Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 september 2021 in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,
(gemachtigde: P.A. van Leerdam).
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 9 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs was geschorst door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De schorsing was het gevolg van een aanhouding op 25 mei 2021, waarbij de verzoeker verdacht werd van rijden onder invloed van amfetamine. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 juli 2021, waarin de schorsing van zijn rijbewijs en de verplichting tot meewerken aan een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid waren opgelegd. Tijdens de zittingen op 27 augustus en 2 september 2021 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij de verzoeker niet op de eerste zitting verscheen, maar wel op de tweede. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker een spoedeisend belang heeft, maar heeft ook geconcludeerd dat de schorsing van het rijbewijs terecht was opgelegd in het belang van de verkeersveiligheid. De verzoeker had verzocht om opheffing van de schorsing en om betaling van de opleggingskosten in termijnen, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de regelgeving dwingend is en dat betaling in termijnen niet mogelijk is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, waardoor de schorsing van het rijbewijs in stand blijft en de verzoeker de opleggingskosten in één keer moet betalen.