ECLI:NL:RBNNE:2021:4178

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
LEE 21/563
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor mijnbouwschade met toepassing van korting ‘nieuw voor oud’

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vergoeding van schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Eiser, die schadevergoeding had aangevraagd voor zijn woning, kreeg aanvankelijk een schadevergoeding van € 6.594,77 toegekend door het Instituut Mijnbouwschade Groningen. Na bezwaar werd dit bedrag verhoogd naar € 7.715,09, inclusief rente en bijkomende kosten. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de hoogte van de schadevergoeding, specifiek tegen de toepassing van een korting ‘nieuw voor oud’ door verweerder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schadevergoeding betrekking heeft op scheurvorming in het metselwerk van de voorgevel van de woning van eiser. De rechtbank overweegt dat er recht bestaat op schadevergoeding, maar dat de hoogte van de schadevergoeding ter discussie staat. Eiser betoogt dat de korting niet terecht is toegepast, omdat hij recht heeft op een volledige vergoeding van de kosten die voortvloeien uit de mijnbouwactiviteiten. Verweerder stelt echter dat de korting terecht is toegepast, omdat de werkzaamheden de gevel in een betere staat zullen brengen dan deze was zonder mijnbouwactiviteiten.

De rechtbank concludeert dat de korting op de schadevergoeding redelijk is, gezien de omstandigheden. Eiser heeft niet aangetoond dat de verrekening onredelijk is. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de maandag na de uitspraakdatum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/563

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. T.W. Franssen).

Procesverloop

In het besluit van 12 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder eiser een schadevergoeding toegekend van € 6.594,77. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 8 januari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft eiser een schadevergoeding van
€ 7.715,09 inclusief rente en bijkomende kosten toegekend. Bij besluit van 12 februari 2021 heeft verweerder eiser aanvullend een vergoeding toegekend van € 831,78.
Eiser heeft op 16 februari 2021 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Op 17 juni 2019 heeft eiser een aanvraag tot schadevergoeding door mijnbouw bij verweerder ingediend. De aanvraag heeft betrekking op eisers woning aan [adres] in [woonplaats] .
1.2
Eiser heeft aangegeven voor wat betreft de schadeopname mee te willen doen aan de aannemersvariant. De schade is op 2 augustus 2019 opgenomen door bouwbedrijf Kooi B.V. Aan de hand van de bevindingen heeft de deskundige M. Boersma van expertisebureau NIVRE in opdracht van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (hierna ook: verweerder) op 13 augustus 2019 een adviesrapport uitgebracht. In het rapport zijn 4 schades beschreven, die mogelijkerwijs in verband staan met mijnbouwactiviteiten. Boersma heeft het schadebedrag voor de 4 schades berekend op € 3.903,18.
1.3
Eiser heeft op 24 oktober 2019 zijn zienswijze op het rapport ingebracht. Naar aanleiding van de zienswijze heeft verweerder deskundige Boersma om een nader advies gevraagd. Deskundige Boersma heeft op 20 maart 2020 gerapporteerd. In het rapport is de totale schade berekend op € 6.137,56.
1.4
In het primaire besluit heeft verweerder eiser een schadevergoeding toegekend van € 6.137,56, vermeerderd met rente en bijkomende kosten, in totaal € 6.594,77.
1.5
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Zijn bezwaar richtte zich tegen de beoordeling van schade 1. Schade 1 betreft scheurvorming in het metselwerk van de voorgevel van de woning.
1.6
De bezwaaradviescommissie heeft deskundige R. Frankort van NIVRE ingeschakeld, die op 14 oktober 2020 heeft gerapporteerd. Hij heeft de herstelkosten voor schade 1 gesteld op € 7.684,44 (= € 1.313,82 voor metselwerk, € 49,93 voor afdekking,
€ 245,30 voor rolsteiger en € 6.075,39 voor stralen en op kleur brengen). Bij e-mail van 16 oktober 2020 heeft eiser op het rapport gereageerd. Op 2 december 2020 vond een hoorzitting plaats. Deskundige L. Nabben heeft daar aan de zijde van verweerder een toelichting gegeven op de schade.
1.7.
In het besluit van 8 januari 2021 heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft de totale schadevergoeding voor de 4 schades vastgesteld op
€ 7.715,09. Het bedrag bestaat uit het in het primaire besluit toegekende bedrag vermeerderd met € 843,73 aan herstelkosten, € 250,- aan bijkomende kosten en € 26,59 aan wettelijke rente. Bij de berekening van de hoogte van de herstelkosten voor schade 1 is uitgegaan van de calculatie van deskundige Frankort met een ‘correctie nieuw voor oud’ van 50% op al de door deze deskundige genoemde onderdelen van de vergoeding.
1.8.
Bij besluit van 12 februari 2021 heeft verweerder eiser aanvullend schadevergoeding toegekend van € 831,78, bestaande uit € 804,53 aan herstelkosten schade 1 en € 27,25 aan wettelijke rente. Met deze aanvulling zijn de door deskundige Frankort genoemde kostenposten van metselwerk, afdekking en rolsteiger volledig vergoed.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1
Het geding ziet uitsluitend op de vergoeding van schade 1. Tussen partijen is niet in geschil dat schade 1 kan zijn veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten, zodat er recht bestaat op vergoeding van de schade. Wel in geschil is de hoogte van de schadevergoeding, meer specifiek, de door verweerder toegepaste korting ‘nieuw voor oud’. Deze korting heeft na het besluit van 12 februari 2021 alleen nog betrekking op het stralen en op kleur brengen van de gevel.
2.2.
Eiser is van mening dat de korting niet mocht worden toegepast. De rechtbank begrijpt het zo dat eiser vindt dat hij recht heeft op een volledige vergoeding van de kosten omdat die kosten uiteindelijk het gevolg van de mijnbouwactiviteiten zijn. Eiser was niet voornemens om de muur over te laten sauzen, maar is door de ontstane situatie gedwongen dit niettemin te laten doen.
2.3.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de korting terecht is toegepast, kort gezegd, omdat de gevel door de werkzaamheden in een aanzienlijk betere staat zal worden gebracht dan waarin deze had verkeerd als er geen mijnbouwactviteiten waren geweest.
2.4.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een degradatie van de gevel over de jaren heen die te maken heeft met de kwaliteit van de gebruikte stenen. Dit is ook niet in geschil. Ter zitting sprak eiser in dit verband over een ‘bouwfout’. Het is ook niet in geschil dat een herstel conform de kostenopgaaf van deskundige Frankort een verbetering van de gevel oplevert. Daarmee doet zich de situatie voor dat de werkzaamheden een voordeel opleveren dat eiser niet had genoten als er geen mijnbouwactiviteiten waren geweest. Het is naar het oordeel van de rechtbank redelijk om hiermee bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding rekening te houden op de manier waarop verweerder dat heeft gedaan. Dat eiser niet van plan was om de werkzaamheden te laten uitvoeren neemt het vermogensvoordeel dat hij in deze situatie heeft niet weg en tegen die achtergrond is de verrekening ook niet onredelijk te noemen. Omstandigheden die verrekening wel onredelijk maken, zijn niet gesteld. De beroepsgrond faalt dan ook.
2.5
Op de zitting heeft eiser nog aangevoerd dat er sprake is van reformatio in peius. Hij stelt in dit verband dat in de aanloop naar het primaire besluit er nog niet vanuit werd gegaan dat de gevel bestond uit geglazuurde stenen, dat dit in de bezwaarfase is gecorrigeerd, maar dat toen wel opeens een korting van 50% werd toegepast.
2.6
Ook deze beroepsgrond treft geen doel. Verweerder dient in de bezwaarfase het primaire besluit te heroverwegen (artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht). De uitkomst van de heroverweging was in dit geval dat er een aanvullende uitkering werd toegekend. Gelet hierop kan niet worden gesproken van een benadeling van eiser.

Conclusie

2.7
Gelet op het bovenstaande, is het beroep van eiser ongegrond.
2.8
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.A. van Loo, griffier, op 16 juli 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
De griffier is buiten staat om deze uitspraak
mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.