In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 29 januari 2021, vorderde eiser, een huisarts, in kort geding dat gedaagde, ook een huisarts, de toegang tot het praktijkpand zou worden ontzegd. De vordering was gebaseerd op de stelling dat gedaagde niet volgens de geldende medische standaarden zou werken en dat er onrust was ontstaan binnen de praktijk door uitlatingen van gedaagdes echtgenoot over het coronavirus. Eiser stelde dat gedaagde zich niet wilde distantiëren van deze uitlatingen, wat volgens hem een onveilige situatie creëerde voor het personeel en de patiënten.
De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat gedaagde de medische standaarden niet volgde. Gedaagde verklaarde dat zij de medische eed naleefde en zich aan de geldende standaarden hield. De rechter concludeerde dat er geen objectieve bewijsstukken waren die de claims van eiser onderbouwden. Ook de zorgen van eiser over de houding van gedaagde ten aanzien van vaccinaties werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd.
De rechter wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukte dat het conflict tussen de huisartsen niet voldoende was om gedaagde de toegang tot de praktijk te ontzeggen, en dat de kwestie van de maatschap en de samenwerking tussen partijen aan de bodemrechter moest worden voorgelegd. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en onderstreept het belang van objectieve bewijsvoering in dergelijke geschillen.