ECLI:NL:RBNNE:2021:3361
Rechtbank Noord-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake vervolgingskosten op aanslag IB/PVV 2015
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep dat eiseres had ingesteld tegen de afwijzing van een verzoek om proceskostenvergoeding door verweerder, de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had bij aanmaning van 3 maart 2020 € 17 aan vervolgingskosten in rekening gebracht gekregen op de aanslag IB/PVV 2015. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, verzocht op 9 maart 2020 om deze kosten te schrappen, omdat zij reeds uitstel van betaling had aangevraagd. Verweerder heeft dit verzoek als bezwaar aangemerkt en het bezwaar toegewezen, waardoor de vervolgingskosten zijn verlaagd tot € 0. Na de uitspraak op bezwaar heeft de gemachtigde van eiseres verzocht om een proceskostenvergoeding, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen omdat het te laat was ingediend.
Eiseres heeft vervolgens, meer dan zes maanden na de uitspraak op bezwaar, beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn begon te lopen op de dag na de bekendmaking van de uitspraak op bezwaar. Aangezien het beroepschrift pas op 19 oktober 2020 was ingediend, was dit te laat. De rechtbank concludeerde dat de gemachtigde van eiseres zich bewust was van de noodzaak om tijdig beroep in te stellen, ondanks de latere correspondentie met verweerder. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft ook een verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat er nog geen twee jaren waren verstreken sinds de ontvangst van het bezwaar. De uitspraak werd gedaan door rechter P.P.D. Mathey-Bal, in aanwezigheid van griffier M. Jongsma-van Helden, en werd openbaar gemaakt op de maandag na de uitspraak.