ECLI:NL:RBNNE:2021:3479

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
18.040025-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging met jeugddetentie en taakstraf

Op 12 augustus 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en openlijke geweldpleging, maar sprak hem vrij van poging tot doodslag. De feiten vonden plaats op 10 en 11 februari 2021 in Hoogeveen, waar de verdachte in vereniging met anderen geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een mes in de zij van slachtoffer 1 heeft gestoken, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer, waardoor de poging tot doodslag niet bewezen kon worden. De verdachte heeft de feiten bekend, wat de rechtbank leidde tot een bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging.

De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van 96 dagen opgelegd, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De verdachte heeft een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur en beperkte sociale vaardigheden, wat heeft bijgedragen aan zijn gedrag. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder behandeling bij een forensische instelling. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan slachtoffer 1, die zich als benadeelde partij had gevoegd in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.040025-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 augustus 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats],
wonende [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 juli 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 februari 2021 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, (die [slachtoffer 1]) met een mes in de zij/buik(streek), dan wel in het lichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 februari 2021 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (die [slachtoffer 1]) met een mes in de zij/buik(streek), dan wel in het lichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 10 februari 2021 te Hoogeveen openlijk, te weten, in/bij (het) Steenbergerpark, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 2] door hem (meermalen en/of met kracht) tegen het lichaam te duwen en/of op en/of
tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of tegen de (onder)rug en/of (elders) tegen het lichaam te trappen/schoppen;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 februari 2021 te Hoogeveen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem (meermalen en/of met kracht) tegen het lichaam te duwen en/of op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of tegen de (onder)rug en/of (elders) tegen het lichaam te trappen/schoppen;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de ten laste gelegde feiten 1 primair en 2 primair.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting, overeenkomstig de inhoud van haar pleitnotities, onder meer op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Naar het standpunt van de raadsvrouw ontbrak bij verdachte opzet dan wel voorwaardelijk opzet op de dood van aangever. Uit de omstandigheden waaronder het steken heeft plaatsgevonden kan dat opzet niet worden afgeleid. Verdachte heeft alleen een afwerende beweging gemaakt als reactie op een beweging van aangever. Verdachte heeft daarom niet doelbewust op aangever ingestoken.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
Voor het onder 2 primair ten laste gelegde kan naar het standpunt van de raadsvrouw een bewezenverklaring volgen omdat verdachte bekend heeft dat hij met anderen aangever heeft geslagen. Het schoppen of trappen van aangever is door anderen gebeurd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank acht onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden dat de bij aangever toegebrachte steekwond tot de dood van aangever had kunnen leiden. De opgemaakte letselrapportage is daartoe onvoldoende. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de voorhanden letselrapportage volgt dat verdachte met een mes in de (linker) zijstreek van het slachtoffer heeft gestoken, op hoogte net boven de bekkenkam. Er is een echo gemaakt en daarbij zijn geen vrije lucht of andere afwijkingen in de buikholte gevonden. Er is geen vermoeden van inwendig letsel. De genezing van het zichtbare letsel zal naar schatting drie tot vier weken duren. Waarschijnlijk zal er geen blijvende schade zijn.
De rechtbank kan uit deze letselrapportage niet afleiden dat de kans dat door de messteek fataal letsel zou ontstaan zodanig groot is dat daardoor reeds kan worden gezegd dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood van het slachtoffer zou intreden. Dit maakt dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank acht de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wél bewezen.
De rechtbank acht de feiten 1 subsidiair en 2 primair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 juli 2021;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 februari 2021, opgenomen op pagina 28 e.v. van het (fysieke) dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer NN3R021018/FLORA d.d. 1 april 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1];
3. Een letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD IJsselland, op 11 februari 2021 opgemaakt en ondertekend door S.J.Th. van Kuijk, forensisch arts, opgenomen op pagina 35 e.v. van voornoemd dossier;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 februari 2021, opgenomen op pagina 76 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 subsidiair en 2 primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 11 februari 2021 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] met een mes in de zijstreek heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 10 februari 2021 te Hoogeveen openlijk, te weten, in/bij het Steenbergerpark, op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2], door hem meermalen en met kracht tegen het lichaam te duwen en tegen het hoofd te slaan en tegen het lichaam te trappen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair Poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel,
2. primair Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair en 2 primair wordt veroordeeld tot:
  • 96 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, proeftijd 2 jaren, met bijzondere voorwaarden;
  • een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven dat het strafadvies van de Raad voor de Kinder-bescherming kan worden gevolgd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een tweetal geweldsmisdrijven. Op 10 februari 2021 heeft verdachte met anderen in het openbaar aangever [slachtoffer 2] mishandeld. Het slachtoffer had kennelijk iets openbaar gemaakt waarvan verdachte vond dat hij dat niet had moeten doen. Toen verdachte, die op dat moment deel uitmaakte van een vriendengroep, het slachtoffer - die net met zijn krantenwijk klaar was en op het fietspad fietste, onderweg naar huis - tegenkwam, is het vrijwel direct tot een confrontatie gekomen waarbij het slachtoffer door verdachte en zijn vrienden is geduwd, geslagen en getrapt.
Op de daaropvolgende dag, 11 februari 2021, is het tot een confrontatie gekomen tussen verdachte en aangever [slachtoffer 1] waarbij het slachtoffer in zijn zijstreek is gestoken. Verdachte en dit tweede slachtoffer kenden elkaar niet. De rechtbank leidt uit het dossier af dat de aangever een sneeuwbal in de richting van verdachte en zijn vriendengroep had gegooid en dat verdachte daar niet van was gediend. Wat kennelijk een onschuldig sneeuwballengevecht had moeten worden, mondde vrijwel direct uit in het toebrengen door verdachte van een messteek aan het slachtoffer. Het slachtoffer zag zich geconfronteerd met een steekwond van ongeveer 5 centimeter diep.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij al enige dagen een mes bij zich had omdat hij zich wilde kunnen verdedigen bij een confrontatie met een groep jongens waar hij onenigheid mee had. Wat van die verklaring van verdachte ook zij: door het dragen van een mes is de kans aanwezig dat bij een (al dan niet gezochte) confrontatie met een andere persoon of personen, gebruik wordt gemaakt van dat mes met alle (mogelijk zeer ernstige) gevolgen van dien. Bij verdachte heeft zich die kans daadwerkelijk geopenbaard.
De rechtbank vindt het uitermate kwalijk en zorgelijk dat verdachte het kennelijk nodig heeft gevonden om met medeneming van een mes naar buiten te gaan én vervolgens met dat mes op iemand in te steken onder de geschetste omstandigheden.
Het door verdachte gebruikte geweld heeft op beide slachtoffers grote impact gehad.
Daarnaast hebben geweldshandelingen veel impact op degenen die daarvan getuige zijn geweest. Met betrekking tot feit 1 (de steekpartij) merkt de rechtbank in dit verband nog op dat de steekpartij plaats had op klaarlichte dag (in de middag) op een besneeuwde heuvel in het Steenbergenpark, waar op dat moment tientallen kinderen (lagere schoolklassen) aanwezig waren (met hun onderwijzers), die op die heuvel aan het sleeën waren. Uit het dossier blijkt dat die kinderen zeer zijn geschrokken van het steekincident.
Verdachte heeft door zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Bovendien heeft verdachte bij hen en hun families de nodige schrik en angst veroorzaakt. Wat het slachtoffer van de steekpartij betreft, geeft het vermelde in het schade-onderbouwingsformulier daarvan ook blijk.
Het betreffen naar het oordeel van de rechtbank zeer ernstige feiten. Bij deze feiten past in beginsel geen andere straf dan jeugddetentie. De rechtbank zal die straf ook aan verdachte opleggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport d.d. 11 april 2021 van M. van Engers, GZ-psycholoog en A.W.B. Haas, kinder- en jeugdpsycholoog, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij verdachte zijn (ernstige) beperkingen in de agressie- en emotieregulatie als mede in de sociale ontwikkeling. Deze beperkingen vloeien voort uit een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur, waarbij differentiaal diagnostisch aan een stoornis in het autistisch spectrum wordt gedacht. Hiervan was ook sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Deze problematiek beperkte de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte.
Verdachte beschikt over beperkte mogelijkheden om sociale situaties correct in te schatten,
waardoor hij een relatief onschuldig incident - het gooien van een sneeuwbal - uitlegde als een provocatie. Aangezien verdachte daarbij over weinig probleemoplossende vaardigheden beschikt (beperkte verbale vermogens, continue spanning in het sociale verkeer en een bepaalde bewijsdrang ten aanzien van vrienden) leidde het incident tot een ernstige agressieve impulsdoorbraak.
Voor de openlijke geweldpleging lijken dezelfde mechanismen een rol te hebben gespeeld.
Daarbij zouden ook wraakgevoelens en de neiging tot persisteren daarin, een rol hebben kunnen gespeeld.
Het advies is om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
In het Pro Justitia-rapport schatten de deskundigen het risico op recidive in als matig tot hoog.
Omtrent mogelijke interventies die de kans op recidive kunnen beperken en die kunnen zorgen voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte, adviseren de deskundigen het volgende.
Er dient ingezet te worden op een forensische ambulante behandeling, waarbij wordt
gewerkt aan het terugdringen van antisociale cognities, het bevorderen van het
inlevingsvermogen/mentaliserend vermogen, de agressieregulatie vaardigheden en de
sociale vaardigheden.
Er is contact geweest met Accare (Jeugd GGZ). In Leeuwarden wordt poliklinische
forensische behandeling geboden voor jongeren. Een combinatie van individuele
therapie, psychomotore therapie en een sociale vaardigheidstraining, zoals
geadviseerd wordt, kan hier worden geboden.
Deze behandeling dient plaats te vinden als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf, waarbij toezicht vanuit de Jeugdreclassering essentieel wordt geacht.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft zich in zijn rapport van 23 juli 2021 aangesloten bij het advies van de deskundigen. Om de ambulante behandeling bij Accare mogelijk te kunnen maken, dient aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie te worden opgelegd met onder meer de bijzondere voorwaarde dat verdachte bedoelde behandeling gaat volgen. Daarnaast dient aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf te worden opgelegd.
Gelet op al hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen en de uitgebrachte adviezen, zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen zoals de officier van justitie die heeft gevorderd. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden die de Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd. Omdat de rechtbank het nodig en passend vindt dat verdachte ook daadwerkelijk de consequenties van zijn handelen ondervindt, zal zij daarnaast - zoals de officier van justitie ook heeft gevorderd - een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uren aan verdachte opleggen.
Het recidive risico wordt door de deskundigen als matig tot hoog ingeschat. Daarom moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom bevelen dat de gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 247,02 ter vergoeding van materiële schade en € 1.700,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel waarbij het aantal dagen gijzeling op nul moet worden bepaald.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade beperkt dient te worden beperkt tot € 130,00 in verband met de te hanteren afschrijving op de beschadigde kleding.
De opgevoerde reiskosten kunnen worden toegewezen.
De immateriële schade dient gematigd te worden tot € 1.000,00.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. De hoogte van de materiële schade acht de rechtbank niet dusdanig betwist dat van een lager bedrag dan gevorderd, moet worden uitgegaan. De rechtbank zal deze schade toewijzen tot een bedrag van € 247,02.
Ook de gestelde immateriële schade is een rechtstreeks gevolg en van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. De rechtbank schat de hoogte van de immateriële schade op € 1.500,00. Het meer gevorderde zal de rechtbank afwijzen.
De vordering van de benadeelde partij is daarmee toewijsbaar tot een bedrag van € 1.747,02,
vermeerderd met wettelijke rente vanaf 11 februari 2021.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank zal daarbij het aantal dagen gijzeling op nul bepalen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een keukenartikel, zijnde een mes, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde met behulp van dat mes is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten twee handschoenen en - indien dat nog niet is gebeurd: - twee joggingbroeken moeten worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 45, 77a, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 96 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
90 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich op uitnodiging zal melden bij de jeugdreclassering van Regiecentrum Bescherming en Veiligheid te Leeuwarden, en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van Accare FJP of een soortgelijke instelling. De veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
3. dat veroordeelde ten overstaan van de jeugdreclassering open zal zijn over zijn sociale contacten en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in dit kader door de jeugdreclassering zullen worden gegeven.
Geeft aan Regiecentrum Bescherming en Veiligheid te Leeuwarden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 uren.

De werkstraf moet binnen 9 maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van 18.040025-21, feit 1 subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.747,02(zegge: een duizend zevenhonderdzevenenveertig euro en twee eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2021.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van €
1.747,02(zegge: een duizend zevenhonderdzevenenveertig euro en twee eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2021.
Dit bedrag bestaat uit € 247,02 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen

keukenartikel, zijnde een mes (1358292).
Gelast de teruggaveaan verdachte [verdachte], van de in beslag genomen en voor zover nog niet teruggegeven:
  • 2 handschoenen (1358274)
  • 1 broek, kleur zwart (onderste joggingbroek (1358304))
  • 1 broek, kleur zwart (bovenste joggingbroek (358307)).
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. G. Eelsing en mr. C. Brouwer, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 augustus 2021.
Mr. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.