ECLI:NL:RBNNE:2021:5019

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
LEE 21/654
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake mijnbouwschade aan kantoorpand met betrekking tot schadevergoeding en bewijsvermoeden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over mijnbouwschade aan een kantoorpand. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had eerder schade gemeld bij de NAM/het CVW en vroeg om schadevergoeding voor aardbevingsschade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen in een eerder besluit was vastgesteld op €22.761,29, maar dat eiseres in haar beroep de beoordeling van enkele schades had ingetrokken. De rechtbank heeft zich gericht op de beoordeling van schade 1 en schade 27.

Ten aanzien van schade 1, scheurvorming in de buitenmuur, heeft de rechtbank geoordeeld dat de schade identiek is aan eerder gemelde schade, waardoor verweerder onbevoegd was om deze schade te behandelen. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de schade nieuw of verergerd was.

Wat betreft schade 27, scheurvorming in de vloer, heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Eiseres betoogde dat het wettelijke bewijsvermoeden, zoals geformuleerd in artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek, niet was weerlegd. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende bewijs had geleverd dat de schade niet het gevolg was van mijnbouwactiviteiten, maar eerder van andere oorzaken zoals krimp en zetting van materialen. De rechtbank heeft de onafhankelijkheid van de deskundigen bevestigd en de proceskosten aan eiseres toegewezen.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het schade 33 betreft, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten zijn vastgesteld op €1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/654
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2021 in de zaak tussen
[eiseres], te [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. L.E. Ettema),
en
Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder
(gemachtigden: mr. T.W. Franssen, mr. S. Deany).
Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een schadevergoeding toegekend van in totaal €22.761,29.
Bij besluit van 18 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2021. Eiseres is vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Als deskundige is verschenen: L. Nabben.
Feiten
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1. Eiseres heeft op 8 juli 2019 een aanvraag om schadevergoeding ingediend bij verweerder. Het gaat om een aanvraag om vergoeding van geleden aardbevingsschade aan het kantoorpand van eiseres op het adres [adres] te [plaats] .
1.2. Verweerder heeft deskundige R. Panman, werkzaam bij NIVRE, ingeschakeld om de schade te taxeren. Hij heeft op 31 maart 2020 een adviesrapport uitgebracht.
1.3. In het primaire besluit heeft verweerder, onder overname van het uitgebrachte adviesrapport, aan eiseres een schadevergoeding toegekend van in totaal €22.761,29.
Deze vergoeding bestaat uit:
- een vergoeding van de schade: €21.752,06;
- de wettelijke rente: €414,23;
- de bijkomende kosten: €595,00.
1.4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.5. Op 14 oktober 2020 heeft deskundige L. Nabben op verzoek van de Bezwaaradviescommissie van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (de commissie) een addendum op het adviesrapport uitgebracht.
1.6. Eiseres heeft haar bezwaren mondeling toegelicht tijdens de zitting van de commissie op 9 december 2020, waar ook deskundige Nabben aanwezig was. In het advies van 23 december 2020 heeft de commissie geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren.
1.7. In het bestreden besluit heeft verweerder het commissieadvies overgenomen, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Overwegingen
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep voor zover het zich richt tegen de beoordeling van de schades 9, 12, 13, 14 en 24 ter zitting is ingetrokken. Tussen partijen is nog in geschil de beoordeling van schades 1 en 27.

3.Schade 1, scheurvorming in de buitenmuur: identieke schade of niet?

3.1.
Eiseres voert ten aanzien van schade 1 aan dat verweerder ten onrechte concludeert dat hij niet bevoegd is om de schade te beoordelen omdat de schade identiek zou zijn aan eerder gemelde schade. Volgens eiseres is de schade echter hersteld en daarna opnieuw ontstaan of verergerd. Zij wijst ter onderbouwing op een factuur van een aannemer voor werkzaamheden aan de buitengevel uit 2017. Ook is, aldus eiseres, aan de uiterlijke kenmerken van het gebouw te zien dat er toen werkzaamheden hebben plaatsgevonden.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet bevoegd is om de schade te behandelen. Deskundigen Panman en Nabben hebben beiden geconcludeerd dat de schade eerder is gemeld en daarna niet is hersteld.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.3.
Verweerder is onbevoegd om schades te behandelen die voor 31 maart 2017 zijn gemeld bij het CVW/de NAM (artikel 2, vierde lid, aanhef en onder a van de Tijdelijke Wet Groningen). Het is niet in geschil dat voor die datum een melding is gedaan. Wel is in geschil of schade 1 identiek is aan toen gemelde schade of dat sprake is van nieuwe of verergerde schade.
3.4.
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar stellingen een factuur van Tedeco van 26 juli 2017 overgelegd, met de vermelding “Pand gallagher europe buitenkant schilderen” en een globale specificatie die wijst op schilderwerkzaamheden. Aan de pleitnota van de advocaat is ook een schriftelijke verklaring van een aannemer gehecht. Deze wordt gelet op het late moment van overlegging echter buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde. De factuur van Tedeco is onvoldoende om te twijfelen aan de adviezen van de door verweerder ingeschakelde deskundigen, die steun vinden in de foto’s in het dossier van sterk op elkaar lijkende schades. Dit is alleen al zo omdat die factuur alleen lijkt te wijzen op in 2017 aan het pand uitgevoerde verfwerkzaamheden. Gelet hierop mag worden aangenomen dat het gaat om schade die identiek is aan die eerder bij het CVW/de NAM is gemeld, zodat verweerder onbevoegd is.

4.Schade 27, scheurvorming in de vloer: het wettelijke bewijsvermoeden

4.1.
Volgens eiseres concludeert verweerder ten aanzien van schade 27 ten onrechte dat het wettelijke bewijsvermoeden (artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek) is weerlegd.
Eiseres betoogt dat niet mag worden uitgegaan van het advies van deskundige Nabben dat -kort gezegd- de opgetreden trillingssnelheden op de schadelocatie te laag zijn geweest om de vloer in beweging te brengen. De snelheden die door hem zijn genoemd tijdens de hoorzitting in bezwaar zijn ook in strijd met zijn eigen addendum van 16 oktober 2020, nu daaruit blijkt dat ter plekke sprake was van trillingssnelheden > de 2 mm/s, in combinatie met een overschrijdingskans van 1%. Eiseres acht het aannemelijk dat de schade door aardbevingen kan zijn ontstaan.
4.2.
Eiseres betoogt daarnaast dat de fundering van het gebouw en verschillen in stijfheid tussen de verschillende bouwdelen bij een aardbeving ervoor zorgen dat het gebouw zal torderen. Volgens eiseres hangt een aantal schades met elkaar samen, die alle het gevolg zijn van torsie. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij een rapport van AdViDex van 20 april 2017 overgelegd, een rapport van ingenieursbureau Hado van 12 maart 2021 en een advies van deskundige Bolt van 24 maart 2021. Volgens eiseres blijkt hieruit dat het pand op zeer korte palen met een lengte van slechts vier meter is gefundeerd. De inklemming is daardoor te beperkt en zal bij torsie niet zorgen voor voldoende tegenkracht. Daarnaast voert eiseres aan dat het gebouw op diverse plaatsen verschilt in stijfheid. De liftschacht is stijver, omdat de stabiliteitswanden van gewapend beton zijn en in de fundering extra palen zijn toegepast. De aansluitende wanden zijn van veel lichter gasbeton. Het noodtrappenhuis is stijver door de carrévorm. Doordat sommige delen van het gebouw stijver zijn dan andere, zal volgens eiseres bij horizontale belasting torsie, wringing en/of tilt ontstaan. Bovendien blijkt volgens eiseres uit de rapporten dat de verdeling van de massa over het gebouwoppervlak van invloed is op de schade die ontstaat bij een aardbeving.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.3.
Het wettelijke bewijsvermoeden is toereikend weerlegd als - overeenkomstig het bewijsbeleid van verweerder - met een voldoende grote mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak dan bodembeweging door gaswinning is aangewezen, zie onder andere de uitspraak van deze rechtbank van 18 mei 2020 (ECLI:NL: RBNNE:2020:1935) en 18 december 2020 (ECLI:NL:RBNNE:2020:4532) en de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 24 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:374).
4.4.
Verweerder heeft zijn besluitvorming gebaseerd op de door deskundigen Panman en Nabben uitgebrachte adviezen. Deskundige Panman heeft geconcludeerd dat de schade is te wijten aan krimp en/of zetting van materialen, waardoor de afstand tussen delen van de vloer groter en kleiner worden. Deskundige Nabben heeft tijdens de hoorzitting in bezwaar aanvullend opgemerkt dat de trillingssnelheden ter plaatse te laag waren om de vloer in beweging te brengen. Volgens hem gaat het om een lichte scheur in het vloerveld. Als het om mijnbouwschade zou gaan, zou de scheur doorlopen in de stabilisatiewanden, de betonwand en de cellenbetonwand. Dat is hier niet het geval. Pas bij een trillingssnelheid van 8,5 mm/s is er kans op schade aan het bedrijfspand, terwijl de ter plaatse gemeten snelheid maximaal 6,94 mm/s is geweest.
4.5.
Wat eiseres aanvoert, levert naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten op om te twijfelen aan de deskundigenadviezen. Eiseres heeft haar stellingen onvoldoende onderbouwd. Met de rapporten van Hado en AdViDex en de opinie van deskundige Bolt wil eiseres aannemelijk maken dat de schade is veroorzaakt doordat de constructie is getordeerd. Deze stukken bevatten een beschrijving van het pand en de constructie, informatie van sterk algemene aard, en geen cijfermatige onderbouwing. Hiermee wordt bijvoorbeeld op geen enkele manier inzichtelijk gemaakt bij welke trillingssterkte de gestelde torsie optreedt. Dat de schade daadwerkelijk het gevolg van torsie is, kan op basis van deze informatie dan ook niet worden aangenomen, mede in het licht van het gemotiveerde betwisting van verweerder, die wel concreet is. Het rapport van AdViDex dateert ook van 2017; het ziet niet specifiek op de schades waar het hier om gaat.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook in voldoende mate een andere uitsluitende schadeoorzaak aangewezen. Dat betekent dat verweerder het bewijsvermoeden terecht weerlegd heeft geacht. Tegen deze achtergrond ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het benoemen van een gerechtelijk deskundige.

5.Overig

5.1.
De rechtbank twijfelt niet aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de door verweerder ingeschakelde deskundigen. Eiseres heeft op dit punt ter zitting zorgen en twijfels geuit, maar wat is aangevoerd, is onvoldoende concreet en objectief.
5.2.
In het verweerschrift heeft verweerder alsnog aangegeven dat voor schade 33 een bedrag van €1.280,60 wordt toegekend. Eiseres heeft hier ter zitting mee ingestemd. Omdat het beroep zich ook uitstrekte tot deze schade, treft het in zoverre doel. Het bestreden besluit zal op dit punt dan ook worden vernietigd. De rechtsgevolgen van het besluit zullen echter, gelet op wat eerder in deze uitspraak is overwogen, in stand worden gelaten.
5.3.
Verweerder zal in de proceskosten in beroep worden veroordeeld. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- met een wegingsfactor 1).
5.4.
Verweerder wordt verder opgedragen om het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden tot een bedrag van € 181,-.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 18 januari 2021, voor zover verweerder daarin heeft besloten dat schade 33 niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat een causaal verband met mijnbouwactiviteiten kan worden uitgesloten;
- bepaalt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a van de Awb dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zullen blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres in beroep heeft moeten maken tot een bedrag van € 1,496,-;
- draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 181,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.E.J. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.