ECLI:NL:RBNNE:2021:393

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
C/18/200405 / HA ZA 20-159
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen vonnis in civiele procedure met betrekking tot processueel ondeelbare rechtsverhouding

Op 10 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een verzetzaak tussen [eiser], wonende te Veendam, en GMG HOLDING B.V., gevestigd te Veendam, en [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. De zaak betreft een geschil over de vraag of er sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. [Eiser] had verzet aangetekend tegen een eerder vonnis, waarin hij vorderingen had ingesteld tegen GMG c.s. en [gedaagde 3]. De rechtbank oordeelde dat het verzet alleen voortgezet kan worden tussen de opposant en de oorspronkelijke eisers, en dat [gedaagde 3] niet als partij in het geding kan worden beschouwd. De rechtbank stelde vast dat de vorderingen van [eiser] tegen [gedaagde 3] niet ontvankelijk zijn, omdat er geen sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. De rechtbank verklaarde [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen in conventie en reconventie voor zover deze tegen [gedaagde 3] zijn gericht. De zaak zal nu verder worden behandeld met GMG c.s. als eerste aan de beurt voor schriftelijk voortprocederen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/200405 / HA ZA 20-159
Vonnis van 10 februari 2021
in de verzetzaak van
[eiser],
wonende te Veendam,
opposant,
advocaat (per 27 januari 2021) mr. P.A.Th. Kostwinder te Groningen.
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GMG HOLDING B.V.,
gevestigd te Veendam,
geopposeerde,
advocaat mr. R.P. van Boven te Assen,
2.
[gedaagde 2],
wonende te Groningen,
geopposeerde,
advocaat mr. R.P. van Boven te Assen,
en

3 [gedaagde 3] ,

wonende te Groningen,
advocaat mr. H.G. Ruis te Meppel.
Partijen zullen hierna [eiser] , GMG , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] genoemd worden. GMG en [gedaagde 2] zullen gezamenlijk GMG c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 21 oktober 2020;
- de akte van [eiser] ;
- de antwoordakte van GMG c.s.;
- de antwoordakte van [gedaagde 3] ;
- de antwoordakte van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. De uitspraak daarvan is (nader) vastgesteld op heden.

2.De positie van [gedaagde 3]

2.1.
Partijen hebben zich inmiddels uitgelaten over de positie van [gedaagde 3] , zowel als het gaat om het doorwerken van het door [eiser] ingestelde verzet als om de door hem ingestelde vordering in reconventie.
2.2.
[eiser] stelt zich in zijn akte en antwoordakte - samengevat - op het standpunt dat er sprake is van processueel ondeelbare rechtsverhouding, omdat de vordering jegens [gedaagde 3] tot levering van 50% van de aandelen berust op afspraken die beweerdelijk zouden zijn gemaakt met [eiser] , zonder dat enig zelfstandig recht jegens [gedaagde 3] wordt ingeroepen. Dat heeft tot gevolg dat het door hem ingestelde verzet doorwerkt in de verhouding tot [gedaagde 3] én dat het mogelijk is om ook tegen haar een reconventionele vordering in te stellen. GMG c.s. en [gedaagde 3] stellen zich in hun akten - samengevat - op het standpunt dat het gaat om verschillende rechtsverhoudingen, waarbij het niet nodig is dat de beslissing gelijkluidend is.
2.3.
De rechtbank stelt voorop dat het rechtsmiddel van verzet ingesteld wordt door het uitbrengen van een verzetdagvaarding tegen de oorspronkelijke eiser(s). Het is rechtens niet mogelijk om een rechtsmiddel aan te wenden tegen (een) oorspronkelijke medegedaagde(n). Evenmin kan een rechtsmiddel namens (een) medegedaagde(n) worden ingesteld. Het uitbrengen van de verzetdagvaarding tegen [gedaagde 3] heeft dus niet het gevolg dat zij de status van geopposeerde of (mede)opposant heeft verkregen.
2.4.
De rechtbank begrijpt uit de stellingen van [eiser] dat hij kennelijk beoogd heeft om op grond van artikel 118 Rv [gedaagde 3] als partij in het geding op te roepen, bij hetzelfde exploot waarmee hij GMG c.s. in het verzet gedagvaard heeft. Nog daargelaten of de uitgebrachte verzetdagvaarding geacht kan worden een dergelijke oproeping te bevatten, geldt dat oproeping van derden als partij in het geding alleen aan de orde is wanneer het materiële recht dat voorschrijft of wanneer zich een andere situatie voordoet die daartoe aanleiding geeft. Het bestaan van een processueel ondeelbare rechtsverhouding is zo'n situatie.
2.5.
Blijkens de door de rechtbank in r.o. 3.2 van het vorige vonnis genoemde rechtspraak (ECLI:NL:HR:2017:411 en ECLI:NL:HR:2020:1546) dient ook voor het doorwerken van het verzet en het kunnen instellen van een reconventionele vordering tegen een oorspronkelijke medegedaagde de vraag beantwoord te worden of er sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding.
2.6.
Van een processueel ondeelbare rechtsverhouding is sprake in het geval dat dat de rechter zijn beslissing op een vordering slechts kan geven in een geding waarin allen die bij die rechtsverhouding zijn betrokken, partij zijn, zodat de rechterlijke beslissing ten aanzien van hen allen gelijk luidt.
2.7.
Zo'n geval doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank niet voor. Het geschil, zoals tot uitdrukking gebracht in de oorspronkelijke dagvaarding, betreft in de verhouding tussen GMG c.s. en [eiser] de vraag of op 30 september 2019 afspraken zijn gemaakt op grond waarvan laatstgenoemde 50% van de door hem te verkrijgen aandelen in RegioIsolatie B.V. heeft toegezegd aan GMG c.s. In de verhouding tussen GMG c.s. en [gedaagde 3] betreft het geschil de vraag of laatstgenoemde gehouden is om 50% van de door haar gehouden aandelen aan GMG c.s. te leveren, waartoe GMG c.s. zich niet baseert op de hiervoor vermelde afspraken die op 30 september 2019 zijn gemaakt. Anders dan [eiser] heeft betoogd, gaat het hier dus niet om één en dezelfde rechtsverhouding waar alle partijen bij betrokken zijn. De manier waarop GMG c.s. haar vorderingen in de oorspronkelijke dagvaarding heeft geformuleerd, doet daar niet aan af.
2.8.
Dat betekent dat met het onderhavige verzet alleen de met het verstekvonnis van 1 juli 2020 geëindigde instantie tussen GMG c.s. en [eiser] is heropend en zal worden voortgezet. [gedaagde 3] is in die instantie niet geopposeerde, (mede)opposant of anderszins (op grond van artikel 118 Rv) partij geworden. De door [eiser] ingestelde eis in reconventie kon dus ook niet tegen [gedaagde 3] worden ingesteld. In de zaak tegen [gedaagde 3] zal [eiser] nietontvankelijk in zijn vorderingen worden verklaard. Een proceskostenveroordeling zal achterwege worden gelaten, omdat [gedaagde 3] daar niet in haar akte om heeft gevraagd.

3.De verdere instructie van de zaak tegen GMG c.s.

3.1.
De zaak zal nu naar de rol worden verwezen voor schriftelijk voortprocederen, waarbij GMG c.s. als eerste aan de beurt is.

4.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
4.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen in conventie en reconventie voor zover deze tegen [gedaagde 3] zijn gericht;
4.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
24 maart 2021voor het nemen van een conclusie van repliek in conventie, tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie door GMG c.s.;
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2021. [1]

Voetnoten

1.750