ECLI:NL:RBNNE:2021:4359

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
LEE 21/2736
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van sluiting van woning op grond van de Opiumwet na aantreffen van stoffen voor harddrugsproductie

Op 13 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster en de burgemeester van Noordenveld. De zaak betreft een voorlopige voorziening naar aanleiding van een besluit van de burgemeester om de huurwoning van verzoekster te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde na het aantreffen van stoffen in de schuur van de woning die bestemd waren voor de productie van harddrugs. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de sluiting van de woning niet evenredig is, gezien de persoonlijke omstandigheden van verzoekster en haar gezin, waaronder een minderjarige kleindochter. De voorzieningenrechter heeft echter wel geoordeeld dat de sluiting van de schuur, waar de stoffen zijn aangetroffen, proportioneel zou zijn. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het besluit tot sluiting in zijn geheel geschorst, omdat het beroep van verzoekster op het gelijkheidsbeginsel slaagde. De voorzieningenrechter heeft verweerder opgedragen het betaalde griffierecht en de proceskosten aan verzoekster te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2736

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 oktober 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. F.H. Kappelhof),
en

de burgemeester van Noordenveld, verweerder(gemachtigde: H. Greven).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Stichting Woonborg, te Vries

(gemachtigde: E. van der Leij).

Procesverloop

In het besluit van 14 september 2021, gericht aan derde-partij, heeft verweerder een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat de huurwoning van verzoekster op het adres [adres] (hierna: de woning) met ingang van 21 september 2021 voor een periode van drie maanden wordt gesloten.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij het verzoekschrift heeft zij een afschrift van een bezwaarschrift gevoegd.
Verweerder heeft laten weten dat de sluiting wordt opgeschort tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 29 september 2021 heeft verzoekster nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 september 2021 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en door haar dochter [dochter] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door M. Poort. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Verzoekster is al sinds geruime tijd huurster van de woning. Op het adres van de woning staan ook ingeschreven [zoon] (meerderjarige zoon van verzoekster), [dochter] (meerderjarige dochter van verzoekster) en [kleindochter] (minderjarige kleindochter van verzoekster en dochter van [dochter] , 8 jaar oud).
2.2.
Blijkens de bestuurlijke rapportage van de politie Noord-Nederland van 11 augustus 2021 hebben de Duitse autoriteiten op 5 maart 2021 een rechtshulpverzoek gedaan in verband met een dumping van drugsafval in Gronau. Eén van de verdachten in het Duitse onderzoek, aangeduid als B, bleek contact te hebben met [zoon] (hierna: de zoon). De politie heeft op 24 juni 2021 waargenomen dat B en de zoon een destilleerkolom, geschikt voor de productie van synthetische drugs, naar de nabijgelegen woning van een zekere S droegen. Op 28 juli 2021 heeft de politie waargenomen dat de zoon en S voorwerpen naar een afvalbrengstation hebben gebracht en daarnaast andere voorwerpen, waaronder chemische stoffen, op twee andere plaatsen hebben achtergelaten. Op 29 juli 2021 heeft de politie de zoon, B en S aangehouden en onder meer de woning doorzocht. In de schuur van de woning werden onder meer jerrycans en een klemdekselvat aangetroffen. In twee van de jerrycans bevond zich 26 liter fosforzuur en 1 liter zoutzuur. Daarnaast bevatten andere jerrycans restanten van andere stoffen, vermoedelijk van formamide en MAPA-BMK.
2.3.
Bij brief van 30 augustus 2021 heeft verweerder aan verzoekster het voornemen bekend gemaakt de woning te sluiten. Verzoekster heeft haar zienswijze op 6 september 2021 schriftelijk en op 9 september 2021 mondeling gegeven.
3.1.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
3.2.
Met bovengenoemde bepaling wordt onder meer geduid op stoffen ter bereiding van middelen die vallen onder de verbodsbepalingen van de Opiumwet.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat in de schuur bij de woning fosforzuur en zoutzuur zijn aangetroffen en dat deze stoffen geen ander doel hadden dan de productie van harddrugs. Dit betekent dat verweerder bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang die inhoudt dat de woning en het daarbij behorende erf worden (af)gesloten.
5.1.
Verweerder heeft het Damoclesbeleid gemeente Noordenveld vastgesteld. Hierin is opgenomen dat in geval van voorbereidingshandelingen voor harddrugs tot sluiting gedurende drie maanden zal worden overgegaan (paragraaf 2.1, tabel 3). Het besluit is dus in overeenstemming met het beleid.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de toepassing van het beleid voortvarend heeft aangepakt, maar daarbij verzoekster wel voldoende gelegenheid heeft geboden om haar belangen te bepleiten. Het betoog van verzoekster dat verweerder te lang heeft gewacht met de maatregel, treft daarom geen doel.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat de woning kennelijk deel uitmaakte van een crimineel circuit, zij het gezien de bescheiden hoeveelheden aangetroffen bereidingsstoffen waarschijnlijk slechts in beperkte mate. Het middel van sluiting is effectief om de woning uit dit criminele circuit te halen.
7. Vervolgens komt aan de orde of de ingrijpende maatregel van sluiting van de woning noodzakelijk is, dan wel of volstaan kan worden met een lichtere maatregel, en of deze sluiting evenredig is in het licht van de betrokken belangen. Omdat deze vraagstukken samenhangen, zullen deze hieronder gezamenlijk worden besproken aan de hand van de concrete omstandigheden van dit geval. Meer algemeen merkt de voorzieningenrechter op dat verweerder de belangenafweging, die blijkens een memo wel heeft plaatsgevonden, niet voldoende inzichtelijk in het besluit heeft opgenomen, maar dat dit gebrek bij de heroverweging hersteld kan worden.
7.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat in de schuur bij de woning de hierboven genoemde vloeistoffen zijn aangetroffen, maar dat geen drugs aanwezig waren. Evenmin zijn andere hulpmiddelen voor de productie of distributie van drugs aangetroffen. Ook bevonden zich in de woning of op het erf geen andere voorwerpen die een rol spelen bij drugshandel, zoals grote hoeveelheden contant geld en wapens. Er is daarom geen aanwijzing dat de woning een belangrijke rol heeft gespeeld bij de criminele activiteiten.
7.2.
Voorts is er geen aanwijzing dat in de woning zelf stoffen voor de bereiding van drugs opgeslagen zijn geweest. Dit is kennelijk uitsluitend het geval geweest in de losstaande schuur.
7.3.
De verwijtbaarheid van de zoon is niet in geschil. Hierbij gaat het vermoedelijk om betrokkenheid bij een ernstige en omvangrijke criminele activiteit. Daarentegen is er geen aanwijzing dat verzoekster zelf, als hoofdbewoonster, of haar dochter enig verwijt treft.
7.4.
Daarnaast zal de sluiting van de woning ook de minderjarige kleindochter, die nu op loopafstand van haar school woont, treffen.
7.5.
Gezien deze omstandigheden en de betrokken belangen acht de voorzieningenrechter de sluiting van de woning zelf niet evenredig. Wel is de sluiting van de schuur proportioneel. Hierbij is van belang dat de schuur losstaand is, zodat een afzonderlijke sluiting praktisch realiseerbaar is, en dat de schuur van de openbare weg zichtbaar is, zodat met de sluiting het optreden van verweerder tegen de drugscriminaliteit wel kenbaar is.
8.1.
Desondanks zal de voorzieningenrechter niet overgaan tot het treffen van de voorziening dat de sluiting uitsluitend betrekking mag hebben op de schuur. In plaats daarvan zal hij het besluit in zijn geheel schorsen omdat het beroep van verzoekster op het gelijkheidsbeginsel vooralsnog slaagt. Hiertoe overweegt hij het volgende.
8.2.
Verzoekster heeft aangevoerd dat in de nabijgelegen woning van S (zie 2.2) aanmerkelijk meer goederen en stoffen zijn aangetroffen die verband kunnen houden met de productie van synthetische drugs dan in haar schuur het geval is geweest. Hoofdbewoner S is zelf ook een verdachte in het strafrechtelijk onderzoek. Desondanks heeft verweerder de woning van S niet gesloten, maar heeft hij volstaan met een waarschuwing. Voor zover hiervoor de redenen zijn dat de partner van S geen financiële mogelijkheid heeft om te verhuizen en dat in de woning van S een minderjarig kind woont, zijn dit omstandigheden die ook in de situatie van verzoekster gelden.
8.3.
Desgevraagd heeft verweerder ter zitting toegelicht dat in beide situaties getoetst is aan de handhavingsmatrix van het beleid. In het geval van S zou dit in principe ook tot sluiting van de woning voor drie maanden hebben geleid, gezien wat daar is aangetroffen.
De persoonlijke omstandigheden van S zijn echter anders en daarom is in dat geval volstaan met een waarschuwing. Beide gevallen zijn op hun eigen merites beoordeeld.
8.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze toelichting van verweerder onvoldoende om de keuze voor een andere maatregel in het geval van S te onderbouwen. Verweerder heeft niet afdoende toegelicht waarom de omstandigheden zo verschillend zijn dat in het geval van verzoekster is gekozen voor sluiting en in het geval van S voor een waarschuwing. Zoals uit de bestuurlijke rapportage blijkt, zijn bij S inderdaad meer stoffen voor de productie van drugs aangetroffen dan in de schuur van verzoekster. Het dossier bevat voor het overige geen informatie over verschillen tussen de twee gevallen.
8.5.
Bij de heroverweging in bezwaar dient verweerder het beroep van verzoekster op het gelijkheidsbeginsel te betrekken, zo nodig met het vertrouwelijk overleggen van stukken aan de bezwaarcommissie.
9. Omdat verweerder vooralsnog niet adequaat heeft gereageerd op het beroep op het gelijkheidsbeginsel, is het onzeker of dit gebrek bij de heroverweging in bezwaar hersteld kan worden. Bij afweging van de betrokken belangen wijst de voorzieningenrechter het verzoek daarom toe en treft hij de voorlopige voorziening dat het primaire besluit in zijn geheel is geschorst.
10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2021.
griffier
de voorzieningenrechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.