4.5.De rechtbank acht de combinatie van bovenstaande omstandigheden voldoende voor het oordeel dat de nadelige gevolgen van de terugvordering voor eiseres onevenredig zijn in verhouding tot de met die terugvordering te dienen doelen. Weliswaar is het een belangrijk doel van verweerder om prudent met de publieke middelen om te gaan, maar dit rechtvaardigt niet dat eiseres op grond van een ongelukkige samenloop van omstandigheden met een eenmalig voordeel uit sparen en beleggen van € 1 in een schuldenpositie wordt gebracht, waarvan aannemelijk is dat de gevolgen in een wanverhouding staan tot de hoogte van eerdergenoemd voordeel uit sparen en beleggen. De ratio achter de vermogenstoets in artikel 7, derde lid, van de Awir is dat bij aanwezigheid van meer dan circa € 30.000 aan vermogen, er voldoende middelen zijn om de huur ook zonder huurtoeslag te kunnen betalen. Dit was echter bij eiseres aantoonbaar niet het geval. Daarentegen zal eisers bij een terugbetalingsverplichting niet aan deze verplichting kunnen voldoen. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij voor de terugbetaling een lening zouden moeten afsluiten. Dat komt de rechtbank niet-opportuun voor, aangezien onbestreden is gesteld dat het maandelijks tekort in het gezinsbudget momenteel € 100-150 bedraagt.
5. De rechtbank komt tot de slotsom dat de huurtoeslag over het berekeningsjaar 2019 terecht is herzien. Het beroep, voor zover dat is gericht tegen de vaststelling van het recht op huurtoeslag over het berekeningsjaar 2019, is ongegrond.
Het besluit tot terugvordering van € 3.319 aan te veel uitgekeerde voorschotten is evenwel genomen in strijd met artikel 26, tweede lid van de Awir. Daarom zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren voor zover dat is gericht tegen het terugvorderingsbesluit. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij is besloten tot terugvordering van € 3.319.
Gelet op de informatie die zich in het dossier bevindt over de financiële situatie van eiseres, en hetgeen ter zitting daarover is gebleken zoals hiervoor overwogen, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien. Zij zal het bezwaar tegen de terugvordering gegrond verklaren, het primaire besluit tot terugvordering herroepen, en de terugvordering van de huurtoeslag in het berekeningsjaar 2019 op nihil vaststellen. Ook zal de rechtbank bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
6. Omdat de rechtbank het beroep gedeeltelijk gegrond zal verklaren, zal zij bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. Eiseres heeft verzocht om veroordeling van verweerder in de proceskosten. Volgens het daartoe ingediende formulier gaat het om € 35,84 aan reis- en verblijfkosten. Omdat dit bedrag lager is dan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse, zal de rechtbank verweerder veroordelen in betaling van het gehele bedrag (artikel 1, eerste lid, onderdeel d., en artikel 2, eerste lid, onderdeel d., van het Besluit proceskosten bestuursrecht, met overeenkomstige toepassing van artikel 11, eerste lid, onderdeel d., van het Besluit tarieven in strafzaken 2003).
Beslissing
- verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit tot vaststelling van het recht op huurtoeslag over het berekeningsjaar 2019, ongegrond;
- verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het terugvorderingsbesluit, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is besloten tot terugvordering van € 3.319;
- verklaart het bezwaar tegen de terugvordering gegrond;
- herroept het primaire besluit tot terugvordering en stelt de terugvordering van de huurtoeslag in het berekeningsjaar 2019 vast op nihil;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 (zegge: negenenveertig euro) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 35,84 (zegge: vijfendertig euro en vierentachtig centen).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, als griffier, op 7 september 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. (Artikel 8:77, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 8:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.)
Afschrift verzonden aan partijen op: