1.8.In de uitspraken op bezwaar heeft verweerder het inkomen uit aanmerkelijk belang van eisers vastgesteld op € 50.906 per persoon. Dit bedrag bestaat uit de opbrengst van de inkoop van het aandeel in [bedrijf 5] ten bedrage van € 371.566 min de aankoopprijs van € 269.753, in totaal € 101.813, welke verweerder gelijk heeft verdeeld over beide partners.
2
.Tussen partijen is in geschil of verweerder de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 van eiser en de aanslag IB/PVV 2017 van eiseres tot de juiste hoogte heeft vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of eisers dividendbelasting als voorheffing in mindering mogen brengen op de door hen verschuldigde belasting. Daarnaast is in geschil of eisers in 2017 een negatief resultaat op hun inkomen uit aanmerkelijk belang in mindering mogen brengen in verband met het faillissement van [bedrijf 1] en het door hen geleden verlies door de borgstelling aan [bedrijf 1]
3. Eisers voeren aan dat [bedrijf 5] verplicht is om dividendbelasting af te dragen over de inkoop van het aandeel en dat verweerder verplicht is om die dividendbelasting na te heffen. Eisers stellen dat zij de door hen berekende dividendbelasting ten bedrage van € 63.232 als voorheffing in mindering mogen brengen op de verschuldigde IB/PVV. Eisers stellen dat verweerder verplicht is om dividendbelasting na te heffen, omdat zij anders benadeeld worden door deze keuze.
4. Verweerder stelt dat dividendbelasting enkel in mindering mag komen als dit als voorheffing is ingehouden. Er is geen aangifte dividendbelasting gedaan en uit de door eiser zelf overgelegde stukken, waaronder de notariële akte van de inkoop, is ook niet gebleken dat er een bedrag aan dividendbelasting is ingehouden.
5. De rechtbank overweegt dat op zichzelf niet in geschil is dat er door [bedrijf 5] geen dividendbelasting is ingehouden en afgedragen ter zake van de inkoop van het aandeel van eiser. In artikel 9.2, eerste lid, onderdeel a van de Wet IB 2001 is bepaald dat de geheven dividendbelasting als voorheffing wordt aangemerkt. Een voorheffing wordt verrekend met de aanslag.Nu er geen dividendbelasting is ingehouden en daarmee dus niet is geheven, kan de dividendbelasting naar het oordeel van de rechtbank ook niet als voorheffing dienen. De stelling van eiser, dat verweerder verplicht is om alsnog dividendbelasting na te heffen, vindt geen steun in het recht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geen dividendbelasting als voorheffing in aanmerking genomen.
Inkomen uit aanmerkelijk belang
6. Eisers stellen dat het aanmerkelijk belang in [bedrijf 1] door het faillissement in januari 2017 is geëindigd, omdat de aandelen vanaf dat moment zijn overgegaan op de curator. Volgens eisers dient om die reden een vermindering van het inkomen uit aanmerkelijk belang van € 19.095, te weten de verkrijgingsprijs van de aandelen, in aanmerking te worden genomen. Daarnaast dient volgens eisers een bedrag van € 90.707 op het inkomen uit aanmerkelijk belang in mindering te worden gebracht vanwege een beslaglegging van de Rabobank in verband met de borgstelling (zie 1.4.).
7. Verweerder voert aan dat de betaling, voortvloeiende uit de borgstelling aan de Rabobank, op 2 januari 2018 is voldaan. Daardoor is een regresvordering ontstaan. Een dergelijke borgstelling vindt plaats in de kapitaalsfeer. De aandelen zijn niet overgegaan op de curator en waren in 2017 nog eigendom van eisers. [bedrijf 1] is op 20 maart 2018 opgeheven en vanaf dat moment kan volgens verweerder pas rekening gehouden worden met een vermindering van het inkomen uit aanmerkelijk belang ten bedrage van € 109.802, bestaande uit de verkrijgingsprijs van € 19.095 en het informele kapitaal van € 90.707. Verweerder stelt dat hij het inkomen uit aanmerkelijk belang in 2017 dan ook tot de juiste hoogte heeft vastgesteld.
8. De rechtbank overweegt dat de bewijslast dat het aanmerkelijk belang reeds in 2017 is beëindigd op eisers rust. De aandelen gaan niet van rechtswege over op de curator en eisers hebben geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de aandelen zijn overgedragen aan de curator. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij ook geen akte van aandelenoverdracht heeft getekend. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers hiermee niet aan de op hen rustende bewijslast voldaan. De rechtbank volgt verweerder in de stelling dat het aanmerkelijk belang in 2017 niet is geëindigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het inkomen uit aanmerkelijk belang in de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 en aanslag IB/PVV 2017 dan ook tot de juiste hoogte vastgesteld.
9. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eisers hebben geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikkingen belastingrente. Hierbij wijst de rechtbank eisers erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
10. De beroepen zijn ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.