ECLI:NL:RBNNE:2021:4796

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
18.198516.20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling zweminstructeurs voor dood door schuld na verdrinking van een 11-jarige jongen in het zwembad tijdens een les watergewenning

Op 6 februari 2020 vond er een tragisch voorval plaats in een zwembad in Lemmer, waar een 11-jarige jongen, [slachtoffer], tijdens een zwemles voor leerlingen van een AZC-school verdronk. De zweminstructeurs, waaronder de verdachte, hebben niet adequaat toezicht gehouden op de kinderen. Er waren geen duidelijke afspraken gemaakt over de les en het toezicht, en de instructeurs wisten niet wie van de kinderen niet kon zwemmen of de Nederlandse taal niet sprak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als ervaren zweminstructeur, ernstig tekortgeschoten is in haar zorgplicht. De rechtbank concludeerde dat het aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig handelen van de verdachte heeft bijgedragen aan de dood van [slachtoffer]. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met vervangende hechtenis van 30 dagen. De rechtbank benadrukte dat de zorgplicht van zweminstructeurs cruciaal is, vooral voor kinderen die niet kunnen zwemmen. De omstandigheden van de zaak, waaronder de emotionele impact op de moeder van [slachtoffer], werden ook in overweging genomen bij de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.198516.20

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

9 november 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 oktober 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Pekkeriet-Bischop, advocaat te Deventer. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 6 februari 2020 te Lemmer, gemeente De Fryske Marren,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of nalatig heeft
gehandeld,
door in de uitoefening van haar beroep als zwemleerkracht en/of toezichthouder
werkzaam in het zwembad [naam zwembad] geen, althans niet voldoende toezicht te
houden op de aan haar zorg en/of toezicht toevertrouwde [slachtoffer]
(geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ), immers heeft verdachte
geen, althans niet voldoende, afspraken gemaakt met de andere toezichthouder, te
weten [medeverdachte] , over het benodigde toezicht op die [slachtoffer] tijdens
de zwemles in verband de omstandigheid dat hij (nog) niet kon zwemmen en/of
[slachtoffer] niet, althans niet voldoende, geïnstrueerd dat hij, in verband
met de omstandigheid dat hij (nog) niet kon zwemmen, in het ondiepe deel van het
zwembad (met een diepte van circa 0,8 meter) moest blijven en/of niet in de buurt
van de drijflijn mocht komen (vanaf welke drijflijn de bodem schuin afliep tot een
diepte van circa 2,2 meter) en/of zich er niet, althans niet voldoende, van vergewist dat hij deze instructie heeft begrepen en/of
zich niet, althans niet voldoende, ervan vergewist of [slachtoffer]
gedurende de zwemles al dan niet in (levens)gevaar verkeerde en/of zich (steeds)
bevond op een plaats in het zwembad waar hij kon staan en/of zich niet ervan
vergewist dat mede-toezichthouder [medeverdachte] steeds zicht had op die [slachtoffer]
en/of
(aldus) niet voorkomen dat [slachtoffer] gedurende de onder leiding van
verdachte en mede-toezichthouder [medeverdachte] staande zwemles in het diepe deel
van het zwembad (met een diepte van circa 2,2 meter) terecht is gekomen,
waardoor het (mede) aan haar schuld te wijten is dat die [slachtoffer] toen en aldaar is verdronken en uiteindelijk is overleden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit in die zin dat er bewezen kan worden verklaard dat verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en nalatig heeft gehandeld.
Verdachte heeft haar zorgplicht, onder meer inhoudende dat zij adequaat voortdurend toezicht moet houden op [slachtoffer] en dat zij [slachtoffer] duidelijke instructies moet geven en zich ervan moet vergewissen dat [slachtoffer] die instructies ook heeft begrepen geschonden.
Geschonden omdat het toezicht niet adequaat en voortdurend is geweest nu [slachtoffer] ongemerkt onder water terecht is gekomen, verdachte het aantal kinderen in de groep waar [slachtoffer] onderdeel van uitmaakte nooit heeft geteld, niet bij aanvang van de les, niet tijdens de les en niet na afloop van de les, en omdat zij [slachtoffer] klaarblijkelijk niet middels instructies voldoende voorbereid heeft op de situatie dat hij onder water terecht zou komen.
Door het schenden van de zorgplicht moet het ook voor verdachte voorzienbaar zijn geweest dat [slachtoffer] - die niet kon zwemmen - zou kunnen verdrinken, daarom is de dood van [slachtoffer] redelijkerwijs aan verdachte toe te rekenen.
Van het schenden van de zorgplicht kan verdachte een ernstig verwijt worden gemaakt omdat zij in haar specifieke hoedanigheid van zweminstructeur heeft gehandeld (Garantenstellung).
In die hoedanigheid was haar enige taak het toezien op de veiligheid van [slachtoffer] . Door er niet voor te kiezen een gestructureerde les te geven, door geen onderlinge afspraken te maken met de andere aanwezige toezichthouder over hoe voldoende toezicht gehouden kon worden op alle kinderen van de groep van [slachtoffer] , door het niet naleven van het AZC protocol, is het missen van [slachtoffer] niet opgemerkt.
Door dit alles heeft verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en nalatig gehandeld.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat niet bekend is geworden op welk moment [slachtoffer] te water is geraakt en daarmee staat niet vast dat dit 'tijdens de zwemles' was zoals ten laste gelegd. De verdediging stelt zich voorts op het standpunt dat er voldoende afspraken zijn gemaakt tussen de toezichthouders over het benodigde toezicht op [slachtoffer] en dat nadere afspraken niet geboden waren. Er is door verdachte geen fout begaan en daarmee is er evenmin causaal verband tussen het handelen van verdachte en de dood van [slachtoffer] .
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat er zowel op school als in het zwembad uitgelegd is dat de leerlingen niet in het diepe gedeelte van het bad, voorbij de lijn, mochten komen. Dit is voor [slachtoffer] ook nog vertaald. [slachtoffer] is daarmee voldoende geïnformeerd en verdachte heeft op dit punt geen fout gemaakt. Ook al zou dit anders worden beoordeeld, dan nog kan er geen causaal verband worden vastgesteld. De keuze van het aantal instructeurs lag bij directeur en leidinggevende [medeverdachte] , niet bij verdachte. Verdachte gaf samen met [medeverdachte] les en zij had nog tegen [medeverdachte] gezegd dat zij en [naam 1] op een andere manier les hadden gegeven. [medeverdachte] heeft daar niet op gereageerd. [medeverdachte] gaf de instructies en verdachte hielp met het uitvoeren daarvan. Er staat niet vast dat [slachtoffer] in het groepje kinderen zat dat verdachte onder haar hoede had genomen en er staat niet vast of verdachte überhaupt had kunnen zien dat [slachtoffer] op een gegeven moment in levensgevaar verkeerde. Mocht al vastgesteld worden dat verdachte op dit punt een fout gemaakt heeft, dan is niet te bewijzen dat er een causaal verband bestaat tussen deze fout en het overlijden van [slachtoffer] . Verdachte heeft op de gebruikelijke wijze toezicht gehouden gedurende de zwemles en zij heeft geen fout gemaakt, en als de rechtbank wel een fout aan zou nemen is er geen causaal verband tussen deze fout en het overlijden van [slachtoffer] .
Ten aanzien van de schuldvraag heeft de raadsvrouw nog opgeworpen dat er problemen waren met de verlichting en dat de hele organisatie rond het AZC-zwemmen gebrekkig is verlopen. Dit maakt dat als verdachte al een fout heeft gemaakt dat dit in belangrijke mate in de hand is gewerkt door de organisatorische omgeving. Het gevolg hiervan moet zijn dat die eventuele fout verdachte niet is aan te rekenen als grof of aanmerkelijk onachtzaam of nalatig, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen [1] die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
het slachtoffer
Op 6 februari 2020 rond 15.24 uur kreeg de politie melding van een mogelijk verdrinkingsongeval in het zwembad ' [naam zwembad] ' in Lemmer, gemeente De Fryske Marren. [2] Verbalisant [verbalisant 1] zag dat collega's van de politie en ambulancepersoneel een kind aan het reanimeren waren. [3] Hij hoorde [naam 2] zeggen dat het kind door hem werd aangetroffen net voorbij het schuine stuk in het diepe gedeelte van het zwembad. Het kind is met de ambulance naar het ziekenhuis in Heerenveen gebracht, waar hij uiteindelijk is overleden. [4] De forensisch arts heeft een schouw van het lichaam verricht [5] en kwam tot de conclusie dat de jongen door verdrinking om het leven is gekomen. [6] De overleden jongen werd door medewerkers van het AZC geïdentificeerd [7] als [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] . [8]
Mevrouw [naam 3] is de moeder van [slachtoffer] . Zij heeft verklaard dat [slachtoffer] voor het eerst op 29 januari 2020 naar school is gegaan. [slachtoffer] was het Nederlands niet machtig, hij had geen ervaring met zwemmen en hij was niet gewend aan water. [9]
Getuige [naam 2] heeft verklaard dat hij op 6 februari 2020 als begeleider van een klas kinderen in het zwembad was. [10] Hij stond in het water bij de kurkjeslijn tussen het ondiepe en het diepe gedeelte toen één van zijn leerlingen zei dat er nog steeds iemand onder water zat. De getuige zag iets donkers en dook naar beneden en voelde een persoon. Hij pakte het kind onder zijn buik vast en kwam omhoog en legde het kind neer op de kant. Het kind was slap. Hij lag op de grond in het diepste gedeelte van het bad. [11]
het zwembad
Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat de verdrinking heeft plaatsgevonden in het bad dat 25 meter lang is en 10 meter breed. Dit bad is over een lengte van 10 meter voorzien van een beweegbare vloer. Verbalisant zag dat op betonnen pilaren aangegeven was dat de diepte van het vaste deel van het bad 2.20 meter bedroeg. De afscheiding tussen het diepe gedeelte en het beweegbare gedeelte was gemarkeerd door middel van een touw met kurken dat bevestigd was tussen de beide zijkanten. [12] Deze drijflijn bevond zich ongeveer één meter vóór het schuin aflopende deel van de vloer naar het diepe gedeelte van het bad. [13] Het ondiepe gedeelte was tijdens de les van groep rood ingesteld op een diepte van ca. 80 cm. [14]
Uit de eerste verhoren bleek dat er die dag in het zwembad sprake was van het watervrij maken van diverse groepen van de onderwijsinstelling ' [naam school 1] ' uit Balk en de internationale schakelklas [naam school 2] uit Lemmer. [15] Er zou les zijn voor de groepen groen (groep 5 en 6) en blauw (groep 3 en 4) van [naam school 1] van 13:30 tot 14:15 uur en voor de groep rood (groep 7 en 8) van [naam school 1] en de groep CL2 van de ISK van 14:15 tot 15:00 uur. [slachtoffer] hoorde bij de groep rood van [naam school 1] . De les daarna was voor de groepen CL1 en CL3 van de ISK. [16]
De kinderen van groep rood die in het instructiebad les kregen droegen geen drijfkurkjes of andere drijfhulpen aan het lichaam. Wel waren er losse drijfhulpen, in de vorm van plankjes en zogenaamde poolnoodles, beschikbaar. [17]
waarnemingen betreffende de aanwezigheid van het slachtoffer in het badgedeelte van het zwembad
Getuige [naam 4] (hierna: juf [naam 4] ) heeft verklaard dat zij op 6 februari 2020 leerkracht was van groep rood (groep 7 en 8) van [naam school 1] . Het is een school voor kinderen die vanuit het buitenland of vanuit een ander AZC in het AZC Balk verblijven. De groep bestond uit dertien kinderen, waaronder [slachtoffer] . Er werd met [slachtoffer] gecommuniceerd via gebaren en plaatjes en [naam 5] , een klasgenoot net als [slachtoffer] afkomstig uit Eritrea, kon vertalen. [18] Er waren elf kinderen van haar groep mee met zwemmen. Zij waren om 14:15 uur in het zwembad. Na het douchen zijn de kinderen langs het 25-meter bad gelopen en hebben de badmeester en badjuf zich voorgesteld. Zij hebben in het Nederlands de regels nog even besproken en toen mochten de kinderen bij het verstelbare deel op rij het water in. [naam 5] werd tussen 14:15 uur en 14:30 uur ziek en juf [naam 4] heeft hem naar de kleedkamer gebracht. Terug in het zwembad heeft zij de kinderen geteld, er waren er tien. De kinderen deden op dat moment tikkertje dus ze waren allemaal door elkaar. Het was geen gestructureerde les, overal gebeurde wat. Van de tien kinderen waren er die wel wat zwemervaring hadden maar er waren ook kinderen die nog nooit in het zwembad waren geweest. [19] In het warme bad/recreatie bad zwom tegelijkertijd de ISK. Juf [naam 4] zag op enig moment een jongen van de ISK bij groep rood in het bad. Op een gegeven moment werd door de badmeester gezegd dat het tijd was; dat ging niet ordelijk, hij riep de kinderen niet even bij zich. Er waren kinderen die snel op de kant waren en er waren nog kinderen in het water. Alle kinderen moesten vervolgens wachten op de kant ter hoogte van het verstelbare deel van het bad. [20] Juf [naam 4] is met de meisjes gaan douchen en met hen naar de kleedkamer gegaan. Na het aankleden van de meisjes heeft zij in de kleedkamer van de jongens gekeken en zag daar dat de kleding van [slachtoffer] er nog lag. Zij is hem gaan zoeken in de kleedkamers en badhokjes en daarna in het zwembad. Zij heeft rondgekeken en de badmeester gezegd dat een jongen miste. Daarna is zij teruggegaan naar de kleedkamers. Toen zij weer in de zwemhal kwam, zag zij dat [slachtoffer] op de kant lag en dat iemand bezig was hem te reanimeren. [21] Juf [naam 4] heeft [slachtoffer] voor het laatst gezien toen hij in het water was en mee deed met tikkertje. Zij heeft niet bewust gezien dat [slachtoffer] na de les uit het water is gekomen. [22]
[naam 5] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] kent van school en dat zij dezelfde taal spreken. De hele klas ging mee naar het zwembad. Na het douchen hebben zij even gewacht op de badmeester. De badmeester zei dat ze niet achter de lijn mochten komen. Hij zei dat het daar heel erg diep was. [naam 5] heeft [slachtoffer] wel in het water gezien. [naam 5] werd ziek en ging na een paar minuten weer weg. [23] De badmeester zei in het Nederlands dat ze niet voorbij de lijn mochten komen. De leerkracht had hem, [naam 5] , gevraagd om te vertalen voor [slachtoffer] omdat [slachtoffer] nog helemaal geen Nederlands kent. [naam 5] heeft toen tegen [slachtoffer] gezegd dat het niet de bedoeling was dat zij voorbij de lijn zouden komen. [slachtoffer] zei toen: "Okay." [24]
[naam 6] heeft verklaard dat hij met juf [naam 4] , [slachtoffer] en [naam 5] naar het zwembad ging. In het zwembad gingen zij douchen en moesten daarna even wachten. De badmeester zei dat ze niet voorbij de lijn mochten. De badmeester zei dat het daar diep was. De badmeester legde het uit in het Nederlands. Sommige woorden zei hij in het Engels. [slachtoffer] stond achteraan bij de uitleg. De badmeester heeft niets voorgedaan. [25] [naam 6] heeft [slachtoffer] voor het laatst gezien aan het begin van de les, hij stond achteraan. [26] Er zijn geen kinderen geweest die gezegd hebben dat zij [slachtoffer] nog gezien hebben in het ondiepe bad. [27]
Getuige [naam 7] (hierna: juf [naam 7] ) heeft verklaard dat zij als stagiaire mee is gegaan met het zwemmen van de groepen groen en blauw. [28] Na het zwemmen gingen de groepen groen en blauw zich aankleden en de groep rood kwam om te zwemmen. [29] Juf [naam 7] heeft verklaard dat zij [slachtoffer] heeft gezien in het zwembad bij de uitleg van de badmeesters aan de oostzijde van het wedstrijdbad. Daarna heeft zij hem niet meer gezien. [30] Er kwam ook nog een groep van ISK. Juf [naam 7] ging met badmeester [naam 1] en de groep van ISK in het warme bad. De laatste tien minuten ging zij naar groep rood om met de kinderen in het water te spelen, maar zij heeft daarbij [slachtoffer] niet gezien. [31] Om 15:00 uur moest de groep op de kant en vertrekken. [32]
Getuige [naam 8] (hierna: meester [naam 8] ) heeft verklaard dat hij leerkracht is bij [naam school 1] voor alle groepen, ook groep rood waarin [slachtoffer] zat. [33] Op 6 februari 2020 is hij met groep groen naar het zwembad gegaan. Zij waren ongeveer om 14:20 uur klaar met zwemmen en gingen naar de kleedkamer. Groep rood met juf [naam 4] kwam toen uit de kleedkamer. Toen de jongens van zijn groep aan het omkleden waren, kwam na ongeveer vijf minuten juf [naam 4] met een jongen van groep rood die ziek was en niet verder met groep rood kon zwemmen. [34] Meester [naam 8] heeft de laatste tien minuten bij groep rood op een bankje gezeten bij het ondiepe gedeelte. [slachtoffer] is hem toen niet opgevallen. Meester [naam 8] had met juf [naam 4] afgesproken de jongens te begeleiden, met name in de kleedkamer. De zwemles was afgelopen en de kinderen zijn uit het water gegaan en hebben zich aan de kant verzameld. De jongens zijn toen door meester [naam 8] meegenomen naar de douches. De jongens stonden voor hem en hij heeft [slachtoffer] toen niet gezien. Vanaf het moment dat hij op het bankje is gaan zitten, heeft hij [slachtoffer] niet gezien. Hij is er zeker van dat [slachtoffer] niet met de groep jongens meegelopen is naar de douches. Hij heeft [slachtoffer] niet gezien tijdens het zwemmen, niet tijdens het verzamelen en ook niet bij het lopen naar de douches. [35]
[naam 9] (opmerking rechtbank: behorende bij de lesgroep na de groep van [slachtoffer] ) heeft verklaard dat zij met haar klasgenoten naar het zwembad ging en dat zij bij het water eerst ging wachten op de andere leerlingen. Zij zag dat er kinderen van basisschoolleeftijd uit het water kwamen en rechtstreeks naar de douches liepen. [naam 9] ging met haar klasgenoten die een diploma hadden in het grote bad en de klasgenoten zonder diploma gingen aan de andere kant in het bad. [36] Toen [naam 9] zat te wachten op het bankje zag zij niemand in het water. Toen zij met haar klasgenoten het water inging, kon zij de kinderen van de basisschool niet meer zien. [naam 9] heeft geen kinderen van de basisschool in het diepe bad gezien. [slachtoffer] lag in het diepe op de bodem. [37]
de tweede zweminstructeur
[medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) is badmeester en exploitant van het zwembad in Lemmer. Op 6 februari 2020 kwamen groepen van het COA/AZC zwemmen. Om 14:15 uur kwam de tweede groep. [naam 1] is met de wat grotere kinderen in het instructiebad gegaan. [medeverdachte] en verdachte zijn met een groep in het bad met de beweegbare bodem gegaan. Het ondiepe deel was op 80 centimeter gezet, het diepe deel is 2.20 meter diep. Tegen 15:00 uur is de groep naar de douches begeleid en kwam de derde groep. Die kinderen gingen in het diepe bad of het bad met de beweegbare bodem. Er kwam een juf die zei dat ze nog een kind misten. [38] [medeverdachte] heeft de kinderen van de tweede groep niet geteld. [39] Hij kende [slachtoffer] niet van naam want ze hadden geen namen gekregen. Hij is zich er niet bewust van geweest dat hij [slachtoffer] heeft gezien. [40]
de verklaring van verdachte
Verdachte is meer dan 40 jaar werkzaam als zweminstructeur, laatstelijk in zwembad [naam zwembad] in Lemmer. Op 6 februari 2020 is de school van het AZC met een aantal groepen kinderen voor zwemles naar het zwembad gekomen. Verdachte zag dat zij met drie zweminstructeurs waren: zijzelf, [medeverdachte] en [naam 1] .
Verdachte was zich ervan bewust dat zij als zweminstructeur en toezichthouder verantwoordelijk was voor alles wat er in het bad, dus wat voorbij de douches gebeurt. Deze verantwoordelijkheid duurt totdat de leerlingen het bad verlaten en weer bij het douchegedeelte worden overgedragen aan de leerkracht.
Verdachte wist niet hoeveel kinderen er kwamen. De tweede groep kinderen kwam voor een les watergewenning en verdachte ging er vanuit dat deze kinderen niet konden zwemmen. Na het passeren van de douches werd de groep verdeeld. De leerlingen van de ISK gingen met [naam 1] naar het recreatiebad en de overige kinderen gingen met [medeverdachte] en verdachte naar het instructiebad. De kinderen waren erg uitgelaten en drukker dan een reguliere schoolklas die komt voor zwemles. [medeverdachte] stond voor de groep kinderen en gaf instructies en uitleg aan de groep kinderen. Hij deed dat met woorden en gebaren. Verdachte was bezig met het verstellen van de vloer van het bad bij de douches. Verdachte heeft de groep kinderen niet geteld en heeft ook niet gevraagd aan iemand hoeveel kinderen er waren. Nadat de grotere kinderen met [naam 1] meegegaan waren naar het andere bad was alleen de overgebleven groep nog bij het instructiebad. Toen verdachte bij het bad kwam, zaten de kinderen op de kant van het beweegbare bad. Verdachte bevond zich tijdens de les in het water en [medeverdachte] ook. In het begin stond verdachte bij de scheidingslijn tussen het ondiepe deel en het diepe deel van het instructiebad. Daarna ging zij met haar rug naar het raam staan. Verdachte en [medeverdachte] hadden samen nog geen AZC-zwemmen gegeven, dus verdachte moest even wennen aan hoe [medeverdachte] de les aanpakte. Tijdens de les waren een stuk of vijf kinderen steeds bij verdachte in de buurt en de andere kinderen bleven bij [medeverdachte] . Soms wisselden de kinderen van groep. Kinderen kregen ook kort individuele aandacht. [medeverdachte] gaf op een meer speelse manier les, dan is er minder overzicht. De les die [medeverdachte] en zij gaven was weinig gestructureerd.
Verdachte heeft niet voorgedaan wat er gebeurt wanneer iemand onder de scheidingslijn door gaat en in het diepe deel van het bad terecht komt. In het begin was er ook een juf van school in het bad maar die is op een gegeven moment uit het water gegaan omdat er kinderen naar de wc moesten. Er is niet aan verdachte doorgegeven dat een jongen uit het bad ging omdat hij ziek was, zij wist wel dat er een jongen van het andere bad naar haar bad ging. Verdachte kende de kinderen niet. Zij lette meer specifiek op de kinderen die in haar groepje waren terwijl [medeverdachte] meer specifiek lette op de kinderen die in zijn groep zaten. De scheidingslijn tussen het ondiepe en het diepe gedeelte was op een meter voor het schuine stuk van de vloer vastgemaakt.
Verdachte heeft geen specifieke herinnering aan [slachtoffer] . Zij heeft de groep kinderen niet geteld, niet voor de les, niet tijdens de les en niet na de les. Verdachte heeft de kinderen niet naar hun namen gevraagd en zij wist de namen van de kinderen niet. [41]
De bewijsoverweging
Op 6 februari 2020 is de 11-jarige [slachtoffer] in het zwembad in Lemmer door verdrinking om het leven gekomen. [slachtoffer] was met zijn klasgenoten van de AZC-school naar het zwembad gegaan voor een les watergewenning. De rechtbank zal in deze zaak moeten beoordelen of verdachte, [verdachte] , een dusdanig verwijt kan worden gemaakt dat het aan haar schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden. In de tenlastelegging tegen verdachte wordt ook [medeverdachte] genoemd. De rechtbank zal in deze zaak alleen het handelen van verdachte beoordelen, nu niet het medeplegen is tenlastegelegd.
Onder schuld als delictsbestanddeel wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan. De dader moest anders handelen (verwijtbaarheid) en kon anders handelen (vermijdbaarheid). Of sprake is van dergelijke schuld in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daartoe behoort ook de eventuele bijzondere hoedanigheid van degene aan wie het schuldverwijt wordt gemaakt. De zogenaamde 'Garantenstellung' houdt in dat op bepaalde personen in een specifieke hoedanigheid een grotere mate van verantwoordelijkheid rust, waarbij het handelen in het specifieke geval bijvoorbeeld wordt afgezet tegen dat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot. Als iemand functioneel handelt met een bepaalde verantwoordelijkheid, worden de maatstaven van (on)voorzichtig gedrag mede daardoor bepaald.
Uit de ernst van de gevolgen van de gedragingen kan niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Wel kan het zo zijn dat in situaties met mogelijkerwijs ernstige gevolgen een hogere graad van zorgvuldigheid verlangd wordt dan bij min of meer onschuldige gedragingen en situaties.
Voorts geldt dat dient komen vast te staan dat tussen de gemaakte fout en de dood voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat, terwijl tot slot voor culpoze strafbaarheid de voorzienbaarheid nog als een voorwaarde geldt.
Niet reeds elke onbedachtzaamheid, onvoorzichtigheid of nalatigheid - ook niet indien deze rampzalige gevolgen heeft gehad - leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid. Daarvan kan slechts sprake zijn, indien de "ondergrens" van de aanmerkelijke onachtzaamheid en/of onvoorzichtigheid door het handelen of nalaten is overschreden.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank ten aanzien van de schuldvraag in deze zaak het volgende.
De strekking van de zorgplicht van instructeurs tevens toezichthouders in een zweminrichting is in het algemeen het voorkomen van ongevallen, met name verdrinking, door het uitoefenen van voldoende toezicht.
Op 6 februari 2020 was een Toezichtplan van kracht. Ook gold er een Protocol AZC-zwemmen, waarin afspraken waren gemaakt tussen het AZC Balk, Basisschool [naam school 1] , [naam school 3] en het zwembad [naam zwembad] , deze afspraken gaan onder meer over de verantwoordelijkheid voor de veiligheid en de deugdelijkheid van het zwemonderwijs, met het oog op het terugdringen van het risico op ongevallen.
De rechtbank is van oordeel dat het Toezichtplan en het Protocol AZC-zwemmen niet meer zijn dan een kader voor de manier waarop het toezicht vormgegeven moet worden. Zij zijn niet de maatstaf voor de invulling van de zorgplicht in een bepaalde situatie; die wordt bepaald door de concrete omstandigheden van het geval.
In deze zaak gaat de rechtbank uit de volgende feiten en omstandigheden:
  • [slachtoffer] nam deel aan een les watergewenning, die erop gericht was kinderen gewend te laten raken aan water en het zich daarin bevinden, met als doel om de veiligheid van de kinderen in en bij het water te bevorderen;
  • De les werd gegeven in een bad dat bestond uit een ondiep gedeelte (circa 80 cm diep) en een diep gedeelte (2.20 m diep), welke delen slechts van elkaar gescheiden waren door een drijflijn; de les vond plaats in het ondiepe gedeelte van het bad;
  • [slachtoffer] was elf jaar oud en was pas een paar maanden in Nederland;
  • [slachtoffer] sprak de Nederlandse noch de Engelse taal;
  • [slachtoffer] kon niet zwemmen en was niet gewend aan water;
  • Verdachte wist dat er kinderen bij de groep waren die niet gewend waren aan water en niet konden zwemmen. Uit het voorgaande volgt dat niet is nagevraagd bij de leerkrachten welke kinderen dit waren. Verdachte wist dan ook niet dat dat ook specifiek voor [slachtoffer] gold.
  • Het kan niet anders dan dat verdachte ook wist dat er kinderen waren die instructies gegeven in de Nederlandse en de Engelse taal niet goed begrepen, gelet op de doelgroep waarmee zij ervaring had. Zij wist echter niet dat dat specifiek voor [slachtoffer] gold. Ook op dit punt is niet nader informatie ingewonnen bij de leerkrachten.
  • De kinderen, onder wie [slachtoffer] , droegen tijdens de les watergewenning geen drijfmiddelen aan het lichaam. Wel konden zij gebruik maken van 'losse' drijfhulpen, zoals plankjes en zogenaamde 'poolnoodles'.
  • De les verliep niet gestructureerd, maar de kinderen bewogen zich vrij en kriskras door elkaar door het ondiepe deel van het bad heen. Er waren momenten dat de kinderen om [medeverdachte] heen krioelden.
  • Verdachte was samen met [medeverdachte] tijdens de zwemles belast met het toezicht op de groep waartoe [slachtoffer] behoorde.
  • Tussen verdachte en [medeverdachte] waren geen afspraken gemaakt over de manier waarop de les zou worden gegeven, en evenmin over de manier waarop tijdens de les toezicht gehouden zou moeten worden op de kinderen in de groep.
  • Er waren geen afspraken gemaakt met leerkrachten en ander personeel van de basisschool over het houden van toezicht op de groep. Daarvan was verdachte op de hoogte.
Gelet op deze feiten en omstandigheden bestond de zorgplicht voor verdachte eruit dat zij adequaat toezicht uitoefende. De leerlingen in de groep waarbij [slachtoffer] hoorde waren niet in twee klasjes verdeeld; verdachte en [medeverdachte] gaven samen les aan de hele groep. In zoverre beoordeelt de rechtbank de feitelijke situatie tijdens de les anders dan zoals door de verdediging is betoogd. Op verdachte rustte een zorgplicht voor de hele groep. De zorgplicht gold in het bijzonder voor een kind als [slachtoffer] , die niet gewend was aan water en al helemaal niet kon zwemmen. Zeker voor een kind als hij was verdrinking in de gegeven omstandigheden een reëel en concreet risico, waarvan verdachte - als ervaren zweminstructeur - zich bewust moet zijn geweest. Omdat dit een reëel en ernstig risico was, bracht de voor verdachte geldende zorgplicht op 6 februari 2020 mee dat zij wist of [slachtoffer] (die niet kon zwemmen, de taal niet sprak en zich relatief vrij kon bewegen door het bad) zich tijdens de zwemles telkens op een voor hem veilige plek in de zweminrichting bevond, al dan niet onder toezicht van derden.
Deze zorgplicht van verdachte gold in ieder geval vanaf het moment dat de kinderen via de douches binnen kwamen in het badgedeelte van het zwembad tot het moment dat de kinderen bij de douches weer werden overgedragen aan de leerkrachten. De rechtbank ziet het binnenkomen van de leerlingen in het badgedeelte dan ook als het begin van de les en het verlaten van het bad gedeelte via de douches als het einde van de les. De rechtbank kan de raadsvrouw daarom niet volgen in haar meer beperkte uitleg van 'de zwemles'.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat een aantal personen [slachtoffer] heeft gezien toen voor aanvang van de les instructie werd gegeven. Een kleiner aantal van hen heeft [slachtoffer] aan het begin van de les in het water gezien. Daarna is hij door niemand meer gezien en is zelfs bewust waargenomen door meerdere getuigen dat hij er niet bij was toen de kinderen het bad uitgingen en naar de douches liepen. Verdachte heeft [slachtoffer] niet op enig moment bewust waargenomen. Dat geldt ook voor [medeverdachte] . De rechtbank verbindt hier de conclusie aan dat [slachtoffer] niet tegelijk met zijn klasgenoten uit het water is gekomen. [slachtoffer] is vrij kort na aanvang van de les uit het oog verloren geraakt. Het kan niet anders dan dat hij toen onder water is geraakt en is verdronken.
Gelet op het voorgaande schuift de rechtbank het door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario (inhoudende dat [slachtoffer] zich later bij een andere groep heeft aangesloten) terzijde nu dit scenario niet aannemelijk is geworden en wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
Verdachte heeft het aantal kinderen in de groep niet geteld. Niet toen zij op de kant zaten/stonden bij het geven van de instructie. Niet toen zij in het water waren. Niet toen er een extra jongen bij kwam in het bad. Niet toen de kinderen aan het einde van de les weer op de kant stonden. De rechtbank ziet dit als een beduidend tekort schieten van verdachte. Dat geldt des te meer omdat verdachte de groep kinderen voor het eerst zag en dus ook niet via gezichtsherkenning zou merken dat er iemand ontbrak.
Verdachte heeft niet met de tweede zweminstructeur afspraken gemaakt over het samen geven van de les watergewenning. Geen afspraken over de vorm of inhoud van de les, geen afspraken over de wijze waarop tijdens de les orde of overzicht zou worden gehouden en niet over hoe ze toezicht zouden houden op de kinderen. Dit had des te meer voor de hand gelegen omdat verdachte niet eerder samen met de betreffende zweminstructeur een AZC-zwemles had gegeven. De rechtbank ziet dit ook als een tekortschieten en rekent dit verdachte aan.
Verdachte heeft zich niet laten informeren welke kinderen uit de groep niet konden zwemmen/geen ervaring hadden met water, terwijl zij wel wist dat er kinderen bij waren voor wie dat gold. De rechtbank vindt dat verdachte door dit na te laten is tekortgeschoten in haar zorgplicht voor [slachtoffer] .
Er is door [medeverdachte] in de Nederlandse taal instructies gegeven aan de groep leerlingen en uitgelegd dat de kinderen niet aan de andere kant van de drijflijn mochten komen omdat het water daar veel dieper was. Een klasgenootje, [naam 5] , heeft vertaald voor [slachtoffer] die de Nederlandse taal niet machtig was. Hoewel verdachte op het moment van instructie geven niet aanwezig was, heeft zij zich er niet van vergewist of de instructies die wel zijn gegeven in voldoende mate begrepen waren door de aanwezige kinderen. Gelet op de zorgplicht die op verdachte rustte, had dat wel van haar verwacht mogen worden. Verdachte heeft zich er niet van op de hoogte laten stellen welke kinderen het Nederlands noch het Engels machtig waren, zodat zij wist welk kind bijzondere aandacht verdiende bij het geven van de instructie. De rechtbank ziet het geven van instructies die de veiligheid van de kinderen betreffen als een belangrijk onderdeel van het geven van les aan kinderen die geen water gewend zijn en niet kunnen zwemmen. Het is dan ook niet voldoende dat het geven van dergelijke instructies enkel en alleen wordt gegeven door een ander aldaar aanwezig kind, zoals in het geval van [slachtoffer] is gebeurd. Instructies en waarschuwingen kunnen ook worden gegeven door iets voor te doen zoals onder de drijflijn doorlopen en te laten zien dat het water via de schuine vloer dieper en dieper wordt. Verdachte heeft zich er niet van vergewist dat [medeverdachte] de instructies heeft voorgedaan noch heeft zij dit zelf gedaan. Ook het feit dat er in de voorfase door school al instructies zijn gegeven over het zwemmen, ontslaat verdachte niet van de zorgplicht zelf deze instructies te geven dan wel te laten geven en zich ervan te vergewissen dat de kinderen deze begrepen hebben. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich onvoldoende gekweten heeft van de taak duidelijke instructies te geven in verband met de veiligheid van de kinderen en dat verdachte daarin tekort is geschoten.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat verdachte algemeen visueel toezicht heeft gehouden tijdens de zwemles, evenals haar collega [medeverdachte] , maar dat géén van hen gericht toezicht op [slachtoffer] heeft gehouden. Gericht toezicht op [slachtoffer] is achterwege gebleven, terwijl verdachte er zich ook niet van heeft verzekerd dat dit toezicht werd uitgeoefend door [medeverdachte] . Verdachte heeft niet gezien dat [slachtoffer] onder water is geraakt, hetzij in het ondiepe deel van het bad, hetzij in het diepe deel van het bad. Verdachte heeft evenmin gezien dat [slachtoffer] in het diepe deel van het bad terecht is gekomen. Verdachte heeft ook niet gezien dat het lichaam van [slachtoffer] op de bodem van het diepe deel van het bad lag. Verdachte had naar het oordeel van de rechtbank dusdanig oplettend moeten zijn dat zij het een of het ander zou hebben gezien. [slachtoffer] is volledig aan de aandacht van verdachte ontsnapt en dat is haar te verwijten.
De rechtbank is overigens anders dan de raadsvrouw van oordeel dat de tenlastelegging zo moet worden gelezen dat het onderdeel 'zich gedurende de zwemles in (levens)gevaar bevinden' zich ook uitstrekt tot het ondiepe gedeelte van het bad - immers kinderen die in het geheel niet kunnen zwemmen kunnen ook in ondiep water in levensgevaar raken - en niet alleen ziet op het voorkomen dat [slachtoffer] in het diepe gedeelte terecht zou komen. Uiteindelijk is [slachtoffer] in het diepe gedeelte van het zwembad en daarmee ook achter de drijflijn terecht gekomen. Om tot een bewezenverklaring van het feit te komen is het echter niet van belang of dit terechtkomen in het diepe gedeelte dan wel achter de drijflijn, heeft plaatsgevonden voordat [slachtoffer] in levensgevaar is gaan verkeren of daarna.
De verdediging heeft aangevoerd dat de door verdachte gemaakte fouten in belangrijke mate mede in de hand zijn gewerkt door de organisatorische omgeving waarin zij haar werkzaamheden moest verrichten. Het gaat in die omstandigheden te ver om verdachte de door haar gemaakte fouten in strafrechtelijke zin aan te rekenen als grof of aanmerkelijk onachtzaam of nalatig. De verdediging heeft hierbij gewezen op een uitspraak van de Hoge Raad van 12 juni 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW7948).
De rechtbank stelt voorop dat verdachte als instructeur en toezichthouder zelfstandig verantwoordelijk is voor de veiligheid van de kinderen aan wie zij (mede) les geeft. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van dat de door verdachte gemaakte fouten in belangrijke mate in de hand zijn gewerkt door de organisatorische omstandigheden. Voor zover de organisatie gebrekkig was, lag het op de weg van verdachte om dat te compenseren. Zij had daartoe de mogelijkheid, maar heeft daar onvoldoende gebruik van gemaakt. Waar geen informatie was gegeven door de school over het aantal kinderen noch relevante informatie over hun zwem- en taalvaardigheid, had verdachte daar zelfstandig bij de leerkracht naar moeten informeren. Waar [medeverdachte] had nagelaten met verdachte te overleggen voorafgaand aan de les over de invulling daarvan en de wijze waarop toezicht zou worden gehouden, had zij daartoe het initiatief moeten nemen. Indien verdachte had gevonden dat er te weinig toezicht werd gehouden op de drijflijn, had zij een van de leerkrachten kunnen vragen specifiek hierop toezicht te houden. De omstandigheid dat [medeverdachte] bepaalde handelingen, zoals het tellen van de groep leerlingen, achterwege liet, ontsloeg verdachte niet van de op haar rustende verplichting om zorg te dragen voor de veiligheid van de kinderen, door wél te tellen hoeveel kinderen er in de groep waren en regelmatig te blijven tellen. De rechtbank betrekt hierbij dat die eigen verantwoordelijkheid des te meer voor zich spreekt na 40 jaren werkervaring als zweminstructeur en na ruime ervaring met het geven van zwemlessen aan leerlingen van het AZC.
Dat de verlichting boven het bad niet op orde was, is naar het oordeel van de rechtbank volledig ondergeschikt aan de ernst van de verwijten die aan verdachte gemaakt kunnen worden, zodat die omstandigheid daaraan evenmin afdoet. Wat de rechtbank verdachte kwalijk neemt is dat zij de zorgplicht die op haar persoonlijk rustte onvoldoende serieus heeft genomen. Tijdens de zwemles was er immers geen verschil tussen de op haar rustende zorgplicht en de zorgplicht van de tweede zweminstructeur, ook al was hij ook haar leidinggevende.
De rechtbank komt - alles in onderling verband en samenhang beschouwd - tot het oordeel dat verdachte in de uitoefening van haar beroep als zwemleerkracht en als toezichthouder zodanig is tekortgeschoten in haar zorgplicht voor [slachtoffer] dat haar daarvan een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. [slachtoffer] is, als gevolg van dit tekortschieten, door verdrinking om het leven gekomen. Het feit dat er ook een tweede zweminstructeur, tevens leidinggevende, aanwezig was die ook is tekortgeschoten in de zorgplicht ten opzichte van [slachtoffer] , maakt dit niet anders. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat het mede aan de schuld van verdachte te wijten is dat [slachtoffer] in het zwembad is verdronken en uiteindelijk is overleden.
De ernst van het tekortschieten van verdachte wordt door de rechtbank anders dan door de officier van justitie gewogen als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en nalatig en niet als zeer onvoorzichtig.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 6 februari 2020 te Lemmer, gemeente De Fryske Marren, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en nalatig heeft gehandeld, door in de uitoefening van haar beroep als zwemleerkracht en toezichthouder werkzaam in het zwembad [naam zwembad] niet voldoende toezicht te houden op de aan haar zorg en toezicht toevertrouwde [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , immers heeft verdachte
geen afspraken gemaakt met de andere toezichthouder, te weten [medeverdachte] , over het benodigde toezicht op die [slachtoffer] tijdens de zwemles in verband de omstandigheid dat hij (nog) niet kon zwemmen en
[slachtoffer] niet voldoende geïnstrueerd dat hij, in verband met de omstandigheid dat hij niet kon zwemmen, in het ondiepe deel van het zwembad, met een diepte van circa 0,8 meter, moest blijven en
zich er niet voldoende, van vergewist dat hij deze instructie heeft begrepen en
zich niet voldoende ervan vergewist of [slachtoffer] gedurende de zwemles al dan niet in (levens)gevaar verkeerde en
zich er niet van vergewist dat mede-toezichthouder [medeverdachte] steeds zicht had op [slachtoffer] en
aldus niet voorkomen dat [slachtoffer] gedurende de onder leiding van verdachte en mede-toezichthouder [medeverdachte] staande zwemles in het diepe deel van het zwembad, met een diepte van circa 2,2 meter, terecht is gekomen,
waardoor het (mede) aan haar schuld te wijten is dat die [slachtoffer] toen en aldaar is verdronken en uiteindelijk is overleden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn, gepleegd in de uitoefening van enig beroep.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf voor de duur van 180 uren, met vervangende hechtenis van 90 dagen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor vrijspraak. Mocht er toch sprake zijn van strafoplegging dan zou sterk rekening moeten worden gehouden met de traumatische klachten die verdachte heeft ontwikkeld en die hebben geleid tot haar ziekmelding in augustus 2020.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
[slachtoffer] , elf jaar oud, is door verdrinking om het leven gekomen. De dood van [slachtoffer] betekent een onbeschrijfelijk en onherstelbaar verlies voor zijn moeder. Zij is als vluchtelinge naar Nederland gekomen en was vijf jaren gescheiden van haar zoon. In 2019 mocht [slachtoffer] , haar enig kind, overkomen naar Nederland. [slachtoffer] was op het moment van zijn overlijden nog maar een paar maanden in Nederland en ging sinds enkele weken naar de AZC-school. Zijn moeder heeft [slachtoffer] maar voor korte tijd weer bij zich mogen hebben. Zij heeft tijdens de zitting op indringende wijze verteld hoe het verlies van [slachtoffer] haar iedere dag bezighoudt en hoe groot haar verdriet is dat zij hem voor altijd moet missen.
Het is duidelijk dat geen enkele straf opweegt tegen het verlies van een kind en dat geen enkele straf het verdriet van moeder en verdere familie kan wegnemen.
Het is ontzettend moeilijk te verteren dat [slachtoffer] om het leven is gekomen tijdens een les die hem bewust moest maken van de gevaren van water en waar hij vaardigheden zou leren om het risico van verdrinking te verkleinen. Na het begin van de les is [slachtoffer] onder water geraakt en in het diepe deel van het bad terecht gekomen. Deze situatie was voor hem levensgevaarlijk en heeft tot zijn dood geleid.
Verdachte is een professional; zij werkt al jarenlang als zweminstructeur en toezichthouder. Zij weet als geen ander wat de gevaren zijn waaraan personen die niet kunnen zwemmen, en vooral kinderen, worden blootgesteld wanneer zij zich in (diep) water begeven. Verdachte was verantwoordelijk voor de veiligheid van [slachtoffer] . Aan professionals als verdachte worden – mede vanwege deze risico’s – hoge eisen gesteld. De rechtbank verwijt het verdachte dat zij de op haar rustende zorgplicht in de concrete omstandigheden onvoldoende heeft waargemaakt. Voor zover zij wel heeft opgemerkt dat de veiligheid in het geding was (bijvoorbeeld door de ongestructureerde wijze van lesgeven), heeft zij onvoldoende besef getoond dat op haar een zelfstandige zorgplicht rustte en dat die niet een afgeleide was van de zorgplicht van de tweede toezichthouder, tevens haar werkgever.
Verdachte is aanmerkelijk tekort geschoten in haar zorgplicht en zij is mede verantwoordelijk voor het overlijden van [slachtoffer] .
Tegelijkertijd is duidelijk dat verdachte nooit bewust de situatie heeft opgezocht dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. De rechtbank is ervan overtuigd dat het tragische overlijden van [slachtoffer] ook voor haar een zwarte bladzijde is in haar leven en werk, en dat zij daarmee moet leren leven. Ook zal zij moeten leren leven met het gegeven dat zij daarvoor mede verantwoordelijk is. De rechtbank heeft er verder acht op geslagen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank beoogt met de op te leggen straf niet alleen verdachte meer bewust te laten zijn van de inhoud van haar zorgplicht in iedere concrete situatie, maar ook om andere professionals en organisaties in te scherpen dat de zorgplicht die op hen rust om de veiligheid van anderen te waarborgen, van hen vraagt dat zij zich voortdurend bewust zijn van wat de concrete situatie van hen verlangt en daarnaar handelen.
De rechtbank kan zich vinden in de door de officier van justitie voorgestelde strafmodaliteit. Er is immers bij verdachte geen sprake van opzet zodat een gevangenisstraf niet aan de orde is. Oplegging van een taakstraf is ook gelet op wat er in het algemeen in zaken als deze wordt opgelegd de aangewezen strafsoort. De rechtbank zal minder uren opleggen dan geëist omdat de rechtbank komt tot de bewezenverklaring van een minder zware vorm van schuld dan waar de officier van justitie vanuit is gegaan. De rechtbank houdt daarnaast rekening met het feit dat verdachte door traumatische klachten, die het gevolg zijn van de gebeurtenissen op 6 februari 2020 en de nasleep daarvan, al geruime tijd niet meer heeft kunnen werken terwijl er inmiddels ook een arbeidsconflict is ontstaan.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 307 en 309 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 60 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. M.M. Spooren en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 november 2021.
Mr. Van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met het proces-verbaalnummer 2020034029, gesloten op 13 juli 2020.
2.Het proces-verbaal met het relaas onderzoek, pagina 4
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 44
4.pagina 45
5.Het schouwverslag opgemaakt door forensisch arts Beiboer, pagina 51
6.pagina 52
7.Het proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek, pagina 56
8.pagina 53
9.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] , pagina 232
10.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] , pagina 143
11.pagina 145
12.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 26
13.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 1] , pagina 275
14.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 304.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 5
16.pagina 6
17.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] , pagina 340
18.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 4] , pagina 101
19.pagina 102
20.pagina 103
21.pagina 104
22.pagina 107
23.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 5] , pagina 262
24.pagina 263
25.pagina 267
26.pagina 269
27.pagina 270
28.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 7] , pagina 65
29.pagina 67
30.pagina 71
31.pagina 67
32.pagina 68
33.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 8] , pagina 83
34.pagina 85
35.pagina 86
36.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 9] , pagina 250
37.pagina 251
38.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] , pagina 334
39.pagina 335
40.pagina 336
41.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 oktober 2021.