Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.Procesverloop
2.Vaststaande feiten
3.Het geschil in conventie
4.De standpunten van partijen en de beoordeling daarvan in conventie
5.Beslissing
fn: 794)
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die na een relatie van 2003 op 13 februari 2018 zijn gehuwd. De vrouw vorderde onder andere dat de man zou worden verboden om met hun minderjarige kinderen te verhuizen naar een andere woonplaats zonder haar toestemming. De man had begin september 2021 aangekondigd samen te willen wonen met een nieuwe partner en was met de kinderen verhuisd naar [woonplaats 3]. De vrouw stelde dat deze verhuizing in strijd was met de afspraken die zij hadden gemaakt over de hoofdverblijfplaats van de kinderen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de man niet zonder toestemming van de vrouw met de kinderen mocht verhuizen, aangezien zij gezamenlijk gezag hebben. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de vrouw toestemming had gegeven voor de verhuizing. Gezien de belangen van de kinderen, die al grote veranderingen hadden meegemaakt, oordeelde de voorzieningenrechter dat de man binnen vier weken na betekening van het vonnis terug moest verhuizen naar [woonplaats 2]. Daarnaast werd de man verboden om de kinderen in te schrijven op andere scholen dan de huidige, totdat er in de bodemprocedure een andere beslissing zou zijn genomen.
De voorzieningenrechter heeft ook een dwangsom opgelegd aan de man voor het geval hij niet aan de uitspraak zou voldoen. De vrouw werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot wijziging van de voorlopige zorgregeling, omdat zij de juiste procedure had moeten volgen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J. Teertstra, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 8 december 2021.