ECLI:NL:RBNNE:2021:4403

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
LEE 21/112
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal van kosten bestuursdwang na tijdelijke inbeslagname van hond

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen. De zaak betreft de kosten van bestuursdwang die zijn verhaald op de eiser na de tijdelijke inbeslagname van zijn hond, die in verband met bijtincidenten was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inbeslagname van de hond op 19 mei 2016 en 12 mei 2018 heeft plaatsgevonden, en dat de hond op verschillende momenten aan de eiser is teruggegeven. De rechtbank heeft de kosten van opslag van de hond, die door de gemeente zijn berekend op € 4.854,72, beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de tijdelijke inbeslagname rechtmatig was tot 1 maart 2019, en dat de kosten van inbeslagname en opslag tot die datum op de eiser kunnen worden verhaald. De rechtbank heeft het te verhalen bedrag vastgesteld op € 3.298,66, na aftrek van de kosten van opslag na de teruggave van de hond. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de gemeente vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens is de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 2.564,-.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/112

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P. Zoeten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen, verweerder

(gemachtigde: E.M. Venema).

Procesverloop

In het besluit van 18 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder de kosten van opslag van eisers hond [naam] op eiser verhaald.
In het besluit van 26 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door M. Aalders.

Overwegingen

1. Deze zaak kent een lange voorgeschiedenis. Bij de beschrijving van de feiten hieronder zal de rechtbank alleen de belangrijkste gebeurtenissen noemen. In de bijlage bij deze uitspraak is de relevante regelgeving opgenomen.
1.1.
Op 19 mei 2016 heeft verweerder [naam] in beslag genomen na een bijtincident. Op 1 juni 2016 is [naam] teruggegeven aan eiser.
1.2.
Bij besluit van 17 oktober 2016 is [naam] tot gevaarlijke hond verklaard en is aan eiser een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd.
1.3.
Op 12 mei 2018 heeft verweerder [naam] in beslag genomen na een bijtincident. Op 21 juni 2018 is [naam] teruggegeven aan eiser.
1.4.
Op 28 augustus 2018 heeft verweerder [naam] in beslag genomen na bijtincidenten. Verweerder heeft dit op schrift gesteld in een besluit 4 september 2018. Verweerder heeft het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 14 maart 2019 het beroep daartegen ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) bepaald dat [naam] aan eiser teruggegeven diende te worden. Op 24 mei 2019 is [naam] aan eiser teruggegeven.
Bij uitspraak van 19 februari 2020 heeft de AbRS het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 14 maart 2019 ongegrond verklaard.
1.5.
In het primaire besluit heeft verweerder de kosten van bestuursdwang verhaald op eiser. Verweerder heeft de kosten berekend op € 4.854,72. Verweerder heeft facturen en een totaaloverzicht van de kosten bijgevoegd.
1.6.
In het advies van 29 oktober 2020 heeft de bezwaarcommissie aan verweerder geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren, met aanpassing van de motivering voor wat betreft de facturering van € 257,44, opgevoerd als post ‘handhaving en toezicht’.
1.7.
In het bestreden besluit heeft verweerder geen nadere motivering gegeven voor bovengenoemde post. Verweerder heeft het te verhalen bedrag verlaagd tot € 4.597,30 en het bezwaar ongegrond verklaard, met uitzondering voor zover gericht tegen de facturering van € 257,44. Verweerder heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen en het besluit voor het overige in stand gelaten.
2.1.
In de hierboven reeds genoemde uitspraak van 19 februari 2020 heeft de AbRS onder meer uitgesproken “…dat de spoedeisende bestuursdwang die zijn grondslag vindt in artikel 2:59 van de APV en artikel 3, derde en vierde lid, van het Protocol niet tot definitieve ontneming van eigendom strekt. De hond kan op grond van die bepalingen slechts tijdelijk aan de beschikkingsmacht van de eigenaar worden onttrokken. De besluiten van 4 september 2018 en 27 december 2018, tot deze toepassing van spoedeisende bestuursdwang door [hond] op 28 augustus 2018 in beslag te nemen en [appellant] onvrijwillig afstand te laten doen van zijn hond, die hun grondslag vinden in deze bepalingen, strekken er niet toe dat [hond] niet meer aan [appellant] wordt teruggegeven”.
2.2.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 5:25 en verder van de Awb volgt dat de kosten van inbeslagname en van opslag van [naam] verhaald kunnen worden op eiser. Dat verweerder er aanvankelijk vanuit is gegaan dat de inbeslagname definitief zou zijn, maakt dit niet anders. Verweerder stelt zich thans op het standpunt dat het om tijdelijke inbeslagname kan gaan en het staat vast dat de hond is teruggegeven. Er is dan ook, anders dan door eiser is betoogd, geen reden om aan te nemen dat er geen kostenverhaal kan plaatsvinden.
Aan de orde is de vraag hoelang de tijdelijke onttrekking van [naam] aan de beschikkingsmacht van eiser heeft mogen duren. Is deze periode onredelijk lang, dan moet worden geoordeeld dat redelijkerwijs niet alle kosten van bewaring van de hond voor rekening van eiser kunnen komen. De rechtbank merkt hierover het volgende op.
2.3.
De inbeslagname van [naam] vond plaats in het belang van de openbare orde en van de veiligheid van andere honden en van personen. Met het oog op deze belangen diende verweerder pas tot teruggave over te gaan zodra gewaarborgd zou zijn dat [naam] niet opnieuw een gevaar zou betekenen. [naam] was twee keer eerder in beslag genomen en kort nadien teruggegeven (zie 1.1 en 1.3), maar desondanks volgden daarna nieuwe bijtincidenten. Verder had eiser tot de derde inbeslagname consequent het muilkorfgebod genegeerd, zoals onder andere bleek uit de eigen verklaring van eiser op de zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank dat hij nooit een muilkorf had aangeschaft (zie overweging 5.2 van de uitspraak van 14 maart 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:2061). Dit muilkorfgebod, alsmede het aanlijngebod, is ook thans nog van kracht.
2.4.
Bij brief van 24 januari 2019, door verweerder ontvangen op 28 januari 2019, heeft de toenmalige gemachtigde van eiser aan verweerder bekend gemaakt dat eiser bereid is tot de volgende maatregelen:
- vervanging van de glazen voordeur door een dichte deur;
- het voorzien van de garagedeur van een deurdranger;
- [naam] zal tijdelijk chemisch gecastreerd worden, met later eventueel een definitieve castratie.
2.5.
Het had, naar het oordeel van de rechtbank, op de weg van verweerder gelegen om over deze voorstellen met eiser in gesprek te gaan. Overeenstemming zou mogelijk niet direct bereikt worden, onder meer omdat definitieve castratie reeds als voorwaarde was gesteld aan de eerste teruggave van [naam] , zoals opgenomen in een besluit van verweerder van 29 juni 2016, dat in rechte vaststond. Daarnaast diende eiser de kosten van inbeslagname en opslag te vergoeden voordat verweerder tot teruggave behoorde over te gaan (zie artikel 5:29, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht). De rechtbank schat in dat deze gesprekken redelijkerwijs hadden kunnen leiden tot een verantwoorde teruggave van [naam] aan eiser per 1 maart 2019.
2.6.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de tijdelijke inbeslagname rechtmatig was tot 1 maart 2019 en dat verweerder daarom de kosten van inbeslagname en opslag gemaakt tot deze datum op eiser kan verhalen. Dit betekent dat op het bedrag van
€ 4.597,30 de kosten van opslag van 1 maart 2019 tot en met 24 mei 2019, te weten
€ 1.298,64, in mindering wordt gebracht. Dit leidt tot een te verhalen bedrag van € 3.298,66.
2.7.
Ter zitting is vastgesteld dat de aan eiser verstrekte afschriften van facturen gelijk zijn aan de originele facturen minus de gegevens van het bedrijf waar [naam] tijdens de inbeslagname verbleef. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee de opbouw van het verhaalde bedrag voor eiser voldoende inzichtelijk heeft gemaakt.
3. De rechtbank ziet geen aanleiding gevolgen te verbinden aan de stelling van eiser dat [naam] na de inbeslagname in slechte conditie verkeerde. Uit de in geding gebrachte informatie van de dierenarts blijkt niet van een heel slechte medische conditie.
4. Het beroep is gegrond wegens strijd met artikel 5:25, eerste lid, van de Awb. Verweerder had aanleiding moeten zien om de kosten te matigen gelet op de te lange duur van de in bewaringstelling van de hond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Tevens herroept de rechtbank het primaire besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak, in die zin dat het te verhalen bedrag wordt vastgesteld op € 3.298,66.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
6. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Omdat het primaire besluit wordt herroepen en eiser ook in de bezwaarprocedure om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand heeft verzocht, moeten deze kosten ook worden vergoed. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 534,-, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 534,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.564,-. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een verdere proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- stelt het bedrag van kosten van bestuursdwang die eiser aan verweerder dient te betalen vast op € 3.298,66;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.564,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. U moet dit doen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:25
1. De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Artikel 5:29
1. Voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, kan het bestuursorgaan zaken meevoeren en opslaan.
(…)
3. Het bestuursorgaan draagt zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geeft deze zaken terug aan de rechthebbende.
4. Het bestuursorgaan kan de teruggave opschorten totdat de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten zijn voldaan.
Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Assen
Artikel 2:59
1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:
a. anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;
b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet-verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.
3. In het eerste lid verstaat onder kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.
Het protocol bijtincidenten honden
Artikel 3. Optreden tegen overige honden
1. Bij vrees voor het ontstaan van ernstige bijtincidenten, of bij een licht bijtincident kan het college besluiten tot aanwijzing van de hond als gevaarlijke hond in de zin van artikel 2:59 APV.
2. Het college kan in bepaalde situaties aangeven dat het noodzakelijk is dat de hond een risico-assessment ondergaat.
3. Bij zeer ernstige vrees voor het ontstaan van een (zeer) ernstig bijtincident kan het college besluiten dat de houder onvrijwillig afstand moet doen van de hond.
4. Als de houder van een hond die als gevaarlijke hond is aangewezen in strijd met artikel 2:59 APV de hond houdt en de hond een nieuw bijtincident veroorzaakt dan geeft het college toepassing aan het vorige lid (…).