ECLI:NL:RBNNE:2021:4293

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
18/170513-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor seksueel binnendringen van een bewusteloze persoon

Op 1 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het seksueel binnendringen van een persoon die in staat van bewusteloosheid verkeerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 juli 2018, te Leeuwarden, met het slachtoffer, van wie hij wist dat zij in een staat van bewusteloosheid verkeerde, handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de onmachtige situatie van het slachtoffer, wat een ernstige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit met zich meebracht. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als consistent en betrouwbaar beoordeeld, en de ontkenning van de verdachte als ongeloofwaardig. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische problemen van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een matiging van de straf. Daarnaast heeft het slachtoffer zich als benadeelde partij gevoegd en een schadevergoeding van € 5.000,00 gevorderd, waarvan de rechtbank € 2.500,00 heeft toegewezen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/170513-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
17 september 2021.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. A. Szirmai, advocaat te Heerenveen, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 juli 2018, te Leeuwarden, met [slachtoffer] , van wie hij,
verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of
lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling
of ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens leed dat deze niet of
onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken
of daartegen weerstand te bieden,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,te
weten het haar vaginaal penetreren meet zijn penis;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, gelet op de aangifte en de verklaring van de getuigen [naam 1] en [naam 2] . Hieruit blijkt dat aangeefster op een gegeven moment buiten bewustzijn raakt en verdachte dan seks met haar heeft. Bovendien bekent verdachte in het WhatsApp-gesprek met aangeefster dat hij seks met haar heeft gehad, terwijl aangeefster buiten bewustzijn was en zegt hij dat hij hoopt dat ze niet boos op hem is. Verdachte ontkent het tenlastegelegde en zegt dat hij daar niet is geweest en dat hij aangeefster niet kent. Gelet op alle bewijsmiddelen in het dossier is de ontkenning van verdachte ongeloofwaardig.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte blijft erbij dat hij niet in de woning van [naam 1] is geweest. Dit blijkt ook onvoldoende uit het dossier. Verdachte zijn telefoon is gelokaliseerd op het adres [straatnaam] . Dit is het adres waar verdachte een kamer heeft. Bij overtreding van artikel 243 Sr. is wetenschap van de toestand van het slachtoffer vereist. Uit de weergave van het Whatsapp-gesprek dat aan verdachte wordt toegedicht kan worden geconcludeerd dat aangeefster [slachtoffer] in eerste instantie nog wakker was, maar dat verdachte is gestopt toen aangeefster “nokkie” was. Verdachte geeft bij de politie en bij de reclassering aan seks niet belangrijk te vinden en een meisje nooit te zullen dwingen tot seks. De aangifte van [slachtoffer] is zowel tegen verdachte als tegen zijn broer [naam 3] . Verdachte en zijn broer lijken erg op elkaar. Aangeefster verklaart dat toen zij wakker werd de beide broers in de keuken stonden (pagina 17 van het proces-verbaal), terwijl zij vervolgens verklaart dat zij zag dat verdachte zijn broek aandeed (pagina 18 van het proces-verbaal). De verklaring van aangeefster is dan ook tegenstrijdig. Bovendien blijkt uit het dossier dat aangeefster die avond alcohol had gedronken en GHB had gebruikt. Getuige [naam 1] verklaart als enige te hebben gezien dat verdachte seks met aangeefster heeft gehad. Zij geeft echter ook aan dat zij net wakker was geworden en nog erg wazig was. Ook getuige [naam 2] heeft een verklaring afgelegd. Dit is, als gevolg van zijn beperking, erg moeizaam gegaan. In elk geval kan uit de verklaring van getuige [naam 2] niet de aanwezigheid en wetenschap van verdachte worden afgeleid. Wat er die avond is gebeurd en wie wat heeft gedaan is allemaal erg vaag. Verdachte blijft bij zijn ontkenning en is van mening dat hij moet worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 september 2018, opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018199428 d.d. 9 juli 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 26 juli 2018 was ik bij [naam 1] thuis in de [straatnaam] te Leeuwarden. Wij gingen buiten roken en toen kwamen [naam 3] en [verdachte] langs. Zij gingen mee naar binnen. [naam 1] was in de slaapkamer met [naam 3] . Ik zat naast [verdachte] op de bank. Toen ik op de bank zat ging ik in een keer “out”. Ik werd wakker gemaakt door [naam 1] . [naam 1] zei tegen mij dat [verdachte] mij aan het neuken was. Ik lag op het lange stuk van de hoekbank met mijn broek uit en mijn ondergoed was ook uit. Toen ik wakker werd heb ik gezien dat [verdachte] zijn broek aandeed. De volgende dag appte [verdachte] of ik met hem wilde chillen. Ik heb hem via de app gevraagd wat er die avond daarvoor was gebeurd. Hij zei: “niks, gezoend en geneukt, was het erg?” Ik zei dat ik nokkie was en dat hij niet verder had moeten gaan. Ik heb [verdachte] gevraagd of hij GHB kon regelen. Ik zei dat hij wel bij mijn groep kon komen en toen is hij bij mijn groep gekomen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 juli 2018, opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 30 juli 2018 hadden wij een informatief gesprek zeden met [slachtoffer] . Zij vertelde ons dat [naam 1] zeker wist dat het [verdachte] was die mij neukte, omdat het de jongen was met de piercing in de lip. Ook vertelde [slachtoffer] dat ze aan de pijn in haar buik en aan haar vagina voelde dat ze seks heeft gehad.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
14 maart 2019, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
Het was een paar maanden terug, in de zomer. [slachtoffer] was bij mij in mijn woning aan de [straatnaam] te Leeuwarden. Ik zag dat [slachtoffer] “out” op de bank lag. Ze reageerde niet. Ze lag heel raar met haar ogen dicht en had haar hoofd raar naar achteren. Haar onderste kleding was uit. Ik zag dat [verdachte] seks met haar had. Hij lag op haar en deed zijn penis in haar vagina. Ik heb tegen [verdachte] gezegd dat hij van haar af moest gaan. Ik ben naar [slachtoffer] toegelopen en heb haar wakker gemaakt. Het duurde wel even voordat ze bij was.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
16 april 2019, opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 2] :
Ik was toen bij [naam 1] thuis die dag. Er was ook een ander meisje en twee zwarte jongens. De ene jongen had seks met [naam 1] en de andere jongen had seks met dat meisje op de bank. Ze lag gewoon half bloot. Het was toen ze sliepen en dan seks. Toen hadden ze sperma ingedrukt met de piemel.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (met bijlage) d.d. 14 mei 2019, opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 6 mei 2019 is het toestel van aangeefster onderzocht en zijn de gegevens veiliggesteld.
Door mij, verbalisant, werd een whatsapp-gesprek aangetroffen tussen
[telefoonnummer] @s.whatsapp.net (owner) en [telefoonnummer] @s.whatsapp.net [verdachte] .
Dit gesprek start op 26-07-2018 te 01.27.41 uur.
[telefoonnummer] @s.whatsapp.net
hey [slachtoffer]
26-7-2018 6.11.13
[telefoonnummer] @s.whatsapp.net
Wat is daar nou precies gebeurd
26-7-2018 18.04.07
[telefoonnummer] @s.whatsapp.net
Dat we hadden gezoend en geneukt was het erg?
26-7-2018 18.05.00
[telefoonnummer] @s.whatsapp.net
Was nokkie…
26-7-2018 18.05.40
[telefoonnummer] @s.whatsapp.net
Ja weet ik omdat we begint te neuken en dan was je nokkie
26-7-2018 18.06.18
[telefoonnummer] @s.whatsapp.net
hoop dat je niet boos zal zijn op mij ofzo
26-07-2018 18.18.30
[telefoonnummer] @s.whatsapp.net
Enige wat ik weet is dat we muziek luisterde
26-7.2018 22.28.18
[telefoonnummer] @s.whatsapp.net
Ja klopt en daarna je begon met mij te zoenen wat had ik moet je doen terwijl ik je leuk vond
26-7-2018 22.29.00
[telefoonnummer] @s.whatsapp.net
Ik weet niet waar je woon
[telefoonnummer] @s.whatsapp.net
(53.205468. 5.811850)
27-7-2018 21.31.11
[telefoonnummer] @s.whatsapp.net
Ja ik kom die kant op
27-7-2018 23.12.01
[telefoonnummer] @s.whatsapp.net
Ja ben onderweg hoor
27-7-2018 23.20.20
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen) d.d. 18 april 2019, opgenomen op pagina 159 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
In de tijdlijn van Google Maps is zichtbaar dat de telefoon van verdachte [verdachte] op
25 juli 2018 te 11.47 PM tot 26 juli 2018 01.33 AM was op de [straatnaam] te Leeuwarden en op 26 juli 2018 vanaf 01.33 AM verplaatsend was.
Verder is zichtbaar dat deze telefoon op 27 juli 2018 verplaatsend is, waarna de telefoon uitkomt bij het adres van perceel [straatnaam] te Leeuwarden om 11.29 PM. [straatnaam] Leeuwarden is het adres waar aangeefster [slachtoffer] woonachtig was in die periode. [slachtoffer] verklaarde dat [verdachte] op haar verzoek de dag na het delict bij haar langs is geweest om GHB te brengen.
In een WhatsApp-gesprek geeft [verdachte] om 23.20 uur tot 23.23 uur (11.20 PM tot 23.23 PM) aan dat hij onderweg is, kennelijk naar het door [slachtoffer] opgegeven adres met Googlemaps-locatie, zijnde [straatnaam] Leeuwarden.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende:
De rechtbank acht anders dan de verdediging de verklaring van aangeefster consistent en betrouwbaar. Zij heeft tijdens het informatief zedengesprek en in haar aangifte verklaard over wat er volgens haar heeft plaats gevonden die avond. Haar verklaring wordt daarbij ondersteund door de verklaring van haar vriendin, getuige [naam 1] , die heeft gezien dat verdachte seks met aangeefster had, en de verklaring van getuige [naam 2] die zegt dat één van de jongens seks had met het meisje op de bank, terwijl ze sliep. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uit de verklaring van getuige [naam 2] , gelet op zijn beperking, niet de aanwezigheid en wetenschap van verdachte kan worden afgeleid. Het verhoor van getuige [naam 2] heeft plaatsgevonden in een speciale studio door verbalisanten die zijn gecertificeerd voor het horen van jonge of verstandelijk beperkte getuigen. Gelet hierop acht de rechtbank zijn verklaring voldoende betrouwbaar. Verder wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de inhoud van de Whatsapp-berichten tussen aangeefster en verdachte waarin verdachte op de vraag van aangeefster wat er is gebeurd, zelf aangeeft dat ze hebben geneukt en dat aangeefster “nokkie” was.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte in de woning is geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij niet in de woning is geweest en dat hij aangeefster niet kent of weet waar zij woont. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Uit het Whatsapp-gesprek tussen verdachte en aangeefster blijkt dat hij aangeefster bij naam kent, met haar whatsappt en ook dat hij weet waar zij woont, gelet op de door aangeefster gestuurde locatiegegevens van haar adres. Uit de onderzoeksgegevens van de telefoon van verdachte blijkt dat zijn telefoon op 27 juli 2018 is gelokaliseerd op het toenmalige woonadres van aangeefster, wat aansluit bij haar verklaring dat verdachte op haar verzoek GHB bij haar heeft gebracht. Verder blijkt uit het onderzoek van de telefoon van verdachte dat zijn telefoon op 26 juli 2018 ten tijde van het strafbare feit, is gelokaliseerd in de [straatnaam] . De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte in de straat was, omdat verdachte daar een kamer heeft. Verdachte heeft echter bij de politie verklaard dat hij al een jaar niet in zijn woning is geweest.
Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er zowel aangifte is gedaan tegen verdachte als tegen zijn broer [naam 3] en dat de broers erg op elkaar lijken. De rechtbank leidt uit de verklaringen af dat aangeefster en haar vriendin weten wie [verdachte] is en wie [naam 3] . Zo wordt er aangegeven dat [verdachte] de jongen met de piercing in zijn lip is. Verdachte heeft in zijn tweede verklaring bij de politie desgevraagd aangegeven dat zijn broer geen piercing heeft in zijn gezicht.
De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen het volgende vast.
In de nacht van 25 op 26 juli 2018 was aangeefster bij haar vriendin [naam 1] in de woning aan de [straatnaam] te Leeuwarden. Verder was in de woning aanwezig [naam 2] . Nadat aangeefster en [naam 1] naar buiten zijn geweest om te roken zijn verdachte en zijn broer [naam 3] , met toestemming, ook mee de woning binnen gegaan. Het is dan inmiddels 26 juli 2018. [naam 1] en [naam 3] gaan naar de slaapkamer en aangeefster zit met verdachte op de bank in de kamer. Ook [naam 2] is in de kamer. Aangeefster en verdachte drinken wat, luisteren muziek en er wordt gezoend. Op enig moment merkt aangeefster dat ze “out” gaat. Wanneer [naam 1] de kamer binnenkomt, ziet zij aangeefster “out” op de bank liggen, terwijl verdachte seks met haar heeft. Zij ziet dat verdachte op aangeefster ligt, met zijn penis in haar vagina. Uit de omschrijving van [naam 1] over hoe aangeefster op de bank ligt, is duidelijk dat zij niet in staat is om hier weerstand tegen te bieden. Als [naam 1] zegt dat verdachte van aangeefster af moet gaan, stopt hij. Wanneer aangeefster wakker wordt, ziet zij dat haar broek en onderbroek uit zijn en op de grond liggen. Ook ziet zij dat verdachte zijn broek aantrekt. Aangeefster voelt aan de pijn in haar buik en aan haar vagina dat ze seks heeft gehad.
De volgende dag appt verdachte met aangeefster en aangeefster vraagt hem wat er de afgelopen nacht is gebeurd. Verdachte geeft aan dat ze hebben gezoend en geneukt, of dat erg was en dat, wanneer ze begonnen te neuken, ze “nokkie” was. Aangeefster vraagt verdachte om GHB te brengen en stuurt hem de locatiegegevens van haar woning, waarna verdachte bij haar langs gaat.
Artikel 243 Sr. vereist dat verdachte moet hebben geweten dat aangeefster in een staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeerde. Dat de verdachte moet hebben geweten dat de aangeefster in een toestand van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeerde, leidt de rechtbank af uit de verklaring van [naam 1] over hoe aangeefster op de bank lag en uit de Whatsapp-berichten waarin verdachte aangeeft dat aangeefster nokkie ging toen ze begonnen te neuken. Het dossier wijst erop dat verdachte en aangeefster kennelijk met wederzijds goedvinden zijn begonnen met zoenen, maar dat verdachte verder is gegaan op het moment dat aangeefster “out” was gegaan. Verdachte is pas gestopt, nadat [naam 1] hem heeft gezegd dat hij van aangeefster af moest gaan. De rechtbank acht geen bewijs in het dossier aanwezig dat aangeefster door verdachte zou zijn gedrogeerd. Wel had zij die avond alcohol gedronken en GHB gebruikt.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte seks met aangeefster heeft gehad, namelijk op het moment dat zij in een staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeerde. De rechtbank acht dan ook het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 26 juli 2018, te Leeuwarden, met [slachtoffer] , van wie hij,
verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid verkeerde, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het haar vaginaal penetreren met zijn penis;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. met iemand van wie hij weet dat hij in staat van bewusteloosheid verkeert, handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 33 maanden. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis rekening gehouden met het feit dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen, gepleit voor het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, en een taakstraf voor de maximale duur, gelet op alle persoonlijke omstandigheden van verdachte, eventueel met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële omvang om de ernst van het feit uit te drukken.
De raadsvrouw heeft voorts bepleit in de strafmaat uitdrukkelijk rekening te houden met de omstandigheid dat de redelijke termijn is overschreden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft seks gehad met het slachtoffer, terwijl zij in staat van bewusteloosheid verkeerde en heeft ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens misbruik gemaakt van de onmachtige situatie waarin het slachtoffer verkeerde. Door dit feit te plegen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Slachtoffers van zulke feiten ondervinden daar vaak nog lang nadelige gevolgen van. Dat geldt ook voor het slachtoffer in deze zaak, zoals blijkt uit hetgeen haar advocaat op de zitting naar voren heeft gebracht.
Verdachte blijft ontkennen het strafbare feit te hebben gepleegd en neemt daarmee geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daad. Ook bij de behandeling van zijn strafzaak is hij niet verschenen en heeft hij zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigd raadsvrouw.
Op grond van de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf een passende sanctie is. Daarbij is het taakstrafverbod van artikel 22b Sr. van toepassing.
De rechtbank overweegt dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De redelijke termijn is in de onderhavige strafzaak aangevangen met de inverzekeringstelling van verdachte, te weten op 16 april 2019. Van bijzondere omstandigheden, zoals hiervoor genoemd, is niet gebleken, zodat de redelijke termijn is overschreden met vijf maanden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen gevangenisstraf tot gevolg moet hebben.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Voorts blijkt uit het rapport van Reclassering Nederland van 10 mei 2021 dat verdachte psychische problemen ervaart als gevolg van mishandeling door zijn vader in zijn jeugd. Daarnaast zijn er vermoedens van LVB-problematiek. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag en de reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De raadsvrouw heeft ter zitting de problematiek van verdachte nog nader toegelicht en aangegeven dat verdachte een persoonlijk begeleider heeft. Verdachte wil graag traumaverwerking en samen met zijn begeleider wordt gezocht naar een geschikte plek.
De officier van justitie is bij het bepalen van de hoogte van zijn strafeis uitgegaan van de OM-richtlijn voor verkrachting in de zin van artikel 242 Sr. Nu de wetgever het seksueel binnendringen in de zin van artikel 243 Sr. minder ernstig heeft geacht dan verkrachting, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum, zal de rechtbank de officier van justitie niet volgen in zijn eis.
Gelet op de psychische problemen van verdachte en zijn onverwerkte trauma ziet de rechtbank aanleiding om een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel geen bijzondere voorwaarden verbinden, nu de reclassering dit niet heeft geadviseerd.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. De rechtbank zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en € 17,40 aan proceskosten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente, en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering, gelet op de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er onvoldoende informatie aanwezig is in hoeverre de schade redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend, aangezien uit de aanmelding voor traumaverwerking blijkt dat de verwijzing ook is gedaan in verband met fysiek geweld en stalking door haar ex. Aanhouding van de vordering om deze informatie alsnog op te vragen zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De raadsvrouw stelt zich dan ook subsidiair op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. De vordering, waarvan de hoogte is betwist, zal gedeeltelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. De rechtbank stelt vast dat het bewezen verklaarde feit een zo ernstige inbreuk op een fundamenteel recht is, te weten de lichamelijke integriteit, dat dit op zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd.
Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van het feit, en heeft zij tevens acht geslagen op de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven. Gelet op de omstandigheden en het feit dat er geen bewijs is dat verdachte aangeefster heeft gedrogeerd, en het contact in eerste instantie vrijwillig tot stand is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat het misbruik valt onder letselcategorie 2 van deze lijst; de bijbehorende schadevergoeding is € 2.500,00. Mede gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 2.500,00 passend is en recht doet aan de geestelijke schade die de benadeelde partij heeft opgelopen.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij derhalve toe tot een bedrag van
€ 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2018. De rechtbank verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 17,40, zijnde de proceskosten, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 243 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.500,00(zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op € 17,40 proceskosten.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2018, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 35 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en
mr. C.A.J. Tuinstra, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 oktober 2021.
Mr. C.A.J. Tuinstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.