ECLI:NL:RBNNE:2021:3544

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
LEE 21/2061
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting van een schuur wegens drugsvondst

In deze zaak hebben verzoekers, bewoners van een woning in Groningen, bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Het Hogeland, waarbij hen werd gelast om een schuur op hun perceel gedurende 12 maanden te sluiten. Dit besluit volgde op de vondst van een aanzienlijke hoeveelheid drugs in de woning en de schuur, die toebehoorden aan de zoon van verzoekers. De voorzieningenrechter heeft op 11 augustus 2021 geoordeeld dat de sluiting van de schuur niet noodzakelijk en evenredig was. De voorzieningenrechter overwoog dat de zoon van verzoekers inmiddels niet meer bij hen woonde en dat de reclassering had vastgesteld dat de woonomgeving geschikt was voor elektronisch toezicht. Bovendien was er geen melding van overlast met betrekking tot het perceel en was de sluiting pas een half jaar na de drugsvondst opgelegd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester niet in redelijkheid had kunnen besluiten tot sluiting van de schuur voor de maximale periode van 12 maanden. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, werd het bestreden besluit geschorst en moest de schuur onmiddellijk weer worden geopend. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2061

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 augustus 2021 in de zaak tussen

[verzoekers 1] , te [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. M.M.J. Arts),
en

de burgemeester van de gemeente Het Hogeland, verweerder(gemachtigden: W.K. de Wind en G.W. Medendorp).

Procesverloop

In het besluit van 6 juli 2021 heeft verweerder verzoekers gelast de schuur op het perceel [adres] te [woonplaats] van verzoekers (het perceel) voor de periode van één jaar te sluiten en gesloten te houden met ingang van 20 juli 2021 om 10.00 uur tot 20 juli 2022 10.00 uur.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 augustus 2021 op zitting behandeld. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door mr. P.Th. van Jaarsveld, kantoorgenoot van mr. Arts. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op 8 januari 2021 heeft er in de woning en de schuur op het perceel een politieonderzoek plaatsgevonden. Tijdens dat onderzoek heeft de politie 3039 pillen met onder andere MDMA, 109,55 gram cocaïne, 0,44 gram heroïne, 164 gram hasj en meer dan 2500 gram hennep gevonden. Daarnaast zijn nog enkele drugsgerelateerde goederen aangetroffen. De drugs en de goederen behoorden toe aan de zoon van verzoekers, die op dat moment bij hen woonde. In verband met deze bevindingen heeft verweerder verzoekers bij brief van 11 februari 2021 meegedeeld voornemens te zijn om de woning en de schuur gedurende een periode van 12 maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoekers hebben op 3 maart 2021 en 15 maart 2021 op het voornemen gereageerd.
3. Verweerder heeft in het besluit van 6 juli 2021 aan verzoekers een last onder bestuursdwang opgelegd, te weten de sluiting van (alleen) de schuur op het perceel, vanaf 22 juli 2021 tot en met 22 juli 2022.
4. De schuur is inmiddels gesloten en verzoekers hebben ter zitting aangegeven dat de schuur een belangrijk onderdeel vormt van hun onroerend goed, onder meer als berging. Zij kunnen hun tuin alleen bereiken via de schuur. Door sluiting van de schuur is ook de tuin dus feitelijk afgesloten. De voorzieningenrechter acht daarom een spoedeisende belang van verzoekers aanwezig.
5. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende opheffing van het verbod om de schuur te betreden voor de duur van de bezwaar- en eventuele beroepsprocedure en subsidiair de termijn van het verbod en de sluiting te beperken tot één maand.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de sluiting van de schuur noodzakelijk is ter bescherming van de openbare orde. Hij heeft, door alleen de schuur te sluiten en niet de woning, rekening gehouden met de medische situatie van Bulthuis.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In artikel 13b van de Opiumwet is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid van de burgemeester. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om deze bevoegdheid te gebruiken. Het is aan de bestuursrechter om te toetsen of de burgemeester na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten. Op grond van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 augustus 2019 (gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:RVS:2019:2912) betekent dit meer concreet dat de voorzieningenrechter moet toetsen of de woningsluiting in kwestie noodzakelijk en evenredig is. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers niet betwisten dat de burgemeester de bevoegdheid heeft om de schuur te sluiten en dat het geschil gaat over de vraag of hij van zijn bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.
Noodzakelijkheid van de sluiting
8.1
In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de schuur noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
8.2
Bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs in een woning is het in beginsel aannemelijk dat die drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen drugs in de woning en de schuur van verzoekers, is sprake van een ruime overschrijding van deze hoeveelheden. Verzoekers ontkennen dat ook niet. Verweerder is van mening dat de aangetroffen drugs de noodzaak om de schuur te sluiten aantonen. De voorzieningenrechter is echter, ondanks de aangetroffen drugs, van oordeel dat de sluiting van de schuur niet noodzakelijk is. Hij acht daarbij in de eerste plaats van belang dat de zoon van verzoekers sinds kort niet meer bij hen woont. Verzoekers hebben bovendien aangegeven dat hij niet meer bij hen mag wonen zolang hij zijn problemen niet heeft opgelost.
8.3
Daarnaast kent de voorzieningenrechter veel gewicht toe aan het volgende. De reclassering heeft onderzocht in hoeverre de woonomgeving van de zoon geschikt is voor de toepassing van elektronische controlemiddelen. De zoon woonde op het moment van dat onderzoek nog bij verzoekers. De reclassering heeft de rechtbank meegedeeld dat de woonomgeving daarvoor geschikt is. De rechtbank heeft vervolgens het elektronisch toezicht opgelegd. Dit alles speelt na het politieonderzoek van 8 januari 2021. Als er toen nog een loop op de woning zou zijn geweest en gevreesd zou kunnen worden dat er nog steeds vanuit de woning in drugs zou worden gehandeld, zou de reclassering het advies niet hebben gegeven en de rechtbank haar besluit niet hebben genomen. Daarbij hebben verzoekers op de zitting onweersproken gesteld dat de rechtbank op de hoogte was van de situatie rondom de drugsvondst. Naast bovengenoemde feiten en omstandigheden speelt ook een rol dat er nooit een melding van overlast is binnengekomen met betrekking tot het perceel, niet vóór en niet na 8 januari 2021. De voorzieningenrechter laat tot slot meewegen dat verweerder pas heeft besloten tot sluiting van de schuur een half jaar nadat de drugs uit de woning en de schuur zijn verwijderd. Hierdoor vindt de voorzieningenrechter een sluiting, alle omstandigheden samen beschouwend, niet meer zinvol.
Evenredigheid van de sluiting
9.1
In artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
9.2
Verweerder heeft geen eigen gemeentelijk beleid voor het toepassen van artikel 13b van de Opiumwet. Dat betekent niet dat verweerder geen last kan opleggen, maar wel dat ieder afzonderlijk besluit goed moet worden gemotiveerd. Verweerder heeft aangegeven dat zijn werkwijze overeenkomt met het Damoclesbeleid van de voormalige gemeente De Marne. Op basis van dat beleid wordt, als er sprake is van handel in harddrugs, een sanctie opgelegd die varieert van een waarschuwing tot een sluiting voor een duur van maximaal 12 maanden. Als uitgangspunt geldt dat de maximumsanctie wordt opgelegd, tenzij naar het oordeel van de burgemeester de omstandigheden van het concrete geval nopen tot het opleggen van een lichtere sanctie. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om een waarschuwing op te leggen dan wel de termijn te verkorten. Wel heeft hij aanleiding gezien om alleen de schuur te sluiten in plaats van de woning en de schuur.
9.3
Op de zitting heeft verweerder aangegeven dat het doel van de sluiting is te voorkomen dat er loop ontstaat op het perceel. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder bij het nemen van zijn besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verzoekers. Niet alleen fungeert de schuur als noodzakelijke bergruimte voor verzoekers, maar de sluiting van de schuur is gelet op de gezondheidstoestand van [verzoekster] ook erg zwaar. Zij kan in verband met haar toestand nauwelijks op een andere plek buiten zijn dan in haar tuin. Zij kan die tuin nu alleen bereiken door uit een raam te klimmen. Onlangs heeft zij dat gedaan, waarbij zij is gevallen en grote bloeduitstortingen heeft opgelopen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij een sluiting van de schuur gedurende de maximale periode van 12 maanden noodzakelijk vindt. Dat het slechts om een schuur en niet om een woning gaat is niet voldoende. Daarmee is de sluitingstermijn niet evenredig in verhouding tot het met de beleidsregel te dienen doel.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet in redelijkheid kunnen besluiten om de schuur gedurende 12 maanden te sluiten. Dit betekent dat het bezwaar een kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter ziet aanleiding een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende de schorsing van het bestreden besluit tot zes weken na het besluit op bezwaar. Verder dient verweerder de schuur met onmiddellijke ingang weer te (laten) openen.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, zal hij bepalen dat verweerder aan verzoekers het betaalde griffierecht vergoedt.
12. De voorzieningenrechter zal verweerder veroordelen in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,– en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder de schuur met onmiddellijke ingang weer moet (laten) openen;
- bepaalt dat deze voorlopige voorziening vervalt zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier, op 11 augustus 2021. De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken op de eerstvolgende maandag na deze datum.
De griffier en de voorzieningenrechter zijn verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.