ECLI:NL:RBNNE:2021:4921

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
C/17/178857/HA RK 21-32
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toedeling van percelen in het kader van landinrichting met SKAL-certificering en kwalitatieve verplichtingen

In deze zaak heeft de enkelvoudige landinrichtingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland op 20 oktober 2021 een tussenbeschikking gegeven in een geschil over de toedeling van percelen in het kader van een ruilplan. Verzoeker [A], een biologische melkveehouder, heeft bezwaren geuit tegen de toedeling van percelen die niet voldoen aan zijn eisen als biologische ondernemer. Hij heeft onder andere aangevoerd dat de Bestuurscommissie geen rekening heeft gehouden met zijn SKAL-certificering en dat de toedeling van een perceel met een kwalitatieve verplichting niet acceptabel is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de peildatum voor de beoordeling van de toedeling 1 september 2017 is, en dat op dat moment [A] nog geen SKAL-gecertificeerde gronden had. De rechtbank oordeelt dat de toedeling van het perceel met de kwalitatieve verplichting niet in stand kan blijven, omdat [A] niet instemt met de toedeling als eigenaar. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de gevolgen van deze beslissing en heeft de eindbeslissing aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Landinrichtingskamer
zaaknummer: C/17/178857/HA RK 21-32
beschikking van de enkelvoudige landinrichtingskamer van 20 oktober 2021
inzake
[A],
wonende te ,
gemachtigde: mr. J.T.A.M. van Mierlo;
verzoeker inzake het ruilplan dat is opgemaakt door de
Bestuurscommissiein de Gebiedsinrichting
"Franekeradeel-Harlingen"en dat is vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 19 januari 2021.
Verzoeker zal in het hierna volgende [A] worden genoemd. Verweerster zal
- enkelvoudig - Gedeputeerde Staten worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het ontwerp-ruilplan van de Gebiedsinrichting 'Franekeradeel-Harlingen',
  • de hiertegen ingediende zienswijze, geregistreerd onder nummer 94,
- het ruilplan, hierna aangeduid als het ruilplan, dat van 22 april 2021 tot en met 3 juni 2021 ter inzage heeft gelegen,
- het verzoekschrift van [A] van 31 mei 2021, bij de rechtbank binnengekomen op
1 juni 2021,
  • het verweerschrift van Gedeputeerde Staten met de stukken als bedoeld in artikel 69 derde lid van de Wet inrichting Landelijk Gebied (hierna: Wilg),
  • de aanvullende opmerkingen naar aan leiding van het verzoekschrift van [A] van
17 september 2021,
  • de pleitaantekeningen van mr. Van Mierlo,
  • de pleitaantekeningen van mr. Fuller,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 oktober 2021 ten overstaan van de enkelvoudige landinrichtingskamer van de rechtbank.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is [A] verschenen, bijgestaan door mr. Van Mierlo. Tevens zijn verschenen de belanghebbenden [B] , [C] , [D] (mede namens [E] ), bijgestaan door mr. J.T. Fuller, en ASR. Namens deze laatste zijn verschenen mr. M.A.M. van Rhee, J. de Boer en R. Timmer.
Verder zijn verschenen vertegenwoordigers namens Gedeputeerde Staten, de Bestuurscommissie en het Kadaster. Namens Gedeputeerde Staten en de Bestuurscommissie is het woord gevoerd door ing. mr. J. Heinen.
1.3.
Ten slotte is beschikking bepaald.
RECHTSOVERWEGINGEN

2.De feiten

2.1.
[A] exploiteert een melkveehouderij. Hij is met ingang van 1 juni 2018 begonnen met de omschakeling van gangbare naar biologische bedrijfsvoering. Per 1 januari 2020 is zijn bedrijf volledig biologisch en voldoet het aan de daaraan gestelde eisen.
2.2.
De inbreng van [A] betreft circa 56,5 hectare, waarvan circa 39,9 hectare eigendom en circa 17,1 hectare pacht van zijn broer [B] . Aan [A] is circa 58,2 hectare toegedeeld, waarvan circa 42,6 hectare eigendomsgrond en 15,6 hectare pachtgrond.
2.3.
De bedrijfsgebouwen van [A] zijn gelegen aan [adres] . Westelijk aangrenzend aan de bedrijfskavel van [A] liggen gronden met daarop gebouwen van belanghebbende [D] , die een akkerbouwbedrijf exploiteert. Oostelijk aangrenzend liggen de bedrijfs- en veldkavels van belanghebbende [C] , die een melkveehouderij exploiteert.
2.4.
De inbreng van [A] bestaat, voor zover voor deze procedure van belang, uit een bedrijfskavel en veldkavels, waaronder de van [B] gepachte percelen.
De niet tot de bedrijfskavel behorende percelen zijn ten opzichte van de bedrijfsgebouwen gelegen aan de overzijde van de [straatnaam] . Vanaf de bedrijfskavel loopt een koeltunnel onder de [straatnaam] door naar een aan de overzijde gelegen perceel.
In de toedeling zijn pachtpercelen verlegd naar eigendomspercelen van [A] en zijn achter aan de bedrijfskavel eigendomspercelen toegevoegd. Een van deze aan de bedrijfskavel toegevoegde percelen, door partijen het overloopperceel genoemd en kadastraal genummerd [kadastrale nummering X] , betreft een perceel dat is aangewezen als overloopgebied in geval van wateroverlast en is in verband daarmee is belast met een kwalitatieve verplichting.
Dit perceel is ingebracht door [D] . [D] heeft dit perceel in erfpacht van ASR.

3.Het beroep en het verweer

3.1.1.
[A] heeft diverse bezwaren gemaakt tegen het ruilplan en wenst een voor hem betere toedeling. Door hem zijn in zijn beroepsschrift, samengevat weergegeven, de navolgende bezwaarpunten aangegeven.
3.1.2.
De Bestuurscommissie heeft geen rekening mee gehouden met de specifieke wensen van een biologische melkveehouder. [A] heeft SKAL-gecertificeerde gronden ingebracht maar krijgt percelen toegedeeld die dat niet zijn. Verder krijgt [A] alleen gronden toegedeeld die geschikt zijn als grasland, terwijl het voor hem noodzakelijk is dat hij ook gronden die geschikt zijn voor akkerbouw in eigendom krijgt toegedeeld omdat hij daarmee perceelswisseling met een biologische akkerbouwer kan toepassen. Door hem worden voor akkerbouw geschikte percelen ingebracht en hij heeft op grond van artikel 52 lid 3 Wilg recht op toedeling van voor akkerbouw geschikte percelen.
Volgens [A] is het ruilplan in het voordeel van akkerbouwers en wordt zijn belang daaraan ondergeschikt gemaakt.
3.1.3.
Verder verzet [A] zich tegen de toedeling van het overloopperceel [kadastrale nummering X] . Hij heeft een aantal door hem gespecificeerde praktische bezwaren tegen dit perceel en stelt tevens dat hij een perceel met een kwalitatieve verplichting volgens de uitgangspunten voor deze gebiedsontwikkeling niet hoeft te accepteren.
Daarnaast wenst [A] een perceel met een terp, dat behoort tot de bedrijfskavel van [D] , toegedeeld te krijgen omdat een dergelijke perceel gezien de gebruiksbeperkingen en de bescherming van archeologische waarden niet bij een akkerbouwer thuishoort maar wel bij een veehouder.
3.1.4.
[A] stelt zich verder op het standpunt dat als gevolg van de aanwezigheid van de koetunnel percelen aan de overzijde van de [straatnaam] tot de bedrijfskavel behoren. In de toedeling zijn in deze kavel liggende eigendomspercelen omgezet in pachtpercelen en [A] neemt daarmee geen genoegen, te meer nu een van deze percelen geschikt is als bouwland en [A] dit perceel niet meer met een akkerbouwer mag ruilen als het een pachtperceel is geworden.
3.1.5.
Tot slot stelt [A] dat zijn buurman [E] lid is van de Bestuurscommissie en betrokken lijkt te zijn geweest bij de toedeling. De gang van zaken is volgens [A] niet transparant en onzorgvuldig geweest.
3.1.6.
[A] heeft nog een aantal alternatieve toedelingen voorgesteld.
3.2.1.
Gedeputeerde Staten concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en heeft naar aanleiding van de bezwaren van [A] het volgende aangevoerd.
3.2.2.
Volgens Gedeputeerde Staten is er gelet op de vergelijking van inbreng en toedeling sprake van een verbetering. Er is sprake van een vermindering met een veldkavel en een vergroting (in eigendom) van de bedrijfskavel. Gedeputeerde Staten beschouwt de percelen aan de overzijde van de [straatnaam] als een veldkavel, maar ook als deze percelen tot de bedrijfskavel zou behoren zou er nog steeds sprake zijn van vergroting van de bedrijfskavel en neemt in de toedeling het aandeel eigen grond in de bedrijfskavel nog steeds toe.
3.2.3.
Voor wat betreft de SKAL-certificering stelt Gedeputeerde Staten zich op het standpunt dat moet worden uitgegaan van de situatie op de peildatum, 1 september 2017, en toen was er nog geen sprake van (begin van omschakeling naar) een biologisch bedrijf, zodat daarmee geen rekening behoefde te worden gehouden.
3.2.4.
Gedeputeerde Staten weerspreekt dat akkerbouwers worden bevoordeeld en stelt dat het bepaalde in artikel 52 lid 3 Wilg met betrekking tot verkrijging van het recht van dezelfde hoedanigheid en gebruiksbestemming als is ingebracht onverkort wordt toegepast. Volgens Gedeputeerde Staten is de toedeling aan [A] hiermee in overeenstemming omdat de gemiddeld aan hem toegedeelde waarde weliswaar iets lager is dan door hem is ingebracht, maar dat dit verschil ruimschoots binnen de marge van 2 ruilklassen blijft.
In de geformuleerde uitgangspunten staat dat overloopgebieden bij voorkeur niet aan akkerbouwers worden toegedeeld en de Bestuurscommissie heeft dat beleid ingevuld.
Met betrekking tot [E] stelt Gedeputeerde Staten dat deze lid is van de subcommissie Grond en toedeling, maar dat ten aanzien van de toedeling aan [A] niet is gebleken van een onzorgvuldig verlopen proces. In de stukken is volgens Gedeputeerde Staten vermeld dat de besluitvorming in dit geval zonder [D] heeft plaatsgevonden.
3.2.5.
Met betrekking tot perceel [kadastrale nummering X] voert Gedeputeerde Staten aan dat [A] heeft aangegeven dit niet in eigendom toegedeeld wenst te krijgen maar wel als pachter. Volgens Gedeputeerde Staten maakt dat voor het gebruik niet uit. Volgens Gedeputeerde Staten is [A] onduidelijk geweest met wat hij wil ten aanzien van perceel [kadastrale nummering X] , ook nadat er op 3 augustus 2021 nog een overleg met hem is geweest waarbij een alternatieve toedeling is besproken. Gedeputeerde Staten heeft in dit kader nog verwezen naar de beantwoording door [A] op het vragenformulier voor de wenszitting.
Het is juist dat [A] een perceel waarop een kwalitatieve verplichting rust niet hoeft te accepteren, maar dat geldt eveneens ten aanzien van [B] , aan wie [A] dit perceel toegedeeld wil zien.
Met betrekking tot het perceel met de terp stelt Gedeputeerde Staten dat dit tot de bedrijfskavel van [D] behoort en dat dit zonder diens instemming niet van kan worden afgescheiden.
3.2.6.
Voor wat betreft de door [A] gestelde te forse onderbedeling in pacht stelt Gedeputeerde Staten dat [B] hiermee heeft ingestemd, zodat [A] daaraan geen argument kan ontlenen. Desgewenst kan de interne verhouding pacht-eigendom worden verschoven, maar dat raakt het ruilplan niet.
3.2.7.
Ten aanzien van de door [A] voorgestelde alternatieven voert Gedeputeerde Staten aan dat de beroepsprocedure geen forum is om de toedeling over te doen.
Indien de rechtbank het beroep van [A] ter zake van perceel [kadastrale nummering X] gegrond acht, geeft Gedeputeerde Staten in overweging om het ruilplan vast te stellen op basis van het door haar voorgestelde alternatief, waarbij [A] enige keuzemogelijkheden worden gegeven.
3.3.
Belanghebbende [D] brengt naar voren dat hij niet wenst mee te werken aan toedeling van het perceel 'de terp' aan [A] , omdat hij een zwaarwichtig belang heeft bij het behoud ervan. Het perceel is geschikt voor akkerbouw en ligt in de bedrijfskavel.
Volgens [D] is [A] verder onduidelijk over de vraag of hij perceel [kadastrale nummering X] nu wel of niet wil en onder welke voorwaarden. Voor [D] als akkerbouwer is dit perceel ongeschikt. Van de door [A] gestelde grondruil met een akkerbouwer is volgens [D] tot op heden geen sprake.
3.4.
ASR brengt naar voren dat het perceel met de terp niet tegen de wil van [D] aan [A] toegedeeld kan worden. De aanpassing van de bedrijfsvoering van [A] is van na de peildatum, zodat de Bestuurscommissie daar geen rekening mee hoefde te houden. Het is ASR niet duidelijk of [A] perceel [kadastrale nummering X] nu wel of niet wil. ASR vraagt zich af wat er met het perceel moet gebeuren als [A] het niet krijgt. Het perceel heeft geen ontsluiting, anders dan via land van [A] of van [D] .
3.5.
[B] heeft geen opmerkingen anders dan dat hij perceel [kadastrale nummering X] niet toegedeeld wil krijgen.
3.6.
[C] geeft te kennen dat hij geen bezwaren tegen het ruilplan heeft ingediend. Een alternatief plan waarbij een toegangsweg naar [A] over een lengte van 50 meter via grond van hem ( [C] ) zou gaan past hem niet.
4. De beoordeling van het beroep
4.1.
De rechtbank oordeelt als volgt en stelt daarbij het volgende voorop. In deze beroepsprocedure ligt de beoordeling van het ruilplan voor. De beoordeling door de rechtbank betreft een beoordeling van het vastgestelde ruilplan door middel van een vergelijking van de inbreng en de toedeling aan de hand van de daartegen door [A] aangevoerde bezwaren en op basis van de daarvoor geldende regelgeving. In de voorfase van deze beroepsprocedure zijn meerdere alternatieve voorstellen gedaan, maar deze voorstellen liggen niet ter beoordeling en kunnen slechts zijdelings een rol spelen.
4.2.
Voor deze herinrichting is een peildatum vastgesteld op 1 september 2017. De op dat moment geldende rechtstoestand is bij het ruilplan aangehouden. Het hanteren van een peildatum wordt in de rechtspraak algemeen aanvaard, zo ook door deze rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat als uitgangspunt bij de verkaveling de situatie zoals die zich voordoet op de peildatum geldt en dit uitgangspunt is ook van toepassing op de (biologische) status van het bedrijf van [A] .
4.3.
Ter gelegenheid van de wenszitting bij de Bestuurscommissie van 12 februari 2018 heeft [A] een vragenlijst ingevuld. Op deze vragenlijst staan, voor zover van belang, de navolgende vragen en de antwoorden van [A] daar op:
"Welk type bedrijf/grondgebruik heeft u?"Aangekruist door [A] is
"Veeteelt/grasland",
"Heeft u biologisch (dynamisch) of ecologische teelten, waarvoor de gronden zijn aangemeld dan wel geregistreerd bij SKAL?". Omcirkeld:
"Nee", met daar bij geschreven:
"Nog niet",
"Heeft u verder opmerkingen waar de commissie rekening mee dient te houden bij het maken van het ruilplan?". Hierbij heeft [A] niets ingevuld.
4.4.
In de uitgangspunten bij deze herinrichting (onderdeel 3, 7de bullit) staat vermeld dat er niet zonder meer uitruil van SKAL-gecertificeerde grond kan plaatsvinden. In dit geval staat echter vast dat [A] op de peildatum 1 september 2017 geen SKAL-gecertificeerde gronden had. De wijze waarop hij de vragenlijst voor de wenszitting heeft ingevuld bevestigt dit ook. Hij is pas per 1 juni 2018 met zijn omschakeling begonnen en Gedeputeerde Staten heeft zich naar het oordeel van de rechtbank daarom op het standpunt kunnen stellen dat de Bestuurscommissie met de omschakeling naar een biologische bedrijfsvoering geen rekening heeft hoeven houden. [A] heeft geen onderbouwde omstandigheden aangevoerd die zodanig bijzonder zijn dat er aanleiding is om van het hiervoor genoemde uitgangspunt af te wijken.
4.5.
Met betrekking tot het onderdeel van het beroep van [A] dat ter zitting het meest uitgebreid aan de orde is gekomen, de toedeling van perceel [kadastrale nummering X] overweegt de rechtbank als volgt. Niet ter discussie staat dat dit perceel is belast met een - door [D] aangegane - kwalitatieve verplichting aangaande het functioneren als overloopgebied indien daartoe vanwege wateroverlast aanleiding is. Volgens de bij deze herverkaveling geldende uitgangspunten kunnen percelen waarop een kwalitatieve verplichting rust alleen worden geruild als de ontvangende eigenaar bereid is om deze verplichting over te nemen (punt 4, laatste alinea van de uitgangspunten).
Uit hetgeen door [A] in deze beroepsprocedure is aangevoerd leidt de rechtbank af dat hij (vooralsnog) niet instemt met de toedeling als eigenaar van dit perceel. Gelet op het hiervoor aangehaalde uitgangspunt kan de huidige toedeling op dit punt niet in stand blijven.
4.6.
Bij het voorgaande past een opmerking. Bij de beantwoording van de vraag over de overlooppercelen op de vragenlijst voor de wenszitting -
"Indien van toepassing: Heeft u belangstelling om een deel van uw gronden in een overloopgebied toegedeeld te krijgen, waarbij u een financiële compensatie ontvangt?". Antwoord:
"in principe wel".- heeft [A] op zijn minst de indruk gewekt dat hij geen bezwaar had tegen toedeling van een overloopperceel. Uit de zich bij de stukken bevindende verslagen van hoorzittingen en de zienswijze van [A] van 18 maart 2019 kan worden afgeleid dat [A] perceel [kadastrale nummering X] niet wenst, maar volledig duidelijk is dit niet steeds. Dat hierover bij alle betrokkenen enige verwarring is ontstaan is niet geheel onbegrijpelijk.
4.7.
[A] heeft nog voorgesteld dat perceel [kadastrale nummering X] aan [B] kan worden toegedeeld en dat hij het dan als pachter kan gaan gebruiken. Los ervan dat dit niet ter beoordeling ligt omdat het ruilplan anders luidt ziet [A] daarbij over het hoofd dat [B] om dezelfde reden als hijzelf toedeling van dit perceel kan weigeren.
[B] te kennen heeft gegeven dit perceel niet te willen zodat dit geen optie is.
4.8.
Ten aanzien van het perceel 'de terp' oordeelt de rechtbank als volgt. Ook ten aanzien hiervan geldt dat dit niet in de toedeling aan [A] is betrokken, zodat dit geen rol kan spelen in de in deze procedure voorliggende beoordeling van de toedeling aan [A] .
Ten overvloede stelt de rechtbank vast dat [D] dit perceel niet kwijt wil en de rechtbank kan in het kader van deze procedure geen percelen uit de bedrijfskavel van een derde halen en aan [A] toedelen.
4.9.
Voor wat betreft de percelen aan de overzijde van de [straatnaam] overweegt de rechtbank als volgt. Hierbij zijn de bij [B] in eigendom zijnde en aan [A] verpachte gronden deels in westelijke richting opgeschoven en deels in de eigendom van [A] gelegd. De rechtbank volgt het argument van [A] dat hiermee een eigendomsdeel van zijn bedrijfskavel is afgenomen niet. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.10.
Het begrip 'kavel' is in de Wilg en het Besluit inrichting landelijk gebied (Bilg) niet gedefinieerd, maar daaronder wordt in de landinrichting verstaan een aaneengesloten oppervlakte grond van een eigenaar, omgeven door grond van andere eigenaren of door openbare wegen of spoorwegen, of door niet overschrijdbare waterlopen. Een bedrijfskavel is volgens artikel 1 Bilg een kavel met een gebouw of een complex van gebouwen, dienende voor de uitoefening van een landbouwbedrijf.
[A] heeft met een verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Oost Brabant van
24 juli 2014 (ECLI:NL:RBOBR:2014:4050) gesteld dat door de aanwezigheid van de koetunnel de percelen aan de overzijde van de [straatnaam] tot de bedrijfskavel behoren omdat het vee door die tunnel zelfstandig deze percelen kan bereiken.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat de mogelijkheid dat vee een door een openbare weg van een bedrijfskavel afgescheiden perceel zelfstandig kan bereiken op zichzelf een onvoldoende maatstaf vormt om dat perceel tot die kavel te rekenen. De gangbare omschrijving van het begrip 'kavel' geeft daartoe geen grondslag. Daarbij komt dat de (doelmatige) uitoefening van een landbouwbedrijf bestaat uit meer dan alleen de bereikbaarheid van kavels voor vee c.q. de looproutes van vee. Ook verplaatsingen van machines ten behoeve van onderhoud en bewerken van landerijen, zaaien, planten en oogsten behoren daartoe en de daartoe nodige verplaatsingen kunnen niet plaatsvinden via een koetunnel als in dit geval. Daaromtrent is althans niets gesteld.
Dat betekent dat voor het uitoefenen van deze essentiële handelingen de openbare weg moet worden overschreden en derhalve de (bedrijfs)kavel moet worden verlaten. Daarmee verdraagt zich niet het rekenen van percelen aan weerszijden van die weg tot een geheel.
Voorts is de praktijk naar het oordeel van de rechtbank gebaat bij een uniforme uitleg van te hanteren begrippen en bij de door [A] gestelde maatstaf is daarvan geen sprake. Indien [A] in de zich hier feitelijk voordoende situatie een akkerbouwbedrijf zou hebben zou deze maatstaf zinloos zijn. Het koppelen van de vraag of er wel of niet sprake is van een bedrijfskavel aan de aard van het agrarisch bedrijf, wat in feite gebeurt bij toepassing van het door [A] voorgestane criterium, volgt niet uit de hiervoor gegeven begripsomschrijvingen van 'kavel' en 'bedrijfskavel' en is voor de praktijk ook minder goed werkbaar.
4.11.
De door [A] gestelde onderbedeling in pacht is voor [B] kennelijk geen bezwaar, zodat ook dit argument geen doel treft.
4.12.
Voor wat betreft de bemoeienissen van [E] met de toedeling aan [A] oordeelt de rechtbank dat het onvoldoende aannemelijk is geworden dat [E] de voor [A] nadelige rol heeft gespeeld die deze laatste suggereert. Het is juist dat in een kopje van een verslag van hoorzitting van de behandeling van een bezwaar van [E] staat dat hij daarbij als commissielid aanwezig was, maar zijn zoon [D] heeft verklaard dat hij daarbij slechts aanwezig was ter ondersteuning van [D] . Voorts heeft Gedeputeerde Staten verklaard dat [E] niet bij de besluitvorming ten aanzien van deze toedelingen aanwezig is geweest en [A] heeft onvoldoende onderbouwde argumenten aangevoerd om te twijfelen aan de rol van [E] .
4.13.
Bij de vergelijking van inbreng en toedeling is de rechtbank van oordeel dat deze als een verbetering kan worden aangemerkt. Er is sprake van enige afstandsverkorting omdat de verst gelegen veldkavel is verlegd en de bedrijfskavel is vergroot. Het argument van [A] dat hij door de toedeling wordt belemmerd in de mogelijkheid tot grondruil met een akkerbouwer volgt de rechtbank niet omdat dit niet een omstandigheid is waarmee de Bestuurscommissie gelet op het bepaalde in artikel 52 lid 3 Wilg en de uitgangspunten voor deze herverkaveling rekening mee hoeft te houden en door [A] is niet aannemelijk gemaakt dat met de toegewezen gronden niet is voldaan aan toedeling van een recht van gelijke hoedanigheid en gebruiksbestemming als door hem is ingebracht.
4.14.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het beroep van [A] gegrond is voor zover het betreft de toedeling van perceel [kadastrale nummering X] . Het ruilplan zal in zoverre moeten worden gewijzigd dat dit perceel niet aan [A] wordt toegedeeld. Indien er geen andere gegadigden zijn voor dit perceel ligt het voor de hand dat het alsnog aan de inbrenger wordt toegedeeld.
4.15.
Het gegrond verklaren van het beroep heeft gevolgen voor de toedeling omdat deze hierdoor met ongeveer 7 hectare wordt verminderd en de vraag is of dit, en zo ja hoe, moet worden gecompenseerd. De rechtbank ziet hierin aanleiding om nog geen eindbeschikking te wijzen, maar partijen de gelegenheid te geven om zich hierover uit te laten en zo mogelijk een compromisafspraak te kunnen maken. Daarbij zullen ook de belangen van derden, zoals bijvoorbeeld verpachter [B] en [C] , in ogenschouw moeten worden genomen. Indien nodig kan er een voortgezette mondelinge behandeling plaatsvinden.
De eindbeslissing zal daarom worden aangehouden.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat partijen zich uiterlijk 3 november 2021 schriftelijk dienen uit te laten omtrent hetgeen hiervoor onder 4.15 is overwogen;
5.2.
bepaalt dat afhankelijk van de reactie van partijen eindbeschikking zal worden gewezen, dan wel dat zo spoedig mogelijk een datum voor voortgezette mondelinge behandeling zal worden bepaald;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2021 in aanwezigheid van de griffier.
c. 439