ECLI:NL:RBNNE:2021:4969

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
21/1712
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot schadevergoeding voor rookgaskanaal schade door mijnbouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een particulier, en het Instituut Mijnbouwschade Groningen, de verweerder. Eiseres had in 2018 een aanvraag ingediend voor schadevergoeding wegens schade aan haar rookgaskanaal, die zij in verband bracht met mijnbouwactiviteiten. In het primaire besluit van 29 november 2019 werd haar een schadevergoeding van € 8.865,42 toegekend, gebaseerd op een deskundigenadvies. Echter, na bezwaar en een herbeoordeling door deskundigen, werd in het bestreden besluit van 26 april 2021 de schadevergoeding verhoogd naar € 9.750,92, maar werd de vergoeding voor schade aan het rookgaskanaal (schade 13) niet langer toegekend, omdat de deskundige Dobbe concludeerde dat er geen causaal verband was met mijnbouwschade.

Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, stellende dat de beoordeling in bezwaar niet had mogen leiden tot een herbeoordeling van de oorzaak van de schade. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigd moest worden, omdat de conclusie van deskundige Dobbe niet voldoende was om de eerdere toekenning van schadevergoeding voor schade 13 te herroepen. De rechtbank oordeelde dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit moest nemen over de hoogte van de schadevergoeding voor schade 13, waarbij de eerdere conclusies van de deskundigen in acht genomen moesten worden. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1712

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.J.J. Kuiper),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigden: mr. K. Winterink en mr. S.O. Visch).

Procesverloop

In het besluit van 29 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder eiseres een schadevergoeding in verband met mijnbouwschade toegekend van € 8.865,42.
In het besluit van 26 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat eiseres in totaliteit een vergoeding krijgt van € 9.750,92.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [persoon 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Verder was deskundige C. Dobbe (Dobbe) van expertisebureau NIVRE aanwezig.

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling het hierna volgende.
1.1.
Eiseres heeft op 3 augustus 2018 een ‘aanvraag vergoeding schade door mijnbouw’ ingediend.
1.2.
Op 19 maart 2019 heeft deskundige K. Laanstra (Laanstra) van expertisebureau NIVRE in opdracht van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (hierna ook: verweerder) een adviesrapport uitgebracht. Dit rapport is gebaseerd op een opname van de schade op 8 maart 2019. In het rapport zijn 12 schades beschreven. De deskundige heeft het schadebedrag door mijnbouwactiviteiten berekend op € 7.688,15.
1.3.
Eiseres heeft op 8 april 2019 haar zienswijze op het rapport van de deskundige ingebracht. Daarbij heeft zij naar voren gebracht dat zij in november 2018 het rookgaskanaal heeft laten nakijken door de schoorsteenveger en dat op een verkregen foto duidelijk te zien is dat er een scheur in de buis zit. Deze foto is overgelegd.
1.4.
Verweerder heeft hierop Laanstra verzocht nader te adviseren. Laanstra heeft op
20 november 2019 een herzien adviesrapport overgelegd. Daarbij is aanvullend schade 13 opgenomen. Hierover is onder meer het volgende vermeld:
‘Het gaat om schade aan de binnenzijde van het rookgasafvoerkanaal van de schouw in de woonkamer. Trillingen of veranderingen in de ondergrond, veroorzaakt door mijnbouw, kunnen van invloed zijn geweest op de gemelde schade. (…) De kosten van herstel (…): € 264,11.’
1.5.
In het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres een schadevergoeding toegekend van in totaal € 8.865,42. Het advies van Laanstra over schade 13 is gevolgd.
1.6.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Zij vindt de schadevergoeding die is toegekend voor de schades 12 en 13 te laag. In bezwaar heeft zij twee offertes overgelegd van Brongers Bouw BV van 17 januari 2020 en een offerte van Holland Vloer Techniek (HVT) van 6 februari 2020.
1.7.
De bezwaarschriftencommissie heeft een deskundige opdracht gegeven een aanvullende rapportage op te stellen en daarbij de volgende vraag te beantwoorden:
‘Wilt u reageren op de in de offerte van Brongers Bouw BV voor schade 13 voorziene herstelmethode en de daaraan verbonden kosten?’In een op 15 september 2020 door
P. Venema (Venema) van expertisebureau NIVRE uitgebracht addendum is schade 13 becijferd op € 3.083,08. Hierbij is vermeld dat in het adviesrapport (van Laanstra) een causaal verband met mijnbouw is aangegeven en dat die conclusie ook zal worden gevolgd. Schade 12 is begroot op € 2.031,58 in plaats van € 1.431,16 (een verschil van € 600,42).
1.8.
Bij mail van 23 september 2020 is door verweerder aan de bezwaarschriftencommissie bericht dat geen aanleiding wordt gezien om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van Venema.
1.9.
Eiseres heeft naar aanleiding van het rapport van Venema een offerte overgelegd van Haardenstudio Henk Moes van 2 oktober 2020. Hierin is geconcludeerd dat de gehele open haard en schoorsteen moeten worden gesloopt.
1.10.
De zaak is besproken op een hoorzitting op 14 oktober 2020, in aanwezigheid van deskundige A. Warnaar. Warnaar heeft daarbij opgemerkt dat hij graag de situatie nog eens beter zou willen opnemen om een goed advies te kunnen uitbrengen over de herstelmethode. Vervolgens zijn op 23 oktober 2020 aan deskundige Dobbe de volgende vragen gesteld:
‘1. Welke schade bevindt zich in het rookkanaal van de schoorsteen?
2. Is de schoorsteen als gevolg van de schade lek?
3. Is het mogelijk met een rvs-rookkanaal in de bestaande schoorsteen de functie als rookgasafvoer voor de haard te herstellen?
4. Indien de onder 3 genoemde oplossing niet mogelijk is, wat is dan de meest geschikte herstelmethode?’
1.11.
Op 20 november 2020 heeft een opname met camera-inspectie plaatsgevonden door ing. C.H.M. Hoogland (Hoogland) van ’t Stokertje Installatie, Advies en Onderhoud. Hoogland heeft naar aanleiding van de inspectie op 21 november 2020 het volgende gerapporteerd:
‘De scheurvorming in het valbrenta kanaal heeft tot resultaat dat de rookgasafvoer lek is en staat een gegarandeerd veilig gebruik in de weg. De oorzaak van de scheurvorming kan niet met zekerheid vast gesteld worden. Beving schade kan niet uitgesloten worden. De verticale scheurvorming is echter een veel voorkomend verschijnsel bij Valbrenta en wordt over het algemeen gezien als een ouderdomsverschijnsel.
(…)
optie 1: inwendig herstel van de rookgasafvoer is niet mogelijk. (…) De enige mogelijkheid om de bestaande haard weer in gebruik te stellen is een volledig nieuw rookkanaal.’
1.12.
Op 6 januari 2021 is door Dobbe een adviesrapport bezwaar opgesteld. In dit rapport is het volgende vermeld:
‘Tijdens de op 20 november 2020 uitgevoerde video-inspectie van het rookkanaal is geconstateerd dat er op diverse plaatsen verticaal georiënteerde scheuren aanwezig zijn in de valbrenta elementen.
(…)
Deze scheurvorming is een bekend en veelvuldig voorkomend probleem bij deze elementen. De oorzaak is een combinatie van veroudering en het normale gebruik. (…) Ook de scheuroriëntatie (verticaal) duidt op een niet-mijnbouw gerelateerde oorzaak (spanningen bij het uitzetten van het kanaal). Indien de scheurvorming veroorzaakt zou zijn door een trilling in het kanaal, zou een horizontale scheurvorming het gevolg zijn.
(…)
Het aanbrengen van een rvs-rookkanaal is (…) geen passende oplossing bij gebruik van de huidige kachel. (…) Er zijn twee mogelijke oplossingen. De eerste betreft het afbreken en weer opnieuw opbouwen van het bestaande externe rookkanaal. (…) De [met de tweede] oplossing gemoeide kosten zullen (…) boven die voor oplossing 1 uitkomen.’
1.13.
Hierop heeft de bezwaarschriftencommissie op 25 maart 2021 geadviseerd geen vergoeding meer uit te keren voor schade 13.
2. Verweerder heeft vervolgens in het bestreden besluit het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en eiseres een vergoeding toegekend van in totaal € 9.750,92. Verweerder heeft voor schade 12 een aanvullende schadevergoeding uitgekeerd en besloten voor schade 13 niet langer een uitkering te doen, omdat Dobbe tot de conclusie is gekomen dat er geen sprake is van mijnbouwschade.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld en beroepsgronden aangevoerd.
2.1.
Eiseres heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de beoordeling in bezwaar zich niet kan uitstrekken tot een hernieuwde beoordeling van de oorzaak van de schade en dat enkel de hoogte van de schadevergoeding onderdeel kon zijn van de bezwaarprocedure. Eiseres wijst er op dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de erkenning dat de schade aan het rookgaskanaal aardbeving gerelateerd is en enkel de aanbevolen herstelmethode, en de daaraan gekoppelde vergoeding, heeft betwist. Verzocht is het bestreden besluit te vernietigen ten aanzien van schade 13 en verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen conform de door ’t Stokertje aangedragen eerste optie.
2.2.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat hij bij de heroverweging in bezwaar heeft mogen betrekken dat deskundige Dobbe heeft toegelicht dat de eerdere beoordeling van schade 13 niet juist is geweest. Omdat is teruggekomen op het primaire besluit moet volgens verweerder de stelling dat sprake is van een ‘erkenning’ worden verworpen. Volgens verweerder heeft dit (per saldo) niet geleid tot een verslechtering van de materiële rechtspositie, omdat eiseres in het bestreden besluit een bedrag van € 336,31 meer toegekend heeft gekregen. Van strijd met het verbod van reformatio in peius is volgens verweerder geen sprake. Ter zitting is door verweerder
-zakelijk weergeven- naar voren gebracht dat in het primaire besluit schade 13 niet is erkend als mijnbouwschade, dat op basis van het bewijsvermoeden tot vergoeding is overgegaan, dat het Burgerlijk Wetboek (BW) van belang is bij de begroting van die vergoeding en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de behandeling van het bezwaar en beroep.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Bij de beoordeling van het bestreden besluit zijn de regels uit zowel de Awb als het BW van belang. Van het BW is enkel artikel 6:178 sub c BW expliciet uitgezonderd (zie: artikel 2, zesde lid, van de Tijdelijke wet Groningen). Dit betekent in de praktijk dat verweerder op basis van de regels van het BW over aansprakelijkheid en schadevergoeding het recht van de gedupeerde op vergoeding van zijn schade door de aansprakelijke partij dient vast te stellen. Hierbij dient ook de jurisprudentie te worden betrokken waarin uitleg is gegeven aan deze regels. In de memorie van toelichting is er daarbij op gewezen dat er materieel niets verandert aan het recht op vergoeding van schade van de gedupeerde (vgl. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018-2019, 35 250, nr. 3, blz. 33).
3.2.
Het bestreden besluit is eerst genomen nadat het dossier is voorgelegd aan vijf deskundigen. Een rapport van de vijfde betrokken deskundige, Dobbe, is voor verweerder bepalend geweest om terug te komen op het primaire besluit.
3.3.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder in het primaire besluit van
29 november 2019 -na een nader deskundigenadvies te hebben gevraagd- expliciet te kennen heeft gegeven het advies van deskundige Laanstra van 20 november 2019 over het rookgaskanaal te volgen en de kosten die nodig zijn voor herstel te vergoeden. Laanstra heeft in de op 20 november 2019 uitgebrachte rapportage geconcludeerd dat trillingen of veranderingen in de ondergrond, veroorzaakt door mijnbouw, van invloed kunnen zijn geweest op deze schade. Eiseres heeft tegen voornoemde (door verweerder gevolgde) conclusie geen bezwaar gemaakt en enkel de herstelmethode in bezwaar aan de orde gesteld.
3.4.
De rechtbank stelt vast dat de tweede, in bezwaar, ingeschakelde deskundige Venema in een addendum heeft vermeld dat de conclusie over het causaal verband uit het rapport van Laanstra zal worden gevolgd. Verder zijn de kosten van herstel begroot.
Bij mail van 23 september 2020, en daarmee ruim zeven maanden na het maken van bezwaar, is door verweerder, in reactie op het addendum, niet teruggekomen op voornoemd causaal verband. Door verweerder is bericht dat wordt meegegaan in het door Venema opgestelde nieuwe voorstel voor herstel en de daaraan gekoppelde (hogere) kosten.
3.5.
Op verzoek van de derde betrokken deskundige, Warnaar, is de door Venema geadviseerde herstelmethode nader bekeken. De vierde betrokken deskundige, Hoogland, heeft bij deze opname bevingsschade niet kunnen uitsluiten en heeft geadviseerd over mogelijke herstelmethoden. Dobbe heeft vervolgens een andere visie dan Laanstra gegeven over het causaal verband tussen de gaswinning en de schade aan het rookgaskanaal.
3.6.
De rechtbank is, gelet op het hiervoor geschetste verloop, van oordeel dat het rapport dat Dobbe op 6 januari 2021 heeft opgesteld, niet voldoende is om terug te komen op de beslissing de kosten die nodig zijn voor herstel van de schade aan het rookgaskanaal te vergoeden (schade 13). Verweerder kan hieromtrent -op basis van het overgelegde dossier- geen ander standpunt innemen dan reeds is gedaan in het primaire besluit (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 10 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0470, NJ 1992,606).
3.7.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 en 7:11 van de Awb gedeeltelijk te worden vernietigd, voor zover dat ziet op schade 13.
4. Verweerder dient bij een nieuw te nemen besluit te beslissen over de hoogte van de vergoeding voor schade 13.
4.1.
Verweerder kan daarbij, anders dan in het verweerschrift is gesteld, geen gebruik maken van het op 15 september 2020 door Venema uitgebrachte addendum. Dobbe heeft immers nadien, op basis van het rapport van Hoogland, gemotiveerd afstand genomen van de door Venema voorgestelde herstelmethode en, in navolging van Hoogland, twee opties aangedragen die hogere kosten met zich meebrengen.
4.2.
Dobbe is in het advies van 6 januari 2021 tot de conclusie gekomen dat de kosten die gemoeid zijn met de tweede optie uiteindelijk boven die van de eerste optie zullen uitkomen. Eiseres heeft in beroep verzocht de schade te begroten op grond van de eerste optie. Daarbij is verwezen naar de offerte van Haardenstudio Henk Moes van
2 oktober 2020. Reeds nu verweerder geen standpunt heeft ingenomen over deze offerte ziet de rechtbank geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien, maar zal verweerder worden opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat het beroep zich niet richt tegen de aanvullende vergoeding voor schade 12, de aanvullende vergoeding voor bijkomende kosten en de wettelijke rente, zodat het besluit verder in stand kan worden gelaten.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Bpb) vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op schade 13;
  • draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2021.
De griffier is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.