ECLI:NL:RBNNE:2021:5096

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
C/18/182308 / HA ZA 18-31
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling en verdeling van nalatenschappen na deskundigenbericht

In deze zaak, die zich afspeelt in het erfrecht, betreft het de afwikkeling en verdeling van de nalatenschappen van de ouders van de partijen. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 1 december 2021 een vonnis gewezen waarin de geldvorderingen van de partijen uit hoofde van de nalatenschap van de moeder zijn vastgesteld op € 203.777,60 per persoon. De rechtbank heeft de verdeling van de nalatenschap van de vader gelast, waarbij de onroerende zaken in Delfzijl en Steendam verkocht zullen worden. De rechtbank heeft ook de verdeling van de vorderingen op derden, zoals NAM, besproken, waarbij de vordering wegens concrete schades aan [gedaagde] is toegedeeld. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de familierelatie tussen partijen. De uitspraak volgt op een langdurige procedure waarin deskundigen zijn benoemd en taxaties zijn uitgevoerd. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de belangen van beide partijen en de noodzaak om tot een goede afronding van de nalatenschappen te komen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/182308 / HA ZA 18-31
Vonnis van 1 december 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.P. van der Werf te Groningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te Delft,
gedaagde,
advocaat mr. O.M.M. Philips te Haren.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 oktober 2019;
  • het taxatierapport van Makelaardij [naam 1] Vastgoed van 8 oktober 2020 ( [adres 1] en terrein nabij [adres 2] te Steendam);
  • de taxatierapporten van [naam 2] Makelaars & Taxateurs van 20 mei 2020 ( [adres 3] en [adres 4] te Delfzijl) en 17 november 2020 ( [adres 5] te Delfzijl);
  • de conclusie na deskundigenbericht tevens akte wijziging/vermeerdering van eis van [eiseres] ;
  • de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [gedaagde] ;
  • de akte uitlating tevens akte overlegging producties van [eiseres] ;
  • de antwoordakte uitlating van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. De uitspraak daarvan is (nader) vastgesteld op heden.

2.De verdere beoordeling

Samenvatting van de tot nu toe gewezen vonnissen

2.1.
Op 21 november 2018 heeft de rechtbank het eerste inhoudelijke tussenvonnis gewezen. Hierin heeft de rechtbank enkele (bindende) beslissingen genomen, de taxatie van enkele onroerende zaken gelast en partijen opgedragen om zich over enkele geschilpunten nader uit te laten. Op 29 mei 2019 heeft de rechtbank deskundigen benoemd voor de uit te voeren taxaties en op 30 oktober 2019 heeft de rechtbank één van de benoemde deskundigen vervangen, nadat deze zijn opdracht had teruggegeven.
2.2.
De rechtbank heeft - samengevat - de volgende (bindende) beslissingen genomen in het tussenvonnis van 21 november 2018:
a. De vorderingen I tot en met V worden afgewezen.
b. Voor de berekening van de geldvorderingen van partijen uit hoofde van de nalatenschap van moeder met als peildatum 22 mei 2014 wordt uitgegaan van de boedelbeschrijving (productie 6 bij dagvaarding), met de volgende correcties:
- de posten "inboedel", "sieraden" en "antieke zaken" bedragen voorshands nihil;
- de post "contanten" bedraagt nihil;
- het zakelijk vermogen bedraagt € 398.197,57;
- de vorderingen op [gedaagde] bedragen nihil;
- de vordering op [naam 3] . bedraagt nihil;
- de vordering op NAM bedraagt nihil.
c. Voor de verdeling van de nalatenschap van vader wordt uitgegaan van de boedelbeschrijving (productie 6 bij dagvaarding), met de volgende correcties:
- de post "contanten" bedraagt nihil.
d. De nalatenschap van vader wordt als volgt verdeeld:
- het appartement aan de [adres 5] te Delfzijl en het verhuurde winkelpand/woonruimte aan de [adres 3] / [adres 4] te Delfzijl zullen worden verkocht; de netto-verkoopopbrengst wordt bij helfte verdeeld;
- de woning aan de [adres 1] te Steendam en het terrein nabij de [adres 2] aldaar zullen worden toegedeeld aan [gedaagde] , maar wanneer zij hiervan afziet zullen ook deze onroerende zaken worden verkocht;
- de op de lijst (productie 40 bij dagvaarding) vermelde roerende zaken zullen worden toegedeeld aan [eiseres] en alle overige roerende zaken aan [gedaagde] , zonder dat hiervoor onderling afgerekend hoeft te worden;
- de vordering op [naam 3] . zal aan [eiseres] worden toegedeeld;
- de vordering op NAM zal in beginsel aan elk voor de helft worden toegedeeld;
- [gedaagde] dient ten behoeve van de verdeling van de nalatenschap de kasopnames die zij ná het overlijden van vader heeft gedaan (ten bedrage van € 1.500,00) inbrengen;
- het zakelijk vermogen, gewaardeerd op € 388.576,24 in totaal, zal aan elk voor de helft worden toegedeeld;
- de resterende banktegoeden zullen - als sluitstuk van de verdeling - aan elk voor de helft worden toegedeeld.
De nog onbesliste geschilpunten
2.3.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 21 november 2018 enkele beslissingen aangehouden in afwachting van de uitlating door partijen over rechtsoverwegingen 4.29, 4.37, 4.40, 4.51, 4.52 en 4.54 van dat vonnis. Partijen hebben (mede) daartoe op de rolzitting van 13 maart 2019 akten genomen. De rechtbank heeft vervolgens ten behoeve van de voortgang van de procedure alleen deskundigen benoemd. De rechtbank zal nu inhoudelijk beslissen op de betreffende geschilpunten.
- rechtsoverweging 4.29
2.4.
Partijen zijn het erover eens dat de posten "inboedel", "sieraden" en "antieke zaken" nihil bedragen. De rechtbank zal daar dan ook bij de verdere beoordeling van uitgaan (zie hiervoor ook rechtsoverweging 2.2, onder b, eerste gedachtestreepje van dit vonnis).
- rechtsoverweging 4.37
2.5.
Partijen zijn het erover eens dat schending van de legitieme portie niet aan de orde is. Deze post op de boedelbeschrijving, die de vereffenaar pro memorie heeft opgenomen, zal dan ook verder buiten beschouwing worden gelaten voor de berekening van de geldvorderingen van partijen uit hoofde van de nalatenschap van moeder.
- rechtsoverweging 4.40
2.6.
Partijen zijn het erover eens dat bij de begroting van de geldvorderingen van partijen in de nalatenschap van moeder rekening dient te worden gehouden met de door elk van partijen verschuldigde erfbelasting. Over de (gecorrigeerde) hoogte van de erfbelasting bestaat geen discussie (meer), zodat de rechtbank bij de verdere beoordeling uit zal gaan van een bedrag van € 14.470,00 voor [eiseres] en € 76.402,00 voor [gedaagde] .
- rechtsoverweging 4.51
2.7.
Partijen zijn het erover eens dat de vereffenaar de vorderingen ter zake van "SVB AOW t/m Nedasco" en "Teruggave Zorgverzekeringswet" heeft geïnd. De rechtbank zal dan ook bij de verdere beoordeling ervan uitgaan dat de betreffende bedragen zijn toegevoegd aan de ervenrekening. Een afzonderlijke verdeling van die vorderingen is dus niet noodzakelijk.
2.8.
Partijen zijn het er ook over eens dat de vereffenaar de vordering ter zake van "Belastingterugbetalingen IB/PVV over het jaar 2014 volgens aangifte" niet heeft geïnd. Partijen hebben in hun akten van 13 maart 2019 gezamenlijk de rechtbank verzocht om de vereffenaar op grond van artikel 4:210 BW een schriftelijke aanwijzing te geven om (naar de rechtbank begrijpt:) alsnog tot inning over te gaan. De rechtbank zal hier echter geen gehoor aan geven, omdat het geven van aanwijzingen is voorbehouden aan de kantonrechter die belast is met toezicht in het kader van de wettelijke vereffening.
2.9.
Partijen hebben in hun processtukken na het deskundigenbericht nogmaals stilgestaan bij de ongeïnd gebleven belastingvordering. Volgens [eiseres] dient deze vordering thans te worden weggelaten uit de boedelbeschrijving inzake de nalatenschap van moeder, omdat het kennelijk te laat is om nog aanspraak hierop te maken. [gedaagde] heeft in reactie daarop gesteld dat de vennootschapsbelasting inmiddels is gecorrigeerd naar € 9.102,--, maar de rechtbank overweegt dat zij daarbij tevens niet heeft toegelicht welke gevolgen die correctie heeft voor de inkomstenbelasting (IB/PVV). Dat valt ook niet af te leiden uit de overgelegde brief van 21 mei 2021 van de vereffenaar, waarop [gedaagde] overigens nog niet heeft kunnen reageren. De rechtbank zal dan ook bij de verdere beoordeling de vordering ter zake van "Belastingterugbetalingen IB/PVV over het jaar 2014 volgens aangifte" op nihil stellen.
- rechtsoverweging 4.52
2.10.
Partijen verschillen van mening over de omvang van de vordering op [naam 3] . wegens het gebruik van het appartement aan de [adres 5] te Delfzijl. Partijen zijn hier zowel in hun akten van 13 maart 2019 als in hun processtukken na het deskundigenbericht op ingegaan. Partijen hebben daarbij de berekeningen van de vereffenaar tot uitgangspunt genomen, die zien op de periode van 2014 tot en met 2016, de periode van 1 januari 2017 tot 1 december 2018 en de periode van 1 december 2018 tot en met 12 februari 2021. Het partijdebat draait vooral om de juistheid van deze berekeningen.
2.11.
Volgens [eiseres] moeten alle kosten in verband met het gebruik van het appartement bij de bepaling van de omvang van de vordering op [naam 3] . worden betrokken, omdat dat volgt uit artikel 2 van de gebruikersovereenkomst ("
Alle overige kosten die de gebruikers maken in verband met het gebruik van het appartement zijn voor hun eigen rekening.") Volgens [gedaagde] kan de van [naam 3] . te vorderen gebruiksvergoeding alleen betrekking hebben op water en energieverbruik, omdat dit volgt uit artikel 2 van de gebruikersovereenkomst ("
Maandelijks betalen de gebruikers een voorschot van € 100 per maand voor het gebruik van elektra/verwarming/water en de soortgelijke kosten van de centrale/gemeenschappelijke ruimtes. Eénmaal per jaar vindt een afrekening plaats van de werkelijke kosten onder aftrek van het reeds betaalde voorschot.")
2.12.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in haar beperkte uitleg van de gebruikersovereenkomst. De door [eiseres] aangehaalde slotalinea uit artikel 2 laat er geen misverstand over bestaan dat
allegebruikerskosten voor rekening van [naam 3] . komen. [gedaagde] heeft niet gesteld dat de overige door de vereffenaar meegenomen kosten (zoals gemeentelijke belastingen, afvalheffing, waterschapsbelasting, servicekosten en Energiewacht) door [naam 3] . vergoed zijn. De rechtbank zal dan ook bij toedeling uitgaan van de door de vereffenaar berekende bedragen over voormelde drie periodes: € 9.837,73 + € 11.756,29 + € 8.176,95. Voor periode vanaf 12 februari 2021 tot heden zal de rechtbank, met partijen, uitgaan van het door [eiseres] begrote maandelijkse bedrag van € 350,--, wat afgerond neerkomt op 9 maanden × € 350 = € 3.150,00. De vordering op [naam 3] . kan dus ten behoeve van de toedeling op een totaalbedrag van € 32.920,97 worden gesteld. Uit hoofde van de volledige toedeling van die vordering aan [gedaagde] zal zij de helft van het totaalbedrag (zijnde € 16.460,49) aan [eiseres] verschuldigd zijn.
2.13.
Tot slot overweegt de rechtbank nog het volgende. In het tussenvonnis van 21 november 2018 heeft de rechtbank (bindend) beslist dat de vordering op [naam 3] . voor de berekening van de geldvorderingen van partijen uit hoofde van de nalatenschap van moeder op nihil zal worden gesteld (zie hiervoor ook rechtsoverweging 2.2, onder b, eerste gedachtestreepje van dit vonnis). Uit de nadien door partijen in het geding gebrachte berekeningen volgt dat het berekende bedrag ook deels ziet op de periode voorafgaand aan het overlijden van moeder, zodat geconcludeerd zou kunnen worden dat de beslissing op een feitelijke misslag berust. Echter, omdat het maar om een betrekkelijk korte periode gaat en niet valt na te gaan hoe het bedrag van € 9.837,73 uitgesplitst zou moeten worden, ziet de rechtbank geen aanleiding om op die beslissing terug te komen. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat [gedaagde] uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven ermee in te kunnen stemmen dat de vordering geheel aan de nalatenschap van vader wordt toegerekend.
- rechtsoverweging 4.54
2.14.
Partijen hebben de rechtbank geïnformeerd over de stand van zaken ter zake van de vordering op NAM wegens aardbevingsschade. Aanvankelijk hebben zij zich beiden akkoord verklaard met het voornemen van de rechtbank om de vordering overeenkomstig ieders gerechtigdheid tot de nalatenschap van vader te verdelen. Naar aanleiding van de door Makelaardij [naam 1] Vastgoed uitgevoerde taxatie is er alsnog een geschil ontstaan over (de wijze van) verdeling van de vordering(en) op NAM. De rechtbank zal dit geschilpunt vanaf rechtsoverweging 2.20 verder bespreken.
De uitgevoerde taxatie door [naam 2] Makelaars & Taxateurs
2.15.
[naam 2] Makelaars & Taxateurs heeft het woon-/winkelpand aan de [adres 3] en [adres 4] te Delfzijl getaxeerd op € 217.500,00 per 22 mei 2014. De deskundige heeft het appartement aan de [adres 5] te Delfzijl getaxeerd op € 190.000 (per 22 mei 2014).
2.16.
Partijen hebben in hun conclusies na deskundigenbericht aangegeven het eens te zijn met de uitkomst van deze taxatie. De rechtbank zal derhalve bij de verdere beoordeling (over de geldvorderingen van partijen uit hoofde van de nalatenschap van moeder) van de hiervoor vermelde marktwaarden uitgaan.
De uitgevoerde taxatie door Makelaardij [naam 1] Vastgoed
2.17.
Makelaardij [naam 1] Vastgoed heeft de woning aan de [adres 1] te Steendam getaxeerd op € 265.000,00 per 22 mei 2014 en op € 310.000,00 per 7 april 2020. De deskundige heeft het terrein nabij [adres 2] te Steendam getaxeerd op € 110.000,00 per 22 mei 2014 en op € 140.000,00 per 7 april 2020. De deskundige heeft verder het volgende gerapporteerd over door hem waargenomen gebreken in de woning aan de [adres 1] te Steendam (onderdeel I, letter d van zijn rapport): "
Taxateur heeft vastgesteld dat er veel schade in de woning aanwezig is wat zou kunnen duiden op aardbevingsschade. Tijdens de opname werd door advocaat de opmerking gemaakt dat er een schaderapport aanwezig is. Taxateur heeft dan ook in de waardering geen rekening gehouden met de aardbevingsschade en heeft gewaardeerd als zijnde dat de schade niet aanwezig is. Mede door het feit dat het schaderapport niet ter beschikking is gesteld en derhalve niet in de beoordeling van taxateur betrokken kon worden."
2.18.
[eiseres] heeft in haar conclusies na deskundigenbericht aangegeven het volledig eens te zijn met de uitkomst van deze taxatie.
2.19.
Uit de stellingen van partijen volgt dat zij het beiden eens zijn met de uitkomst van deze taxatie als het gaat om het terrein nabij [adres 2] te Steendam. De rechtbank zal derhalve bij de verdere beoordeling van de betreffende marktwaarden uitgaan.
De aardbevingsschade
2.20.
[gedaagde] betwist de juistheid van de taxatie van de woning aan de [adres 1] te Steendam, omdat de deskundige volgens haar ten onrechte niet de aardbevingsschade hierin verdisconteerd heeft. De werkelijke waarde van de woning ligt volgens [gedaagde] 18,4% lager oftewel € 216.240 per 22 mei 2014 respectievelijk € 252.960 per 7 april 2020. Het uitgaan van de getaxeerde waarden leidt volgens [gedaagde] tot bevoordeling van [eiseres] , zeker wanneer de vordering op NAM bij helfte verdeeld zou gaan worden.
2.21.
De rechtbank overweegt dat uit de bij het taxatierapport gevoegde bijlagen blijkt dat [gedaagde] bij brief van 27 augustus 2020 de deskundige naar aanleiding van het opgestelde taxatierapport verzocht heeft om de taxatie aan te passen, in die zin dat alsnog rekening wordt gehouden met de aard en de omvang van de aanwezige aardbevingsschade. De deskundige heeft hierop in zijn e-mail van 8 september 2020 als volgt gereageerd: "
Voor de volledigheid merken wij op dat tijdens de opname is benoemd dat de schade die op locatie aanwezig is vermoedelijk verband houdt met de aardbevingsproblematiek in dit gebied. Voor ons is het niet mogelijk om de schade te waarderen, dit zou vastgesteld dienen te worden door de IMG (Instituut Mijnbouwschade Groningen). Basis voor ons rapport is dat er een waarde wordt vastgesteld als ware de schade niet aanwezig. Om meer inzicht te verkrijgen in de schade dienen wij u ter verwijzen naar de IMG."
2.22.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Uit het taxatierapport en de reactie van de deskundige in zijn e-mail van 8 september 2020 volgt dat de deskundige weliswaar gebreken in de woning aan de [adres 1] te Steendam heeft waargenomen, maar deze heeft weggedacht bij de waardebepaling omdat hij niet in staat is om zelf aardbevingsschade vast te stellen. Gesteld noch gebleken is dat via het IMG een schaderapport was (of is) uitgebracht, zodat de deskundige naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs tot deze taxatie heeft kunnen komen. De rechtbank zal bij de verdere beoordeling dan ook ervan uitgaan dat de woning aan de [adres 1] te Steendam € 265.000,00 per 22 mei 2014 en op € 310.000,00 per 7 april 2020 waard was.
2.23.
Dat neemt niet weg dat [gedaagde] terecht erop wijst dat [eiseres] bevoordeeld zou worden wanneer de woning tegen die bedragen aan [gedaagde] toegedeeld zou worden, wanneer daarbij tevens bepaald zou worden dat de vordering op NAM bij helfte verdeeld dient te worden. De vordering op NAM strekt immers tot vergoeding van concrete schades aan de woning en vormt daarom een goed aanknopingspunt voor de bepaling van de waarde van de woning in de toestand waarin deze zich daadwerkelijk bevindt (dat wil zeggen: een woning met bepaalde gebreken). Omdat zich een situatie voordoet die in het tussenvonnis van 21 november 2018 niet was (te) voorzien, ziet de rechtbank aanleiding om terug te komen op haar uitgesproken voornemen om die vordering op NAM aan elk voor de helft toe te delen. In plaats daarvan zal de rechtbank de vordering op NAM wegens concrete schades volledig aan [gedaagde] toedelen, zonder dat zij hiervoor enige vergoeding aan [eiseres] verschuldigd is. Wanneer echter [gedaagde] alsnog zou afzien van toedeling aan haar van de woning aan de [adres 1] te Steendam, doet zich niet langer de door haar bedoelde bevoordeling voor en zal in dat geval de vordering op NAM wegens concrete schades alsnog aan elk voor de helft worden toegedeeld.
2.24.
Partijen zijn in hun processtukken na het deskundigenbericht ook ingegaan op een andere mogelijke vordering op NAM bestaande uit compensatie wegens waardedaling of verminderde waardeontwikkeling ("imagoschade"). [eiseres] wenst dat die vordering bij helfte wordt verdeeld. Volgens [gedaagde] kan daar geen sprake van zijn omdat de deskundige volgens haar bij de taxatie geen rekening heeft gehouden met de waardevermindering als gevolg van aardbevingen. De rechtbank kan [gedaagde] hier niet in volgen. De deskundige heeft zijn taxatie (mede) gebaseerd op een objectvergelijking die bijgevoegd is in het rapport, zodat - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - niet valt in te zien waarom een eventuele waardevermindering als gevolg van aardbevingen niet reeds in de taxatie verdisconteerd is. De rechtbank zal daarom aanvullend bepalen dat de vordering op NAM wegens imagoschade aan elk voor de helft zal worden toegedeeld.
Het tijdsverloop sinds de taxatie
2.25.
[eiseres] heeft zich in haar akte uitlating op het standpunt gesteld dat in het kader van de verdeling van de nalatenschap van vader rekening moet worden gehouden met een waardestijging sinds het uitvoeren van de taxatie (waardepeildatum 7 april 2020). Onder verwijzing naar een op 15 april 2021 verschenen nieuwsartikel van RTV Noord over de stijging van huizenprijzen, stelt zij zich op het standpunt dat een verhoging van 5% redelijk is. De te hanteren waarde van de woning en het terrein in Steendam moet volgens [eiseres] daarom € 325.500,00 respectievelijk € 147.000,00 zijn.
2.26.
[gedaagde] betwist dat van een waardestijging sprake is, althans niet van een waardestijging ten opzichte van de door de deskundige getaxeerde waarden.
2.27.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Aan [eiseres] kan toegegeven worden dat er bijna anderhalf jaar verstreken is sinds het uitvoeren van de betreffende taxatie. Dit tijdsverloop laat zich - naar het zich laat aanzien - deels verklaren doordat de deskundigen eerst nog moesten reageren op de opmerkingen en/of verzoeken van partijen en doordat partijen na het indienen van de definitieve taxatierapporten in oktober/november 2020 zich in twee schriftelijke rondes daarover hebben uitgelaten. Ook heeft de rechter wegens een hoge werklast niet eerder dan heden tot vonniswijzing kunnen overgaan. Echter, omdat partijen het niet eens zijn over (de omvang van) een waardestijging sinds het uitvoeren van de taxaties en het nieuwsartikel niet voldoende toegespitst is op de onderhavige onroerende zaken én de rechtbank het niet opportuun acht om zich nogmaals door de deskundige te laten voorlichten, zal de rechtbank ondanks het tijdsverloop toch uitgaan van de door de deskundige getaxeerde waarden.
De eiswijziging
2.28.
[eiseres] heeft in haar conclusie na deskundigenbericht haar eis deels gewijzigd (vordering VIII) en deels aangevuld (een gebruiksvergoeding voor de woning aan de [adres 1] te Steendam). [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de eiswijzigingen omdat deze, gelet op de stand van de procedure, zullen leiden tot een onevenredige vertraging.
2.29.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 130 lid 1 Rv is een eiser, zolang nog geen eindvonnis is gewezen, bevoegd zijn eis of de gronden daarvan te wijzigen. De wederpartij is bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Ook al kan aan [gedaagde] worden toegegeven dat de eiswijziging in een vrij laat stadium van de procedure is ingediend, is er naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake van strijd met de eisen van een goede procesorde. De onder vordering VIII aanvullend gevorderde dwangsom ligt in het verlengde van de bij dagvaarding al gevorderde verkoop van enkele onroerende zaken. De thans voor het eerst gevorderde gebruiksvergoeding houdt verband met de aan [gedaagde] toe te delen woning en de afrekening over het door [eiseres] gestelde gebruik tot aan het moment van verdeling. Partijen hebben hier in hun processtukken na het deskundigenbericht inhoudelijk over gedebatteerd. De gewijzigde eis heeft niet tot enige vertraging van de procedure geleid en zal daar ook niet toe leiden omdat de rechtbank heden einduitspraak kan doen.
2.30.
De rechtbank zal dus recht doen op de gewijzigde eis. Vordering VIII luidt thans:
VIII. Partijen te veroordelen om binnen vier weken na de dagtekening van het in deze zaak te wijzen vonnis aan een door de rechtbank te benoemen deskundige, zijnde een NVM-makelaar, opdracht te geven tot het in de verkoop nemen van de onroerende zaken aan de [adres 5] te Delfzijl, de [adres 3] / [adres 4] te Delfzijl, de woning te Steendam aan de [adres 1] en het terrein nabij [adres 2] te Steendam en voor het geval [gedaagde] aan die veroordeling niet meewerkt aan eiseres een machtiging te verlenen om deze onroerende zaken te gelde te maken in die zin dat zij zowel gemachtigd wordt een koopovereenkomst aan te gaan, maar ook gemachtigd wordt om de onroerende zaken aan een koper notarieel te leveren, althans [gedaagde] te veroordelen tot het betalen aan [eiseres] van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft om aan de veroordeling te voldoen, althans een onzijdig persoon te benoemen om de persoon te vertegenwoordigen die weigerachtig is om aan de veroordeling mee te werken, althans ter zake de verkoop en medewerking van partijen een regeling te treffen als de rechtbank juist acht;
en de nieuwe eis:
[gedaagde] te veroordelen aan [eiseres] een gebruiksvergoeding te betalen ter zake het gebruik dat [gedaagde] maakt van de woning te Steendam, van € 350,00 per maand, te rekenen vanaf 22 mei 2014 tot aan de dag waarop de woning te Steendam aan [gedaagde] of een derde wordt geleverd, althans de hoogte en de periode waarover vast te stellen als de rechtbank juist acht.
De rest van het petitum, zoals weergegeven in rechtsoverweging 3.1 van het tussenvonnis van 21 november 2018, is ongewijzigd.
De gebruiksvergoeding voor de woning aan de [adres 1] te Steendam (nieuwe eis)
2.31.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] sinds het overlijden van moeder de woning aan de [adres 1] te Steendam bewoont en daarom op grond van de redelijkheid en billijkheid gehouden is een gebruiksvergoeding te voldoen. Uitgaande van de waarde van de woning, de omvang van de gebruikerskosten en de huurwaarde van de woning, acht zij een gebruiksvergoeding van € 350,-- per maand redelijk.
2.32.
[gedaagde] betwist de verschuldigdheid van een gebruiksvergoeding. Hiertoe stelt zij zich op het standpunt dat zij in Delft woont en maar sporadisch gebruik heeft gemaakt van de woning. Bovendien heeft ook [eiseres] al die tijd (mede) gebruik kunnen maken van de woning maar dat simpelweg niet gedaan, aldus [gedaagde] .
2.33.
De rechtbank stelt voorop dat een gebruiksvergoeding haar grondslag vindt in artikel 3:169 BW, waarin is bepaald dat iedere deelgenoot bevoegd is tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed. Deze wettelijke bepaling heeft mede tot strekking de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en/of genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] haar stelling dat [gedaagde] de woning sinds het overlijden van moeder bewoont onvoldoende heeft onderbouwd. De enkele toelichting dat [eiseres] niet beter weet dan dat het gebruik regelmatig plaatsvindt is te algemeen en te weinig concreet om deze nieuwe vordering te kunnen dragen. De nieuwe eis zal om die reden worden afgewezen.
De berekening van de geldvorderingen van partijen uit hoofde van de nalatenschap van moeder (vordering VI)
2.34.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 21 november 2018 overwogen en beslist dat de boedelbeschrijving betreffende de nalatenschap van moeder (productie 6 bij de dagvaarding) tot uitgangspunt te nemen, waar nodig gecorrigeerd naar aanleiding van de bezwaren die partijen hiertegen naar voren hebben gebracht. Alle tot op heden genomen beslissingen over die bezwaren leiden tot het volgende overzicht (peildatum 22 mei 2014):
BEZITTINGEN
Onroerende zaken
[adres 5] te Delfzijl
190.000,00
[adres 3] en [adres 4] te Delfzijl
217.500,00
[adres 1] te Steendam
265.000,00
Terrein nabij [adres 2] te Steendam
110.000,00
Inboedel, sieraden, antieke zaken en contanten
0,00
Banktegoeden
Betaalrekening ING
10.922,40
Profijtrekening ING
112.891,02
Aandelen/zakelijke rekeningen
398.197,57
Vorderingen
Vordering op [gedaagde]
0,00
Vordering op [naam 3] .
0,00
TOTAAL BEZITTINGEN
1.304.510,99
SCHULDEN
[naam 4] etc.
61.876,58
Schuld aan [eiseres] wegens aanvullend beroep op legitieme
0,00
SCHULDEN TOTAAL
61.876,58
SALDO HUWELIJKSVERMOGEN
1.242.634,41
waarvan de helft behoort tot de nalatenschap van moeder
621.317,21
Kosten uitvaart
9.984,41
SALDO NALATENSCHAP
611.332,80
2.35.
De waarde van de erfdelen van partijen in de nalatenschap van moeder bedraagt een/derde van het saldo van die nalatenschap, derhalve € 203.777,60 per persoon. Daarmee is de omvang van de geldvorderingen van partijen op grond van artikel 4:15 BW vastgesteld en zal vordering VI dienovereenkomstig worden toegewezen.
De verdeling van de nalatenschap van vader, waaronder de verkoop van de panden in Delfzijl en Steendam (vorderingen VII tot en met IX)
2.36.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 21 november 2018 overwogen en beslist dat de boedelbeschrijving betreffende de nalatenschap van vader (productie 6 bij de dagvaarding) tot uitgangspunt wordt genomen, waar nodig gecorrigeerd naar aanleiding van de bezwaren die partijen hiertegen naar voren hebben gebracht. Alle tot op heden genomen (bindende) beslissingen over die bezwaren leiden tot het volgende overzicht:
BEZITTINGEN
Onroerende zaken
[adres 5] te Delfzijl
p.m.
[adres 3] en [adres 4] te Delfzijl
p.m.
[adres 1] te Steendam
310.000,00
Terrein nabij [adres 2] te Steendam
140.000,00
Inboedel, sieraden, antieke zaken en contanten
0,00
Banktegoeden
Betaalrekening ING
12.740,73
Profijtrekening ING
47.891,02
Aandelen/zakelijke rekeningen
388.576,24
Vorderingen
SVB etc.
6.191,10
Vordering(en) op [gedaagde]
0,00
Vordering op [naam 3] .
32.920,97
Vordering NAM wegens (eventuele) aardbevingsschade
p.m.
Belastingterugbetalingen IB/PVV over het jaar 2014 volgens aangifte
0,00
Teruggave Zorgverzekeringswet, volgens aangifte
89,00
TOTAAL BEZITTINGEN
938.409,06
SCHULDEN
Schuldig gebleven erfdelen
Schuld aan [eiseres]
203.777,60
Schuld aan [gedaagde]
203.777,60
Schuld aan [eiseres] wegens aanvullend beroep op legitieme
0,00
Overige schulden
Ziggo etc. waaronder:
137.891,46
- erfbelasting [eiseres] € 14.470,00
- erfbelasting [gedaagde] € 76.402,00
Kosten uitvaart
13.597,09
TOTAAL SCHULDEN
559.043,75
2.37.
In rechtsoverweging 4.42 van het tussenvonnis van 21 november 2018 heeft de rechtbank overwogen dat de wettelijke vereffening in het onderhavige geval niet in de weg staat aan het nemen van een beslissing over de verdeling. Het is de rechtbank niet duidelijk of de vereffenaar het beheer over de boedel inmiddels aan partijen heeft overgedragen. Uit het onderhavige vonnis blijkt welke schulden van de nalatenschap (eerst) nog aan partijen voldaan dienen te worden. De rechtbank gaat ervan uit dat de vereffenaar zo nodig zijn resterende taak zal vervullen met inachtneming van hetgeen in dit vonnis is overwogen en beslist; de meest gerede partij dient de vereffenaar in kennis te stellen van dit eindvonnis. Zodra de boedel in staat van verdeling is gebracht, zal de verdeling als volgt tot stand moeten worden gebracht.
2.38.
De onroerende zaken aan de [adres 5] en de [adres 3] / [adres 4] te Delfzijl zullen (bij wijze van verdeling) worden verkocht op de hierna onder rechtsoverweging 2.40 aan te geven manier.
2.39.
De onroerende zaken aan de [adres 2] en 27 te Steendam worden hierbij (voorwaardelijk) aan [gedaagde] toegedeeld tegen een bedrag van € 140.000,00 respectievelijk € 310.000,00. Wegens overbedeling is zij de helft van het totaalbedrag aan [eiseres] verschuldigd, zijnde een bedrag van € 225.000,00. De aan deze toedeling verbonden voorwaarde is dat [gedaagde] binnen twee maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis schriftelijk aan [eiseres] kenbaar dient te maken of zij voornoemde onroerende zaken geleverd wenst te krijgen, bij gebreke waarvan de onroerende zaken alsnog (bij wijze van verdeling) verkocht zullen worden.
2.40.
De verkoop van de onroerende zaken (als bedoeld in rechtsoverwegingen 2.38 en/of 2.39) zal geschieden door een door partijen gezamenlijk aan te wijzen NVM-makelaar. De aan de verkoop en levering verbonden kosten zullen voor gezamenlijke rekening van partijen komen. De (netto)verkoopopbrengst zal bij helfte verdeeld worden, in dier voege dat die opbrengst zal worden toegevoegd aan de ervenrekening waarover waarschijnlijk de vereffenaar nog het beheer voert en waartoe beide partijen gelijkelijk gerechtigd zijn. De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding om nu al ordemaatregelen te treffen, waaronder het bepalen van dwangsommen, het afgeven van een machtiging tot verkoop of het aanwijzen van een onzijdig persoon. Op verzoek van de meest gerede partij zal de rechtbank of de voorzieningenrechter in een nieuw aanhangig te maken procedure daarover kunnen beslissen. In zoverre zal vordering VIII worden afgewezen.
2.41.
De vordering op [naam 3] . wordt aan [gedaagde] toegedeeld tegen een bedrag van € 32.920,97. Wegens overbedeling is zij de helft daarvan aan [eiseres] verschuldigd, zijnde € 16.460,49.
2.42.
De op de lijst (productie 40 bij dagvaarding) vermelde roerende zaken worden toegedeeld aan [eiseres] en alle overige roerende zaken aan [gedaagde] , zonder dat hiervoor onderling afgerekend hoeft te worden. De rechtbank ziet geen aanleiding om een termijn te verbinden aan de levering van de roerende zaken. Het is aan partijen zelf om binnen redelijke termijn uitvoering aan dit vonnis te geven. Mocht die uitvoering op problemen stuiten, kan de meest gerede partij ervoor kiezen om (gerechtelijke) stappen te ondernemen. Voor zover mocht blijken dat bepaalde roerende zaken ontbreken als gevolg van een door [gedaagde] in haar laatste processtuk gemelde woninginbraak, bepaalt de rechtbank dat dit voor risico komt van degene die tot die roerende zaken gerechtigd is.
2.43.
De vordering op NAM wegens concrete schades wordt (voorwaardelijk) aan [gedaagde] toegedeeld, zonder dat zij hiervoor enige vergoeding aan [eiseres] verschuldigd zal zijn. De aan deze toedeling verbonden voorwaarde is dat [gedaagde] binnen twee maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis schriftelijk aan [eiseres] kenbaar dient hebben te maken of de woning aan de [adres 1] te Steendam geleverd wenst te krijgen, bij gebreke waarvan deze vordering op NAM alsnog bij helfte tussen partijen verdeeld wordt.
2.44.
De vordering op NAM wegens imagoschade wordt aan elk van partijen voor de helft toegedeeld.
2.45.
Alle banktegoeden (waaronder het zakelijk vermogen) worden - als sluitstuk van de verdeling - aan elk voor de helft toegedeeld. Daarbij kunnen de namens [eiseres] voorgeschoten erfbelasting ten bedrage van € 14.470,00, de namens [gedaagde] voorgeschoten erfbelasting ten bedrage van € 76.402,00 en de kasopnames ten bedrage van € 1.500,00 door [gedaagde] worden toegerekend aan het erfdeel van de partij wie deze bedragen aangaat. De rechtbank geeft partijen in overweging om de betaling van de vorderingen van [eiseres] op [gedaagde] wegens overbedeling van laatstgenoemde langs deze weg te laten plaatsvinden.
De vordering van [eiseres] op [gedaagde] (vordering X)
2.46.
Met het onderhavige vonnis is duidelijk geworden hoe de nalatenschappen van de ouders moeten worden afgewikkeld. Daarmee komt de rechtbank nu toe aan de beoordeling van de laatste (inhoudelijke) vordering van [eiseres] .
2.47.
De geldvorderingen van partijen uit hoofde van de nalatenschap van moeder (€ 203.777,60 per persoon) vormen een schuld van de nalatenschap van vader. [gedaagde] heeft de nalatenschap van vader zuiver aanvaard, zodat niet alleen op de goederen van die nalatenschap verhaal kan worden genomen, maar ook op haar overig vermogen (artikel 4:184 BW). Het gaat in deze zaak niet alleen om een rechtsverhouding tussen schuldeisers en erfgenamen, maar vooral om de rechtsverhouding tussen medeerfgenamen die het over de afwikkeling van de nalatenschappen van hun ouders het niet eens konden worden. Uit het onderhavige vonnis blijkt bovendien dat het saldo van de nalatenschap van vader toereikend is om de geldvorderingen van partijen te voldoen. Onder deze omstandigheden dient [eiseres] zich, naar het oordeel van de rechtbank, eerst te verhalen op de nalatenschap van vader.
2.48.
De tot stand te brengen verdeling van de nalatenschap van vader houdt ten aanzien van enkele boedelbestanddelen weliswaar een overbedeling van [gedaagde] in (zie rechtsoverwegingen 2.39 (voorwaardelijk) en 2.41), maar het is aan partijen om eerst uitvoering te geven aan de te gelasten verdeling (op grond van artikel 3:178 jo. 4:186 BW). Dat betekent dat de gevorderde betaling binnen veertien dagen na heden nu (nog) niet kan worden toegewezen. De rechtbank is ook van oordeel dat de voldoening van de hier bedoelde vordering van [eiseres] op [gedaagde] (voldoende) besloten ligt in de te gelasten verdeling.
2.49.
De slotsom is dat vordering X zal worden afgewezen.
De proceskosten en de uitvoerbaar bij voorraad verklaring
2.50.
Daarmee ligt er na ruimschoots drie jaren procederen een einduitspraak. De rechtbank hoopt dat partijen hiermee duidelijkheid hebben verkregen over de afwikkeling van de nalatenschappen van hun ouders en dat zij thans tot een goede afronding hiervan kunnen komen.
2.51.
De gevorderde proceskostenveroordeling zal worden afgewezen, omdat de rechtbank in de familierelatie tussen partijen aanleiding ziet om de kosten te compenseren, waaronder uitdrukkelijk ook wordt verstaan de voorschotten voor de deskundigen die partijen ieder voor de helft hebben voldaan.
2.52.
[gedaagde] heeft in haar conclusie na deskundigenbericht verzocht om de uitvoerbaar bij voorraad verklaring achterwege te laten, omdat volgens haar een onwenselijke situatie kan ontstaan indien in hoger beroep anders over de verkrijging door haar zou worden geoordeeld. De rechtbank stelt voorop dat voor een beslissing hierover de belangen van beide partijen dienen te worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, het belang van diegene die de veroordeling verkrijgt zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij behoud van de bestaande toestand tot op het ingestelde rechtsmiddel is beslist. Daarbij dient de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven. [eiseres] is in haar laatste processtuk niet ingegaan op het belang bij de door haar gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De belangen van partijen afwegende zal de rechtbank het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
stelt de geldvorderingen van partijen uit hoofde van de nalatenschap van moeder vast op een bedrag van € 203.777,60 per persoon;
3.2.
gelast de verdeling van de nalatenschap van vader op de wijze zoals hiervoor onder rechtsoverwegingen 2.38 tot en met 2.45 is weergegeven;
3.3.
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2021. [1]

Voetnoten

1.c 750