ECLI:NL:RBNNE:2021:461

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
LEE 20-1850
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake aanslag reclamebelasting

Op 25 januari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een verzetzaak tegen een eerdere uitspraak van 7 oktober 2020, waarin het beroep van de opposante niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde C.H.M. Veenbrink, had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 21 april 2020 met betrekking tot de aanslag reclamebelasting voor het jaar 2019. De rechtbank oordeelde dat het verschuldigde griffierecht niet op tijd was betaald, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

In de verzetzaak beoordeelt de rechtbank of de eerdere uitspraak terecht was. De opposante voerde aan dat haar gemachtigde namens vijf belanghebbenden beroep had ingesteld en dat er daarom slechts eenmaal griffierecht verschuldigd zou moeten zijn. De rechtbank verwierp dit argument en stelde vast dat er geen sprake was van samenhangende besluiten, aangezien de aanslagen afzonderlijk aan de vijf indieners waren opgelegd. Hierdoor was voor elk beroep afzonderlijk griffierecht verschuldigd.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak en verklaarde het verzet ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter M. van den Bosch, in aanwezigheid van griffier A.J. Kinds. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/1850 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2021 op het verzet van

[opposant] , opposante

(gemachtigde: C.H.M. Veenbrink),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 7 oktober 2020 in het beroep van opposant tegen

de heffingsambtenaar van de gemeente Harlingen, geopposeerde.

Procesverloop

Opposante heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 21 april 2020 inzake de aanslag reclamebelasting voor het jaar 2019 met kenmerk 46836 (de bestreden uitspraak op bezwaar).
Bij uitspraak van 7 oktober 2020 heeft de rechtbank beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2021. Opposante is niet verschenen. Geopposeerde is eveneens niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het verschuldigde griffierecht niet op tijd is betaald.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de uitspraak van 7 oktober 2020 terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de gemachtigde van opposante in het beroepschrift namens vijf belanghebbenden beroep heeft ingesteld. Opposante stelt zich op het standpunt dat wegens samenhang eenmaal griffierecht verschuldigd zou moeten zijn.
4. Op grond van het bepaalde in artikel 8:41, eerste lid, van de Awb wordt door de griffier van de indiener van het beroepschrift een griffierecht geheven. Artikel 8:41, tweede lid, van de Awb bepaalt dat het beroep, indien het verschuldigde bedrag van het griffierecht niet of niet tijdig is bijgeschreven of gestort, niet-ontvankelijk wordt verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest. Artikel 8:41, derde lid, eerste volzin, van de Awb, bepaalt dat eenmaal griffierecht verschuldigd is, indien het een beroepschrift tegen twee of meer samenhangende besluiten dan wel van twee of meer indieners tegen hetzelfde besluit betreft. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van met elkaar samenhangende besluiten als bedoeld in artikel 8:41, derde lid, van de Awb. Aan de parlementaire geschiedenis kan worden ontleend dat de wetgever met deze bepaling heeft beoogd dat, indien beroep is ingesteld door twee of meer indieners ter zake van twee of meer besluiten die zijn genomen ten aanzien van hen afzonderlijk, voor de indiening van het beroepschrift door elk van die indieners griffierecht is verschuldigd. Slechts indien twee of meer indieners één beroepschrift indienen ter zake van hetzelfde besluit is eenmaal griffierecht verschuldigd (vgl. Kamerstukken II 1993/94, 23 780, nr. 3, blz. 5 t/m 6, en Kamerstukken II 1994/95, 23 780, nr. 8, blz. 2 t/m 3). In dit verband is met 'indiener' bedoeld degene die voor zichzelf beroep instelt, respectievelijk namens wie beroep wordt ingesteld. In dit geval heeft het beroepschrift betrekking op 5 aanslagen reclamebelasting die aan elk van de 5 indieners afzonderlijk zijn opgelegd. Daardoor kan niet worden gezegd dat de beroepen zich richten tegen hetzelfde besluit en is dus voor elk beroep afzonderlijk griffierecht verschuldigd. (Zie in deze zin Hoge Raad 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO7505.)
5. In wat opposante heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 7 oktober 2020. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van
A.J. Kinds, griffier op 25 januari 2021. De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.