ECLI:NL:RBNNE:2021:484

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
20/180 en 20/181
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning NOW-subsidie en de voorwaarden voor 100% overname van een onderneming na faillissement

In deze zaak heeft Restaurant Partycentrum de Drentse Aa B.V. (hierna: eiseres) een aanvraag ingediend voor de NOW-subsidie, waarbij zij stelt dat het loonheffingsnummer van haar rechtsvoorganger, De Nieuwe Aanloop B.V., moet worden gehanteerd. De voorzieningenrechter verwijst naar een brief van minister Koolmees waarin wordt aangegeven dat bij administratieve wijzigingen, zoals een verandering van loonheffingsnummer of bij overname, een uitzondering kan worden gemaakt op de NOW-regels, mits er sprake is van een 100% overname. De voorzieningenrechter concludeert echter dat in dit geval geen sprake is van een 100% overname, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij de bedrijfsvoering van de rechtsvoorganger heeft voortgezet.

De voorzieningenrechter overweegt verder dat, zelfs als het loonheffingsnummer van De Nieuwe Aanloop B.V. wordt gehanteerd, er geen recht op subsidie kan bestaan, omdat er geen loonsom bekend is over de relevante maanden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar aanvraag voor de NOW-subsidie heeft afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld en is tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende bewijs is voor een 100% overname van de rechtsvoorganger, waardoor eiseres wordt aangemerkt als een startende onderneming zonder recht op subsidie.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan op 10 februari 2021, en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 21/180 en LEE 21/181
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 februari 2021 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: B. Veldman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. Hoogeveen).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een tegemoetkoming op grond van de derde Tegemoetkoming tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW 3.1) voor het loonheffingsnummer [loonheffingsnummer] (dat is van [naam restaurant] ) afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer R. [eigenaar bedrijf] ( [eigenaar bedrijf] ) en door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende, door partijen niet betwiste, feiten en omstandigheden.
2.1
Eiseres heeft op 16 november 2020 een aanvraag ingediend op grond van de NOW 3.1 voor het loonheffingsnummer [nummer loonheffing] .
2.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat er op het aangegeven loonheffingsnummer geen loonaangifte is gedaan over de maand juni 2020. Ook over de maand april 2020 zijn geen loonkosten bekend.
2.3
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. [eigenaar bedrijf] , die de huidige eigenaar van het bedrijf is, was ook de eigenaar van de rechtsvoorganger van dat bedrijf, dat opereerde onder de naam [rechtsvoorganger bedrijf] . Dat bedrijf is op 15 juli 2020 failliet gegaan, maar heeft onder leiding van [eigenaar bedrijf] een doorstart gemaakt. Op 23 juli 2020 heeft hij [naam bedrijf] opgericht. Dit bedrijf heeft alle verplichtingen van de rechtsvoorganger overgenomen. [eigenaar bedrijf] wil graag gebruik maken van de Wet Overgang van Onderneming, waardoor het nieuwe bedrijf al ingeschreven staat bij de KvK per 24 mei 2019 (de datum waarop de rechtsvoorganger is opgericht). Hij meent daarom recht te hebben op een subsidie op grond van de NOW 3.1.
2.4
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder is van mening dat eiseres niet heeft kunnen aantonen dat zij de bedrijfsvoering van de rechtsvoorganger van eiseres heeft voortgezet. Eiseres wordt daarom aangemerkt als een startende onderneming zonder loonsom in juni of april 2020. Dit betekent dat eiseres geen recht heeft op een subsidie op grond van de NOW 3.1.
3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
3.1
In artikel 1 van de NOW 3 staat dat onder loonsom moet worden verstaan, het loon van alle werknemers behorende tot een loonheffingsnummer. Voor de berekening van de hoogte van de subsidie is onder andere de loonsom van belang. In artikel 16, tweede lid, van de NOW 3 is bepaald dat voor de loonsom wordt uitgegaan van het loon over de maand juni 2020. Als er geen loongegevens zijn over juni 2020, wordt uitgegaan van het loon over de maand april 2020 (derde lid van artikel 16 NOW 3).
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op subsidie, omdat er ten aanzien van het loonheffingsnummer waarvoor subsidie is aangevraagd geen loonsom was in juni 2020 noch in april 2020. Eiseres heeft aangevoerd dat er sprake is van een doorstart na faillissement van de onderneming [rechtsvoorganger bedrijf] . Zij wil dat verweerder bij de vaststelling van de subsidie uitgaat van de loonsom van [rechtsvoorganger bedrijf] . Verweerder heeft dit geweigerd, omdat eiseres met de door haar overgelegde documenten niet heeft kunnen aantonen dat zij de bedrijfsvoering van [rechtsvoorganger bedrijf] heeft voortgezet.
3.3
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Minister Koolmees van Sociale zaken en Werkgelegenheid heeft in zijn brief van 14 september 2020 antwoord gegeven op kamervragen over bedrijven die vastlopen in de NOW, terwijl de regeling wel voor hun bedoeld lijkt te zijn. In die brief heeft hij aangegeven dat de NOW is gericht op snelheid en eenvoud in de uitvoering, zodat de bulk van alle aanvragen snel verwerkt kan worden en tot uitbetaling kan komen. Specifiek ten aanzien van bedrijven die door puur administratieve wijzigingen, zoals verandering van loonaangiftenummer of overname, in de knel komen en waar de onderliggende bedrijfsvoering 100% hetzelfde is gebleven, merkt Koolmees op dat dit soort aanvragen primair worden afgewezen. Pas in de bezwaarfase kan het Uwv gerichter naar de aanvragen van dergelijke bedrijven kijken. De voorzieningenrechter maakt hieruit op dat het Uwv alleen kan uitgaan van een ander loonheffingsnummer dan waar de aanvraag betrekking op heeft, als sprake is van een 100% overname.
3.4
Het geding spitst zich toe op de vraag of in dit geval sprake is van een 100% overname van het bedrijf [rechtsvoorganger bedrijf] door eiseres. Verweerder heeft aangevoerd dat alleen al uit het feit dat het hele personeelsbestand is gewijzigd na de overname moet worden opgemaakt dat geen sprake is van een 100% gelijke bedrijfsvoering. Daarbij wijst verweerder erop dat alle vertrekkende werknemers een faillissementsuitkering bij UWV hebben aangevraagd en toegekend hebben gekregen. Daarnaast vindt verweerder dat overgang van [rechtsvoorganger bedrijf] naar het bedrijf van eiseres niet aannemelijk is, omdat [rechtsvoorganger bedrijf] failliet is verklaard. Daarbij zit er ook een gat tussen het moment waarop [rechtsvoorganger bedrijf] failliet is verklaard en het moment waarop het bedrijf van eiseres is gestart.
3.5
De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt. Naar haar oordeel heeft eiseres onvoldoende aangetoond dat zij [rechtsvoorganger bedrijf] voor 100% heeft overgenomen. Er bestaan ten aanzien van de overname teveel onduidelijkheden. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er geen sprake is van een doorstart van [rechtsvoorganger bedrijf] en dat het bedrijf van eiseres als startende onderneming moet worden aangemerkt. Omdat eiseres geen loonsom heeft betaald in juni 2020 dan wel april 2020, voldoet zij niet aan de voorwaarde vermeld in artikel 16 van de NOW, zodat zij geen recht heeft op een subsidie op basis van de NOW. Daarbij zal voor eiseres ook in het geval wordt aangenomen dat wel sprake is van een doorstart geen recht bestaan op subsidie. Eiseres heeft namelijk geen gedingstukken overgelegd waaruit blijkt dat [rechtsvoorganger bedrijf] in de maand juni 2020 dan wel april 2020 een loonsom heeft betaald. Daarom is ook in dat geval niet voldaan aan de voorwaarde vermeld in artikel 16 van de NOW 3 voor het recht op een subsidie. Het beroep van eiseres faalt daarom.
3.6
Het beroep is ongegrond.
3.7
De voorzieningenrechter wijst het verzoek voor het treffen van een voorlopige voorziening af.
3.8
Voor het toekennen van een proceskostenvergoeding ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter,
- verklaart het beroep ongegrond,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. de Jonge, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier op 10 februari 2021. De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken op de eerstvolgende maandag na deze datum.
de griffier is buiten staat om deze voorzieningenrechter
uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.