ECLI:NL:RBNNE:2021:4861

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
199329
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van meerwerk in bouwzaak met betrekking tot gezondheidscentrum en geschil over opdrachtverlening

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap, betaling van een bedrag van € 210.892,46 aan meerwerk van de gedaagde, Medisch Centrum Hoogezand-Sappemeer B.V. (MCHS). De eiseres heeft werkzaamheden verricht aan het gezondheidscentrum dat door MCHS werd ontwikkeld. De overeenkomst tussen partijen was gebaseerd op de Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven 2007 (ALIB 2007). De eiseres stelt dat MCHS, althans de bouwcoördinator namens MCHS, opdracht heeft gegeven voor het meerwerk, terwijl MCHS dit betwist en stelt dat er geen opdracht is gegeven voor de werkzaamheden die door de eiseres zijn gefactureerd als meerwerk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres niet heeft aangetoond dat er schriftelijke of mondelinge opdrachten zijn gegeven voor het meerwerk. De rechtbank oordeelt dat de eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat de bouwcoördinator namens MCHS de opdrachten heeft gegeven. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseres af, omdat niet is komen vast te staan dat MCHS de meerwerkzaamheden heeft opgedragen of daarmee heeft ingestemd. Daarnaast is de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente ook afgewezen.

De rechtbank heeft MCHS in het gelijk gesteld en de eiseres veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 10.358,50. Dit vonnis is gewezen op 3 november 2021 door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/199329 / HA ZA 20-119
Vonnis van 3 november 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser].,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat mr. W.J. Leerink te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEDISCH CENTRUM HOOGEZAND-SAPPEMEER B.V.,
gevestigd te Hoogezand,
gedaagde,
advocaat mr. A.A. Westers te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiser] en MCHS genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 september 2020;
  • de akte uitlating, tevens overlegging producties aan de zijde van [eiser] van 23 december 2020;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 18 januari 2021;
  • de antwoordakte producties tevens overlegging producties aan de zijde van MCHS van 17 februari 2021;
  • de antwoordakte aan de zijde van [eiser] van 31 maart 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. De uitspraak daarvan is (nader) vastgesteld op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een onderneming op het gebied van handel, installatie en onderhoud van technische installaties.
2.2.
MCHS exploiteert een onderneming op het gebied van aan- en verkopen, restaureren, beheren en exploiteren van onroerende zaken.
2.3.
Medio 2017 is MCHS het gezondheidscentrum te Hoogezand-Sappemeer (hierna: het Gezondheidscentrum) gaan ontwikkelen. In het Gezondheidscentrum verhuurt MCHS thans units aan verschillende gebruikers, waaronder een aantal huisartsen, een fysiotherapiepraktijk, een apotheek, jeugd GGZ, Certe en een aantal gemeentelijke instanties.
2.4.
MCHS heeft in 2017 [eiser] benaderd voor het verrichten van diverse werkzaamheden aan het Gezondheidscentrum, waaronder de aanleg van elektrische installaties, beveiligingsinstallaties, hemelwaterafvoer en ventilatie. Door ondertekening van de door [eiser] opgestelde prijsopgave van 3 augustus 2017 is er tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [eiser] werkzaamheden aan het Gezondheidscentrum is gaan verrichten. In de overeenkomst zijn de Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven 2007 (ALIB 2007) van toepassing verklaard.
2.5.
In artikel 13 van de ALIB 2007 is het volgende bepaald:
Artikel 13 Wijzigingen (meer en minder werk)
1. De klant is bevoegd om wijzigingen in de Overeenkomst, Werkzaamheden, resultaten van Werkzaamheden, opdrachten, het werkplan en inspectieplan aan de technisch aannemer op te dragen.
2. De technisch aannemer is niet verplicht een opgedragen wijziging uit te voeren indien de wijziging niet schriftelijk is opgedragen, (…)
3. Als de technisch aannemer bereid is de wijzigingen uit te voeren, dan stuurt hij een schriftelijke prijsaanbieding (…)
4. De technisch aannemer heeft recht op een redelijke vergoeding van de kosten verbonden aan de in lid 3 bedoelde prijsaanbieding, ongeacht de vraag of partijen het over die prijsaanbieding eens worden.
(…)
8. Het ontbreken van een schriftelijke opdracht met betrekking tot de wijziging laat de aanspraken van de technisch aannemer onverlet.
2.6.
De heer [bouwcoördinator] (hierna: [bouwcoördinator]) - werkzaam bij Pharmtechnics B.V. - werkte in opdracht van MCHS als bouwcoördinator en was dagelijks betrokken bij de (door de verschillende door MCHS ingeschakelde aannemers uitgevoerde) werkzaamheden.
2.7.
Tijdens de uitvoering van het werk zijn er (huurders)wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de (installatie)tekeningen die bij de overeenkomst horen.
2.8.
Het Gezondheidscentrum is tussen 2018 en 2020 (gefaseerd) in gebruik genomen.
2.9.
MCHS heeft de overeengekomen aanneemsom ter hoogte van € 950.000,00 (exclusief btw) aan [eiser] voldaan.
2.10.
[eiser] heeft naast de overeengekomen aanneemsom een bedrag van € 256.907,58 (inclusief btw) aan meerwerk bij MCHS in rekening gebracht. MCHS heeft hiervan een bedrag van € 46.015,12 voldaan. Het restant van de meerwerkfacturen ter hoogte van € 210.892,46 heeft MCHS onbetaald gelaten.
2.11.
De advocaat van [eiser] heeft onder meer bij brief van 14 november 2019 MCHS gesommeerd om over te gaan tot betaling van de meerwerkfacturen. MCHS is tot op heden niet tot betaling overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. MCHS te veroordelen tot betaling aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting van het bedrag van € 210.892,46, primair te vermeerderen met de contractuele rente (van 10%) ex artikel 15 lid 1 en lid 2 van de ALIB 2007, subsidiair te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, berekend vanaf de datum(s) van verzuim tot aan de dag van de algehele voldoening, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis;
II. MCHS te veroordelen tot betaling aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting van de buitengerechtelijke kosten ad € 31.633,87, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis;
III. MCHS te veroordelen in de kosten van dit geding (de kosten van de gelegde beslagen daaronder begrepen), alsmede de nakosten volgens liquidatietarief, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na) kosten vanaf de bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[eiser] baseert haar vordering primair op nakoming ex artikel 3:296 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking ex artikel 6:212 BW. [eiser] stelt zich ten aanzien van haar primaire grondslag (nakoming) op het standpunt dat MCHS, althans [bouwcoördinator] namens haar (deels via e-mails en deels mondeling) opdracht heeft gegeven voor het door [eiser] uitgevoerde en gefactureerde meerwerk ten bedrage van € 210.892,46. Door niet tot betaling van de facturen over te gaan is [eiser] tekortgeschoten in de nakoming van hetgeen tussen partijen is overeengekomen.
Ten aanzien van de subsidiaire grondslag (ongerechtvaardigde verrijking) stelt [eiser] dat zij door de werkzaamheden is verarmd. Zij heeft kosten gemaakt voor personeel en materiaal en dit personeel en deze bedrijfsmiddelen heeft zij door deze werkzaamheden niet ergens anders in kunnen zetten. MCHS is door de uitgevoerde werkzaamheden verrijkt; de waarde van het Gezondheidscentrum is toegenomen. [eiser] begroot de schade die zij hierdoor heeft geleden op de hoogte van de onbetaald gebleven facturen.
Zowel primair als subsidiair vordert [eiser] de contractuele rente ter hoogte van 10% op grond van artikel 15 lid 1 en 2 van de ALIB 2007 en de buitengerechtelijke incassokosten op grond van artikel 15 lid 3 van de ALIB 2007.
3.3.
MCHS voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met een veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente. MCHS stelt zich op het standpunt dat noch zij noch [bouwcoördinator] opdracht heeft gegeven voor de meerwerkzaamheden waar [eiser] nu betaling van vordert. Bovendien stelt MCHS dat niet alle werkzaamheden die [eiser] factureert zijn aan te merken als meerwerk. MCHS doet daarnaast ook een beroep op verrekening, omdat [eiser] een deel van de werkzaamheden niet, niet volledig of niet juist heeft uitgevoerd. Dit leidt tot vorderingen ter zake van minderwerk en schadevergoeding, welke MCHS in zal dienen in een nog te voeren arbitrageprocedure. Ten aanzien van de door [eiser] gestelde ongerechtvaardigde verrijking voert MCHS aan dat zij niet verrijkt is. Het zijn de gebruikers/huurders die de kennelijk door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden hebben gewild en die daarvan profiteren. MCHS betwist dat het pand meer waard is geworden door de meerwerkzaamheden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van het geschil ziet op de vraag of de uitgevoerde meerwerkzaamheden wegens huurderswijzigingen voor rekening van MCHS komen.
Nakoming
4.2.
Primair doet [eiser] een beroep op nakoming (betaling van de meerwerkfacturen) op grond van artikel 3:296 BW. [eiser] stelt zich op het standpunt dat [bouwcoördinator] namens MCHS deels mondeling en deels via e-mail het meerwerk heeft opgedragen. MCHS voert als verweer dat zij (behoudens de meerwerkfacturen die zij wel betaald heeft) geen opdracht aan [eiser] heeft gegeven voor het verrichten van meerwerkzaamheden. Zij betwist dat [bouwcoördinator] namens haar meerwerkopdrachten heeft verstrekt en gaat er vanuit dat die werkzaamheden door de betreffende gebruikers/huurders aan [eiser] zijn opgedragen.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
4.3.
Gesteld noch gebleken is dat de bestuurders van MCHS opdracht hebben gegeven voor het door [eiser] in rekening gebrachte meerwerk. In de stellingen van [eiser] ligt impliciet besloten dat [bouwcoördinator] MCHS mocht vertegenwoordigen. Wat daar verder ook van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [bouwcoördinator] zij, in de onderhavige procedure is niet komen vast te staan dat [bouwcoördinator] opdracht heeft gegeven voor het meerwerk of daarmee heeft ingestemd. Daartoe is het volgende redengevend.
4.4.
Bij dagvaarding heeft [eiser] gesteld dat [bouwcoördinator] deels schriftelijk opdracht heeft gegeven voor het verrichte meerwerk. Echter [eiser] heeft dit - hoewel de rechtbank haar hiertoe in het tussenvonnis van 30 september 2020 de gelegenheid voor heeft gegeven - ter zitting niet aangetoond. De correspondentie die [eiser] ter onderbouwing van haar stelling in het geding heeft gebracht, betreft veelal correspondentie tussen andere betrokkenen en voor zover de overgelegde e-mails wel van [bouwcoördinator] afkomstig zijn, wordt er in deze emails geen opdracht dan wel goedkeuring gegeven voor meerwerk. De overgelegde bouwverslagen laten evenmin zien dat [bouwcoördinator] opdracht voor of goedkeuring aan meewerk heeft gegeven.
4.5.
Meerwerk kan ook mondeling worden overeengekomen. Noch in de overeenkomst van aanneming van werk, noch in de ALIB 2007 is immers bepaald dat meerwerk schriftelijk dient te worden overeengekomen. MCHS wijst in het kader van haar verweer op artikel 13 van de ALIB 2007, echter hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat partijen zijn overeengekomen dat meerwerk alleen schriftelijk kan worden opgedragen. Dit geldt temeer omdat in lid 8 van voornoemd artikel is bepaald dat het ontbreken van een schriftelijke opdracht met betrekking tot het meerwerk, de aanspraak op betaling onverlet laat.
4.6.
Bij gebrek aan bewijs voor schriftelijke opdrachten voor het meerwerk ligt het op de weg van [eiser] om haar stelling dat MCHS (althans [bouwcoördinator] namens MCHS) mondeling opdracht heeft gegeven, voldoende te onderbouwen. [bouwcoördinator] heeft ter zitting betwist dat hij toestemming heeft gegeven voor extra werkzaamheden die de gebruikers/huurders wensten. Hij heeft verklaard dat hij zich überhaupt niet meer heeft bemoeid met de extra wensen van de huurders toen hij ontdekte dat [eiser] voor het meerwerk (volgens hem) veel hogere prijzen in rekening bracht dan voor de werkzaamheden die onder de aannemingsovereenkomst vielen. Het had - gelet op de betwisting aan de zijde van MCHS - op de weg van [eiser] gelegen om aan te geven hoe en wanneer MCHS, dan wel [bouwcoördinator] namens haar mondeling de opdrachten heeft geaccordeerd. Een dergelijke nadere onderbouwing heeft [eiser] niet gegeven. Omdat [eiser] in dat kader geen voor bewijs vatbare feiten heeft gesteld, zal zij niet tot bewijslevering van haar stelling dat [bouwcoördinator] mondeling zijn goedkeuring voor het in rekening gebrachte meerwerk heeft verleend worden toegelaten.
4.7.
Voor zover [eiser] met de door haar in het geding gebrachte producties aan heeft willen tonen hoe meerwerk in de praktijk tot stand kwam en wat daarbij de rol was van andere betrokkenen, stelt de rechtbank vast dat - wat hier verder ook van zij - uit deze producties evenmin kan worden afgeleid dat [bouwcoördinator] mondeling opdracht heeft verleend aan [eiser].
4.8.
[eiser] beroept zich daarnaast ter onderbouwing van haar standpunt op een email van [bouwcoördinator] van 18 juni 2018 waarin [bouwcoördinator] schrijft: ‘
Ik ben geen voorstander om zo met elkaar om te gaan en zeker niet om alles via de mail vast te leggen (…)’. Uit deze e-mail valt echter niet op te maken dat - zoals [eiser] stelt - het in deze e-mail om meerwerk ging. Daartoe is redengevend dat slechts een deel van die e-mailwisseling in het geding is gebracht en ter zitting naar voren is gekomen dat deze e-mail zou gaan over koelmiddel, waarvan MCHS stelt dat dit juist onder de overeenkomst valt. Bovendien, voor zover deze e-mail wel over meerwerk zou gaan, valt uit deze e-mail nog steeds niet af te leiden dat [bouwcoördinator] opdracht tot meerwerk zou hebben gegeven.
4.9.
Tot slot stelt [eiser] zich nog op het standpunt dat het meerwerk niet tot in detail zou worden besproken, omdat vanwege de vele aanpassingen, gewijzigde tekeningen en indelingen, tussen partijen is afgesproken dat dit achteraf zou worden uitgerekend. Ter onderbouwing verwijst [eiser] naar de overgelegde bouwverslagen. Echter zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, valt uit deze bouwverslagen niet af te leiden dat een dergelijke afspraak tussen partijen is gemaakt.
4.10.
Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat MCHS (dan wel [bouwcoördinator] namens haar) schriftelijk dan wel mondeling opdracht voor het meerwerk heeft gegeven of daarmee heeft ingestemd. De vordering tot nakoming zal daarom worden afgewezen. Het verweer van MCHS dat enkele facturen geen meerwerk betreffen maar werkzaamheden die bij de overeenkomst van aanneming zijn inbegrepen, kan om die reden onbesproken blijven.
Ongerechtvaardigde verrijking
4.11.
Subsidiair legt [eiser] aan haar vordering ten grondslag dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank stelt het volgende voorop. Artikel 6:212 lid 1 BW bepaalt dat degene die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, verplicht is, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Dit betekent dat vereist is dat tegenover de verrijking van in dit geval MCHS een verarming van [eiser] staat en dat tussen de verrijking en de verarming een voldoende verband bestaat.
4.12.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiser] is verarmd door de meerwerkzaamheden. MCHS heeft echter gemotiveerd verweer gevoerd tegen de stelling dat zij zou zijn verrijkt door de meerwerkzaamheden. MCHS heeft in dat kader aangevoerd dat de gebruikers/huurders kennelijk de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden hebben gewild en dat zij degenen zijn die daarvan profiteren. Daarnaast betwist MCHS dat het pand meer waard is geworden door de werkzaamheden, laat staan dat het pand de nominale waarde van de facturen meer waard is geworden. [eiser] is vervolgens in gebreke gebleven om haar stelling dat MCHS zou zijn verrijkt nader te onderbouwen. Sterker nog: [eiser] heeft enkel bij dagvaarding een beroep gedaan op de ongerechtvaardigde verrijking en is hier - na het door MCHS bij conclusie van antwoord gevoerde verweer - in het geheel niet meer op ingegaan. Dit had wel op haar weg gelegen. Zo had zij bijvoorbeeld feiten en omstandigheden moeten stellen waaruit volgt dat MCHS zou zijn verrijkt. Nu bovendien - zoals reeds is geoordeeld onder rechtsoverweging 4.10 - niet is komen vast te staan dat MCHS het meerwerk heeft opgedragen, is evenmin komen vast te staan dat MCHS meer heeft gekregen dan waar zij op grond van de aannemingsovereenkomst recht op had. Ook daarom is de rechtbank van oordeel dat er van verrijking aan de zijde van MCHS geen sprake kan zijn.
4.13.
Gelet op het voorgaande kan ook de subsidiaire grondslag niet tot toewijzing van de vordering leiden.
Slotsom
4.14.
Het bovenstaande brengt met zich mee dat de vordering van [eiser] geheel zal worden afgewezen. Ook de meegevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke (handels)rente zullen om die reden worden afgewezen.
4.15.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van MCHS worden vastgesteld op:
  • griffierecht € 4.131,00
  • salaris advocaat
Totaal € 10.358,50
De nakosten en wettelijke rente over de proces- en de nakosten zullen worden toegewezen zoals in het dictum omschreven.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van MCHS vastgesteld op € 10.358,50, alsmede in de nakosten ten bedrage van € 157,00 zonder betekening van dit vonnis, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 82,00 in geval van betekening, en - voor het geval voldoening van deze (na)kosten niet binnen deze termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten met ingang van 14 dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2021.
typ: 711