginsel in het derde jaar na vorming vrij. Gelet op het voorgaande heeft verweerder bij het opleggen van de aanlag VPB 2016 terecht de vrijval van de HIR in aanmerking genomen. De rechtbank merkt verder op dat verweerder het door de ambtshalve vermindering van de aanslag VPB 2013 ontstane verrekenbare verlies bij uitspraak op bezwaar heeft verrekend met de aanslag VPB 2016.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanslag niet te hoog vastgesteld.
10. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het verzoek om ambtshalve vermindering, en daarmee ook de vorming van een HIR in 2013, zou zijn ingetrokken door het instellen van het bezwaar tegen de aanslag VPB 2016. Een dergelijke intrekking volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit het bezwaar.
Belastingrente
11. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikkingen belastingrente. Hierbij wijst de rechtbank eiseres erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 4 februari 2021 door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
w.g. griffier w.g. rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Zie ook Hoge Raad 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2001:AD4062.