ECLI:NL:RBNNE:2021:4975

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
LEE 21/3289
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid burgemeester tot sluiting bedrijfspand op basis van Opiumwet artikel 13b

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker, die eigenaar is van een tuincentrum in Groningen. De burgemeester had op 21 oktober 2021 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij het bedrijfspand van verzoeker met ingang van 4 november 2021 voor een periode van zes maanden zou worden gesloten. De burgemeester baseerde deze beslissing op artikel 13b van de Opiumwet, omdat het assortiment van het tuincentrum hoofdzakelijk bestond uit artikelen die bestemd zijn voor de beroeps- en bedrijfsmatige grootschalige hennepteelt.

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat de sluiting zou worden opgeschort totdat er een beslissing op het bezwaar was genomen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 16 november 2021, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en twee andere personen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat verzoeker wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor de hennepteelt. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting van het bedrijfspand gerechtvaardigd was, gezien het zwaarwegende belang van de openbare orde en de onttrekking van het bedrijf aan het circuit van de drugshandel. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3289

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 november 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C.T. Pittau),
en

de burgemeester van Groningen, verweerder(gemachtigde: D.A. Groen).

Procesverloop

In het besluit van 21 oktober 2021 heeft verweerder een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat het bedrijfspand van verzoeker op het adres [adres] (hierna: het bedrijfspand) met ingang van 4 november 2021 voor een periode van zes maanden wordt gesloten.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, daaruit bestaande dat de sluiting wordt opgeschort tot het besluit op bezwaar is genomen.
Verweerder heeft laten weten dat de sluiting wordt opgeschort tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 november 2021 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. O. Smits, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, door C.T. Brontsema en door M.L. Eizinga.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker is huurder van het bedrijfspand en drijft daarin een eenmanszaak met de naam [bedrijfsnaam] , met SBI-code 47762 (Tuincentra).
2.1.
De politie Noord-Nederland heeft over het bedrijf van verzoeker een bestuurlijke rapportage van (laatstelijk) 12 mei 2021 opgesteld. Op 8 juli 2021 hebben medewerkers van verweerder een inspectie uitgevoerd in het bedrijfspand. Hierover heeft een inspecteur van het cluster inspectie van de afdeling Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving van de gemeente Groningen een rapport opgesteld. Hoofdagent [naam] heeft hierover een proces-verbaal van bevindingen opgesteld.
2.2.
Verweerder heeft zowel aan verzoeker als aan de verhuurder het voornemen tot sluiting bekend gemaakt. Zowel verzoeker als de verhuurder hebben een zienswijze ingediend. Daarna is het besluit van 21 oktober 2021 genomen.
3. In het besluit heeft verweerder een uitgebreide onderbouwing gegeven, hierbij verwijzend naar de stukken genoemd in 2.2. Samengevat houdt deze onderbouwing onder meer het volgende in. De hieronder genoemde Aanwijzing Opiumwet (met een bijlage I) betreft een beleidsdocument van het Openbaar Ministerie.
3.1.
Over het aanbod in het bedrijfspand:
Op 26 november 2019 heeft een tactisch rechercheur onderzoek gedaan naar de Facebook-pagina van het bedrijf en geconstateerd dat er een groot aantal goederen wordt aangeboden dat gebruikt wordt voor de beroeps- en bedrijfsmatige dan wel grootschalige hennepteelt. Deze goederen scoren hoog, volgens bijlage I bij de Aanwijzing Opiumwet, wat betreft bedrijfsmatig handelen.
[bedrijfsnaam] heeft tussen 1 maart 2015 en 9 oktober 2018 voor € 474.291,23 aan hoogprofessionele goederen afgenomen van [groothandel] , een bedrijf dat onderwerp was van een ander politieonderzoek en dat een groothandel is gebleken voor veel growshops in Nederland. De geleverde goederen scoren hoog wat betreft bedrijfsmatig handelen. Die goederen heeft [bedrijfsnaam] vervolgens verhandeld.
Op 11 februari 2021 is een witte bestelauto gecontroleerd met meerdere goederen voor het inrichten van hennepkwekerijen. Het adres van [bedrijfsnaam] was in het navigatiesysteem opgeslagen. Uit de vrachtbrief bleek dat een deel van de goederen voor [bedrijfsnaam] was bestemd, hoofdzakelijk met goederen genoemd in bijlage I.
Op 22 februari 2021, 24 maart 2021 en 5 april 2021 bleek de website van [bedrijfsnaam] niet te functioneren.
3.2.
Over de schakelfunctie in de keten van drugshandel:
Op 17 september 2020 heeft de politie een auto geparkeerd zien staan bij [bedrijfsnaam] en die gevolgd. Onderweg heeft de politie gezien dat er meerdere spullen in de auto lagen. De spullen zijn uitgeladen bij een adres waar op 21 januari 2021 een grote ontmantelde hennepkwekerij was aangetroffen. De bewoner heeft verklaard de slaps bij [bedrijfsnaam] te hebben gekocht en daar vaker materialen voor de hennepkwekerij te hebben gekocht.
Op 14 februari 2019 heeft de politie een persoon met Opiumwet-antecedenten bij [bedrijfsnaam] gezien die potten heeft aangeschaft. Op 5 maart 2019 heeft de politie in de woning van deze persoon een hennepkwekerij aangetroffen. De persoon heeft verklaard 20 potten bij [bedrijfsnaam] te hebben gekocht.
Op 27 mei 2018 heeft de politie een BMW aangehouden met daarin 14,29 kilo hennep. Bij huiszoeking zijn vervolgens materialen in beslag genomen voor het beroeps- en bedrijfsmatig hennepteelt. De verdachte heeft verklaard de goederen voor € 2.500,- bij [bedrijfsnaam] te hebben gekocht.
Op 8 mei 2019 heeft de politie een ondergrondse hennepkwekerij met 89 planten aangetroffen. Goederen voor beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt zijn in beslag genomen. De verdachte heeft verklaard deze goederen voor € 1.200,-- bij [bedrijfsnaam] te hebben gekocht en ook andere goederen bij [bedrijfsnaam] te hebben aangeschaft.
Op 6 april 2018 staat bij [bedrijfsnaam] een voertuig geparkeerd met een inzittende met Opiumwet-antecedenten, onder meer voor het vervaardigen van hennep. Deze persoon blijkt een persoon te kennen die uit [bedrijfsnaam] komt.
Een bestuurder van een auto waarvan de kentekenhouder Opiumwet-antecedenten heeft, is op 19 februari 2018 in gesprek met verzoeker. De bestuurder blijkt 13 gram hennep bij zich te hebben en € 830,- contant geld.
Op 13 januari 2016 heeft de politie een in werking zijnde hennepkwekerij gevonden met 40 planten, met inbeslagname van goederen voor beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt. Verdachte S. L. heeft een zakelijke en vriendschappelijke relatie met verzoeker.
3.3.
Over de betrokkenheid van verzoeker en de werknemer van zijn bedrijf in de keten van drugshandel:
Op 28 mei 2015 ziet de politie een auto merk VW Golf, die op naam staat van verzoeker, geparkeerd bij een mogelijke hennepkwekerij. In de auto zitten vier mannen. In de woning heeft de politie een hennepkwekerij aangetroffen met 30 planten. De auto stond eerder op naam van U., die is veroordeeld ter zake van betrokkenheid bij een hennepkwekerij. In 2013 en 2014 is de auto betrokken geweest bij aan hennep gerelateerde zaken. In 2013 is de auto staande gehouden met U. als bestuurder en verzoeker als bijrijder. In het voertuig waren goederen uit een hennepkwekerij aanwezig.
Werknemer K.B. heeft twee Opiumwet-antecedenten. Op 25 maart 2020 is hij voor [bedrijfsnaam] staande gehouden. In zijn auto waren 3 flacons groeimiddel, naar zijn verklaring gekocht in [bedrijfsnaam] , en 4 kg hennep aanwezig. Bij doorzoeking van [bedrijfsnaam] zijn alle goederen aangetroffen die ook in auto en woning van K.B. zijn aangetroffen. K.B. is eerder, op 3 augustus 2016, aangehouden bij een in werking zijnde hennepkwekerij met 150 planten.
Bij bestuurlijke controle op 8 juli 2021 bleek dat het aanbod in [bedrijfsnaam] overeenkwam met dat volgens de Facebook-pagina op 26 november 2019.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft in een uitspraak van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:617, overwogen dat op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in verband met artikel 11a van de Opiumwet de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang als in een lokaal voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk in strijd met artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet te handelen, zoals door middel van hennepteelt. In een dergelijk geval is het de betrokkene die in strijd met artikel 11a van de Opiumwet heeft gehandeld.
4.2.
De AbRS verwijst in de uitspraak naar de wetsgeschiedenis en overweegt onder meer: “Om bevoegd te zijn op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is het niet nodig dat alle aangetroffen voorwerpen tegelijk geschikt zijn om een volledige beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten. Voldoende is dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de betrokkene wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage. Ook indien slechts een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn om een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten, kan de burgemeester bevoegd zijn, mits de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn. Zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet (…) is van belang of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs”.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder met de bovengenoemde onderbouwing aannemelijk gemaakt dat verzoeker wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage.
4.4.
Wat verzoeker tegen de onderbouwing heeft ingebracht, vormt geen reden om tot een ander oordeel te komen. Dat de afname van [groothandel] heeft plaatsgevonden over een periode van 3,5 jaar, bijvoorbeeld, doet niet af aan de aard van de daar ingekochte goederen, de gestelde rol van [groothandel] als groothandel van growshops en de omvang van de inkoop bij [groothandel] , die, ook bezien over de jaren heen, aanzienlijk is. De stellingen van verzoeker dat zijn winkel een ruim aanbod heeft aan algemene tuinartikelen en dat de artikelen die zich ook lenen voor de hennepkweek juist in kleine hoeveelheden aanwezig zijn, staan daarnaast op gespannen voet met de inhoud van de op ambtseed opgemaakte documenten (zie 2.2) en de daarbij gevoegde foto’s. Het feit dat goederen ook voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt, neemt ook niet weg dat zij tevens en soms zelfs bij uitstek een bestemming kunnen hebben voor de hennepkweek. Dat geldt bijvoorbeeld voor de “opticlimates”, waarvan verzoeker ter zitting heeft verklaard dat hij die heeft geleverd aan twee discotheken en de naburige autowasstraat. Verzoeker heeft zijn stellingen dat de deze apparaten een andere bestemming hadden, ook van geen enkele onderbouwing voorzien, wat klemt gelet op de meer evidente drugsgerelateerde bestemming ervan. Verzoeker heeft verder onder meer aangevoerd dat verweerder vooral oudere incidenten aanhaalt, dat uit de verklaringen van de betrokkenen bij die incidenten selectief wordt geciteerd, en dat op het merendeel van de Facebook-foto’s geen goederen staan die in het bijzonder gerelateerd kunnen worden aan hennepkweek. Ook deze stellingen kunnen hem niet baten. In de bestuurlijke rapportage is een optelsom van omstandigheden en aanwijzingen beschreven die betrekking hebben op het aanbod/de bedrijfsvoering van [bedrijfsnaam] , rondom het pand waargenomen situaties, en contacten van personen met Opiumwet-antecedenten met [bedrijfsnaam] , die samen een totaalbeeld doen ontstaan die erop wijst dat het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs. Gelet daarop is de conclusie gerechtvaardigd dat verzoeker wetenschap of vermoeden heeft van het feit dat de goederen de bedoelde verboden bestemming hebben.
4.5.
Dit betekent dat verweerder bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang die inhoudt dat het bedrijfspand wordt gesloten.
5. Verweerder heeft de Nota integraal Drugsbeleid Gemeente Groningen 2020 vastgesteld. Hierin is opgenomen dat in geval van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet tot sluiting gedurende maximaal zes maanden zal worden overgegaan (zie de opgenomen matrix). Het besluit is dus niet strijdig met het beleid. Dat wordt overigens ook niet aangevoerd.
6. Verzoeker stelt dat de sluiting in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De voorzieningenrechter zal in dat kader bespreken of de maatregel van sluiting geschikt is, noodzakelijk is en evenredig is in meer strikte zin, zoals bedoeld in de conclusie van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1468.
6.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat aannemelijk is dat het bedrijfsgebouw een rol speelt in de keten van beroeps- en bedrijfsmatige grootschalige hennepteelt. Het middel van sluiting is effectief om het pand aan dit circuit te onttrekken. De maatregel is daarom geschikt.
6.2.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de maatregel van sluiting noodzakelijk is of dat volstaan kan worden met een lichtere maatregel.
6.2.1.
Verzoeker betoogt dat verweerder kan volstaan met een waarschuwing, inhoudende dat het assortiment aangepast moet worden. Ter zitting heeft hij verklaard dat eventuele niet toegestane spullen worden vernietigd.
6.2.2.
Verweerder heeft verzoeker niet eerder aangesproken op de ongewenst geachte verkoop. In zoverre zou een waarschuwing een meer proportionele maatregel zijn. Een waarschuwing lijkt echter tegelijkertijd weinig realistisch. De stukken en het verhandelde ter zitting maken het aannemelijk dat hennepgerelateerde omzet een aanzienlijk deel van de totale omzet uitmaakt. De winkel is ingericht met een klein winkelgedeelte waarin gangbare artikelen zijn uitgestald en een magazijn met artikelen die veelvuldig worden gebruikt voor de hennepteelt, zoals “opticlimates” en de toppenknipper. Het bedrijf heeft geen website en maakt geen reclame en is bij het algemene publiek niet bekend als tuincentrum. In deze situatie valt niet in te zien hoe een normale bedrijfsvoortzetting mogelijk is na het verwijderen van het hennepgerelateerde deel van het assortiment. Los daarvan mag worden aangenomen dat sluiting effectiever is om het bedrijfsgebouw de functie van schakel in de productie of distributie van drugs te ontnemen. Sluiting geeft immers een duidelijker signaal af aan de omgeving, waaronder de klantenkring van [bedrijfsnaam] , dat de verkoop van hennepgerelateerde goederen daar is beëindigd.
6.3.
Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn de ingrijpendheid van de maatregel en de aard en het gewicht van de betrokken belangen relevant. De maatregel van sluiting is ingrijpend. De voorzieningenrechter deelt echter de opvatting van verweerder dat deze gerechtvaardigd is gelet op het zwaarwegende belang van de openbare orde bij de onttrekking van het bedrijf aan het circuit. De financiële belangen van verzoeker wegen hier niet tegen op. Van onevenredigheid is dan ook geen sprake.
7. Gezien het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.