ECLI:NL:RBNNE:2021:5072

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
LEE 20/3550
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van mijnbouwschade aan woning en bevoegdheid van de instantie tot schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 26 november 2021, staat de beoordeling van mijnbouwschade aan een woning centraal. Eiser, eigenaar van een woning in Groningen, heeft schade gemeld die eerder door de vorige eigenaar bij de NAM/Centrum Veilig Wonen (CVW) was ingediend. De rechtbank moet vaststellen of de schade die nu in geschil is, identiek is aan de eerder gemelde schade en of verweerder bevoegd is om de aanvraag in behandeling te nemen.

Eiser heeft in maart 2020 een schadevergoeding van €10.009,25 ontvangen, maar heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder dat slechts een aanvullende vergoeding van €150,- toekende. Tijdens de zitting op 27 oktober 2021 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoert dat de schades opnieuw zijn ontstaan na herstel. Deskundigen, ingeschakeld door verweerder, hebben echter geconcludeerd dat de schades identiek zijn aan de eerder gemelde schades en dat herstel niet heeft plaatsgevonden.

De rechtbank overweegt dat de deskundigenadviezen zorgvuldig zijn en dat er geen reden is om aan de conclusies van de deskundigen te twijfelen. Eiser heeft geen bouwkundige onderbouwing gepresenteerd om zijn standpunt te ondersteunen. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder niet bevoegd is om de schade te behandelen, met uitzondering van de verergering van twee specifieke schades. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigt de beslissing van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/3550

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. T.W. Franssen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een vergoeding van €10.009,25 toegekend.
Bij besluit van 27 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en een aanvullende vergoeding van €150,- toegekend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als deskundige is verschenen C. Dobbe, werkzaam bij schade-expertisebureau CED (CED).

De feiten

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser is in november 2019 eigenaar geworden van het pand, een woning, op het adres [adres] te [woonplaats] .
1.2.
De vorige eigenaar van het pand heeft een aantal jaren geleden schade gemeld bij de NAM/Centrum Veilig Wonen (CVW). Op 30 januari 2018 heeft hij opnieuw een schademelding gedaan bij het CVW. De afhandeling van de schade is overgenomen door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen en later door verweerder.
Op 17 december 2019 is de aanvraag op eisers naam gezet.
1.3.
Verweerder heeft deskundige P. Soet, werkzaam bij CED, ingeschakeld om de schade te beoordelen. Hij heeft op 16 maart 2020 een adviesrapport uitgebracht.
1.4.
Eiser heeft op 19 maart 2020 een zienswijze ingediend op het adviesrapport.
1.5.
In het primaire besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het adviesrapport, aan eiser een schadevergoeding toegekend van in totaal €10.009,25.
Deze vergoeding bestaat uit:
- een vergoeding van de schade: €8.773,90;
- de wettelijke rente: €390,35;
- de bijkomende kosten: €695,-.
1.6.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.7.
Eiser heeft zijn bezwaren mondeling toegelicht tijdens de zitting van de Bezwaaradviescommissie van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (de commissie) op
18 augustus 2020. Daar was ook de door verweerder ingeschakelde deskundige Dobbe aanwezig.
1.8.
Op 26 augustus 2020 heeft deskundige Dobbe op verzoek van de commissie een addendum op het adviesrapport uitgebracht.
1.9.
In het advies van 16 september 2020 heeft de commissie geadviseerd om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren.
1.10.
Op 22 september 2021 heeft deskundige Dobbe op verzoek van verweerder een nader advies uitgebracht.
1.11.
In het bestreden besluit heeft verweerder het commissieadvies overgenomen en het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Aan eiser is een aanvullende tegemoetkoming van
€ 150,-- toegekend.

Overwegingen

2. Het beroep betreft de schades 1, 4, 12, 13, 14, 15, 17 en 26. Met uitzondering van schade 26 betreft het scheuren aan de buitenmuren van het pand; schade 26 betreft scheurvorming in een binnenmuur. De schades, behalve schades 1 en 17, worden door verweerder beschouwd als identiek aan de schades die door de vorige eigenaar enkele jaren geleden bij de NAM zijn gemeld. Verweerder acht zich ten aanzien van die schades onbevoegd om de aanvraag in behandeling te nemen. Ten aanzien van schades 1 en 17 is door verweerder een verergering van schade geconstateerd die mogelijk verband houdt met mijnbouwactiviteiten, voor de verergering is een vergoeding toegekend.
2.1.
Eiser voert in beroep aan dat de schades opnieuw zijn ontstaan nadat ze zijn hersteld, zodat verweerder bevoegd is om de aanvraag in behandeling te nemen. De adviezen van de door verweerder ingeschakelde deskundigen zijn volgens hem onjuist. Eiser verwijst naar een aantal door hem ingebrachte documenten die betrekking hebben op de afwikkeling van de schade die door de vorige eigenaar bij de NAM is gemeld. Daaruit blijkt, aldus eiser, dat de schade is hersteld. Herstel is ook uitgangspunt geweest bij de koop van de woning. Eiser gaat uit van het eerlijk handelen bij de koop, zodat de deskundigenadviezen wel onjuist moeten zijn. Hij voert ook aan dat hij niet de dupe mag worden van de gang van zaken. Eiser beroept zich op de volgende stukken:
een ondertekend “Formulier schadeafhandeling” d.d. 16 augustus 2017 waarin de keuze is aangekruist dat de schade in opdracht van en voor rekening van de NAM door een door de schademelder gekozen aannemer wordt uitgevoerd;
een factuur van een aannemer van 2 juli 2018 van € 8.105,28;
een e-mail van 16 december 2020 van een medewerker van de NAM:
“In de bijlage de factuur van Wiko Afbouw, met daarbij de Opleverstrook Schadeherstel door eigen aannemer, als bewijs dat de schade daadwerkelijk is hersteld conform de calculatie, die eveneens is bijgevoegd. Hieruit blijkt dat de schadenummers 1 t/m 4, conform de calculatie, daadwerkelijk zijn hersteld. Hiermee zou de IMG afdoende informatie moeten hebben om uw schades verder te kunnen behandelen.”
een “Opleverstrook Schadeherstel door eigen aannemer” van 2 juli 2018, waarbij aannemer en eigenaar verklaren dat oplevering heeft plaatsgevonden.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak tegenstrijdige informatie bestaat over de vraag of de schade al dan niet is hersteld. Aan de ene kant zijn er de stukken afkomstig van de NAM; aan de andere kant staan de adviezen van de door verweerder ingeschakelde deskundigen. Tegen de achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
3.2.
Bij de beoordeling van de aanvraag heeft verweerder onafhankelijke deskundigen ingeschakeld. Het is vaste rechtspraak dat een bestuursorgaan op de adviezen van een deskundige mag afgaan mits is voldaan aan eisen van, onder meer, zorgvuldigheid en consistentie, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4250).
3.3.
De door verweerder ingeschakelde deskundigen zijn tot de conclusie gekomen dat de schades identiek zijn aan de schades die eerder bij de NAM zijn gemeld. Ze achten het onmogelijk dat de schades zijn hersteld. Elke scheur heeft een karakteristieke vorm en verloop, vergelijkbaar met een vingerafdruk, aldus deskundige Dobbe. Door het openslijpen en vervolgens vullen van de scheur is het onmogelijk dat een nieuwe scheur op precies dezelfde plek ontstaat en exact dezelfde vorm en exact hetzelfde verloop heeft als de oude scheur: zelfs bij het ontstaan op dezelfde locatie zal de scheur op detailniveau waarneembaar een ander verloop hebben, aldus het deskundigenoordeel.
3.4.
De rechtbank heeft geen reden om aan de conclusie van de deskundigen te twijfelen. De beantwoording van de vraag of herstel heeft plaatsgevonden vereist een bouwkundig oordeel. Eiser heeft zijn standpunt niet voorzien van een bouwkundige onderbouwing, bijvoorbeeld door een contra-expert in te schakelen. De door hem overgelegde stukken hebben betrekking op de afwikkeling van de schade door de NAM en de vorige eigenaar: uit de stukken blijkt hoe en waarover zij in het kader van de afwikkeling van de schade overeenstemming hebben bereikt. Over de feitelijke bouwkundige staat van de woning zeggen de stukken alleen zeer indirect iets. Hoewel het bevreemdt dat de stukken een ander beeld geven dan de door verweerder ingeschakelde deskundigen, is dat onvoldoende voor twijfel aan de adviezen van de deskundigen. De rechtbank houdt het er in deze procedure daarom voor dat er geen herstel heeft plaatsgevonden en dat de schade, behalve de verergering bij de schades 1 en 17, identiek is aan die bij de NAM zijn gemeld.
3.5.
Dat betekent dat verweerder niet bevoegd is om de schade te behandelen, behalve de verergering van schades 1 en 17. Artikel 2, vierde lid, aanhef en onder a, van de Tijdelijke Wet Groningen bepaalt immers dat die bevoegdheid er niet is als het schade betreft waarvoor voor 31 maart 2017, 12:00 uur een schademelding of claim is voorgelegd aan het CVW of de exploitant.
3.6.
Het beroep is dan ook ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, op 26 november 2021. De beslissing wordt op de eerstvolgende maandag na deze datum in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.