Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[eiser] , te [plaats] , eiser
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Arnhem, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
De tekst van het handgeschreven op 4 januari 1999 overeengekomen convenant luidt als volgt.
3.5 – Op 4 januari 1999 een convenant gedeponeerd bij notaris [notaris] , hij was ons beider advocaat.
1. De alleenstaande ouderenkorting geldt voor de belastingplichtige indien hij in het kalenderjaar in aanmerking komt voor een uitkering als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet, of daarvoor in aanmerking zou komen indien hij zou voldoen aan de voorwaarde van artikel 7, onderdeel b, van de Algemene Ouderdomswet.
Deze wet kent een bruto-ouderdomspensioen voor:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
in aanmerking komtvoor een AOW-uitkering voor ongehuwden. Niet van belang is of, en zo ja welke AOW-uitkering eiser
feitelijkheeft ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hierbij om de vraag of eiser ongehuwd is
in de zin van de AOW. De tekst van artikel 8.18 van de Wet IB 2001 verwijst immers rechtstreeks naar artikel 9, eerste lid, onderdeel a van de AOW. Daaruit volgt dat alleen het begrip ‘ongehuwd’ zoals dat in de AOW is gedefinieerd, van belang is. Als eiser volgens de AOW ongehuwd is, komt hij in aanmerking voor een AOW-uitkering voor ongehuwden (dat eiser aan de overige voorwaarden voor een uitkering op grond van de AOW voldoet, is niet in geschil).
in aanmerkingvoor een uitkering voor ongehuwden zoals bedoeld in artikel 8.18 van de Wet IB 2001 en heeft hij daarom recht op de alleenstaande ouderenkorting.