ECLI:NL:RBNNE:2021:5169

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
181337
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing en zorgregeling in kort geding tussen ouders na echtscheiding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die na een relatie van 2003 op 13 februari 2018 zijn gehuwd. De vrouw vorderde onder andere dat de man zou worden verboden om met hun minderjarige kinderen te verhuizen naar een andere woonplaats zonder haar toestemming. De man had begin september 2021 aangekondigd samen te willen wonen met een nieuwe partner en was met de kinderen verhuisd naar [woonplaats 3]. De vrouw stelde dat deze verhuizing in strijd was met de afspraken die zij hadden gemaakt over de hoofdverblijfplaats van de kinderen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de man niet zonder toestemming van de vrouw met de kinderen mocht verhuizen, aangezien zij gezamenlijk gezag hebben. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de vrouw toestemming had gegeven voor de verhuizing. Gezien de belangen van de kinderen, die al grote veranderingen hadden meegemaakt, oordeelde de voorzieningenrechter dat de man binnen vier weken na betekening van het vonnis terug moest verhuizen naar [woonplaats 2]. Daarnaast werd de man verboden om de kinderen in te schrijven op andere scholen dan de huidige, totdat er in de bodemprocedure een andere beslissing zou zijn genomen.

De voorzieningenrechter heeft ook een dwangsom opgelegd aan de man voor het geval hij niet aan de uitspraak zou voldoen. De vrouw werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot wijziging van de voorlopige zorgregeling, omdat zij de juiste procedure had moeten volgen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J. Teertstra, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 8 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Kort-gedingnummer: C/17/181337 / KG ZA 21/226
vonnis van de voorzieningenrechter in het kort-geding d.d. 8 december 2021 (bij vervroeging)
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. A. van der Welle, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de man],
ingeschreven te [woonplaats 2] ,
volgens eigen opgave feitelijk verblijvende te [woonplaats 3] ,
verweerder in conventie,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. H. Diepeveen, kantoorhoudende te Meppel.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de brief met bijlagen van mr. Diepeveen van 26 november 2021, binnengekomen bij de griffie op 26 november 2021;
- het faxbericht met bijlagen van mr. Van der Welle van 29 november 2021, binnengekomen bij de griffie op 29 november 2021;
- het faxbericht met bijlagen 1 tot en met 3 van mr. Van der Welle van 29 november 2021, binnengekomen bij de griffie op 29 november 2021;
- de mondelinge behandeling ter zitting met gesloten deuren van 30 november 2021;
- de ter zitting overgelegde pleitnota van mr. Diepeveen.
1.2.
Ter zitting met gesloten deuren van 30 november 2021 zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Van der Welle;
- de man, bijgestaan door mr. Diepeveen;
- [naam vertegenwoordiger RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK).
1.3.
Gelet op hun leeftijd zijn de minderjarigen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] [achternaam] uitgenodigd voor een kindgesprek vooraf aan genoemde zitting. Zij zijn hier niet verschenen. De voorzieningenrechter heeft op de zitting besloten dat de kinderen, in tegenstelling tot wat de vader wenst, niet opnieuw opgeroepen zullen worden.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn, na een affectieve relatie te hebben gehad vanaf 2003, op 13 februari 2018 gehuwd.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de volgende nog minderjarige kinderen:
- [volledige naam minderjarige 1] (hierna ook: [voornaam minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
- [volledige naam minderjarige 2] (hierna ook: [voornaam minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
- [volledige naam minderjarige 3] (hierna ook: [voornaam minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. [voornaam minderjarige 3] staat ingeschreven bij de vrouw en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] staan ingeschreven bij de man.
2.4.
Partijen hebben na het feitelijk uiteengaan in februari/maart 2021 een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding met daarbij gevoegd een door hen opgesteld en op 4 juli 2021 ondertekend ouderschapsplan ingediend bij de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo. Omdat de inhoud van het ouderschapsplan niet overeenkwam met de schriftelijke kindverklaringen van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , is de rechtbank Overijssel niet aanstonds overgegaan tot het uitspreken van de echtscheiding, maar heeft een zitting plaatsgevonden en hebben partijen het verzoek tot echtscheiding vervolgens ingetrokken. De vrouw heeft zich tot een eigen advocaat gewend en op 15 oktober 2021 een verzoek tot echtscheiding bij deze rechtbank ingediend, bekend onder zaaknummer C/17/180912 / FA RK 21/1118.
2.5.
In het ouderschapsplan van partijen staat onder meer opgenomen dat de drie kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben en dat er in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) ter zake van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] een co-ouderschapsregeling zal gelden. Voor [voornaam minderjarige 3] is bepaald dat partijen voor hem ook een co-ouderschap wensen zodra hij ouder is en minder afhankelijk is van de verzorging door de vrouw, en dat zij wensen het moment om de zorg voor [voornaam minderjarige 3] gelijkelijk te verdelen met elkaar te overleggen.
2.6.
De vrouw heeft in februari/maart 2021 de echtelijke woning van partijen verlaten. Zij heeft in eerste instantie een tijd bij haar zus verbleven en heeft sinds mei 2021 een eigen woning in [woonplaats 1] . [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven sindsdien een weekend per twee weken bij de vrouw. [voornaam minderjarige 3] verblijft een weekend per twee weken bij de man.
2.7.
De man heeft begin september 2021 aangekondigd dat hij wilde gaan samenwonen met zijn nieuwe partner in [woonplaats 3] , met wie hij sinds mei 2021 een relatie heeft. Sinds de herfstvakantie van 2021 woont de man met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in [woonplaats 3] bij zijn nieuwe partner. De man, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] staan nog nog ingeschreven in de basisregistratie in [woonplaats 2] . De man heeft de huur van de voormalig echtelijke huurwoning in [woonplaats 2] nog niet opgezegd. [voornaam minderjarige 2] gaat vanaf de week na de herfstvakantie naar [middelbare school 1] in [plaatsnaam] . [voornaam minderjarige 1] staat nog ingeschreven op [middelbare school 3] in [plaatsnaam] . De man is bezig hem in te schrijven op [middelbare school 2] te [plaatsnaam] . [voornaam minderjarige 1] gaat sinds de herfstvakantie niet naar school.
2.8.
De man heeft op 25 november 2021 een verzoekschrift tot verlenen van vervangende toestemming verhuizing en inschrijving school bij deze rechtbank ingediend.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert in conventie:
primair:
I. de man, voorlopig, te verbieden samen met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te verhuizen naar [woonplaats 3] , dan wel te bepalen dat hij binnen vier weken na het af te geven vonnis terug moet verhuizen naar [woonplaats 2] , totdat er in de bodemprocedure een andere beslissing is genomen, dan wel partijen in onderling overleg afspraken met elkaar hebben gemaakt, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag dat hij niet voldoet aan deze veroordeling, met een maximum van € 25.000,--;
II. de man (voorlopig) te verbieden om [voornaam minderjarige 1] in te schrijven of ingeschreven te houden op een andere middelbare school dan het [middelbare school 3] in [plaatsnaam] , totdat er in de bodemprocedure een nadere beslissing is genomen, dan wel partijen in onderling overleg afspraken met elkaar hebben gemaakt, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag dat hij niet voldoet aan deze veroordeling, met een maximum van € 25.000,--;
III. de man (voorlopig) te verbieden om [voornaam minderjarige 2] in te schrijven of ingeschreven te houden op een andere middelbare school dan de [middelbare school 4] te [plaatsnaam] , totdat er in de bodemprocedure een nadere beslissing is genomen, dan wel partijen in onderling overleg afspraken met elkaar hebben gemaakt, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag dat hij niet voldoet aan deze veroordeling, met een maximum van € 25.000,--;
IV. te bepalen dat er een voorlopige zorgregeling tussen de vrouw en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zal gelden, inhoudende dat zij middels een week-op-week-af-regeling bij de vrouw verblijven, waarbij de wisseldag vrijdagmiddag is, totdat er in de bodemprocedure een nadere beslissing is genomen, dan wel partijen in onderling overleg afspraken met elkaar hebben gemaakt;
V. het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
VI. een in goede justitie te bepalen beslissing te nemen;
VII. de man te veroordelen in de kosten van het geding;
subsidiair:
VIII. de kinderen voorlopig toe te vertrouwen aan de vrouw, totdat in de bodemprocedure nader is beslist, dan wel partijen nadere afspraken met elkaar hebben gemaakt;
IX. te bepalen dat er een voorlopige zorgregeling tussen de man en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zal gelden, totdat in de bodemprocedure nader is beslist, dan wel partijen nadere afspraken met elkaar hebben gemaakt, inhoudende dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] eenmaal per twee weken van donderdag uit school tot en met maandagochtend naar school bij de man verblijven;
X. het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
XI. een in goede justitie te bepalen beslissing te nemen;
XII. de man te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
De man heeft ter zitting verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de primaire en subsidiaire vorderingen in conventie van de vrouw, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding.

4.De standpunten van partijen en de beoordeling daarvan in conventie

Voorlopig verbod tot verhuizing en inschrijving/ingeschreven houden op school
Spoedeisend belang
4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de spoedeisendheid van de onder I. tot en met III. geformuleerde primaire vorderingen van de vrouw voortvloeit uit de aard van de vorderingen en ook voldoende is komen vast te staan, nu door de vrouw is gesteld dat de man zonder haar toestemming met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] is verhuisd naar [woonplaats 3] en hij hen op een andere middelbare school heeft ingeschreven, althans daarmee bezig is.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.
Uit het dossier blijkt dat de man met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] sinds de herfstvakantie van 2021 - dit betreft de week van maandag 18 oktober 2021 tot en met vrijdag 22 oktober 2021 - is verhuisd vanuit de voormalig echtelijke huurwoning te [woonplaats 2] naar [woonplaats 3] . Sindsdien gaat [voornaam minderjarige 2] naar een andere middelbare school en de man is bezig om ook [voornaam minderjarige 1] op een andere school in te schrijven.
4.3.
De voorzieningenrechter benadrukt en stelt voorop dat in een bodemprocedure ruimte is voor een concrete belangenafweging, waarbij gekeken kan worden of een verhuizing en, in het verlengde daarvan, de inschrijving op een nieuwe school in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zal zijn en, zo ja, op welke wijze hun belangen in die nieuwe situatie het beste kunnen worden gewaarborgd. Gelet op de aard van de kort-geding procedure is voor een dergelijke vergaande belangenafweging hier geen plaats. De voorzieningenrechter dient in dit kort geding te beoordelen of een ordemaatregel noodzakelijk is, in die zin dat de man met de kinderen terug dient te verhuizen, totdat hierover door de bodemrechter een beslissing is gegeven.
4.4.
Aan de voorzieningenrechter ligt allereerst de vraag voor of de vrouw toestemming heeft gegeven voor de verhuizing zoals de man stelt. Nu de ouders gezamenlijk gezag hebben kan de man niet zonder toestemming van de vrouw met de kinderen verhuizen. Daarbij is ook van belang dat partijen aanvankelijk zijn overeengekomen dat de kinderen het hoofdverblijf bij de vrouw zouden hebben en de man hier eenzijdig van afgeweken is.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vrouw op enig moment mondeling dan wel schriftelijk deze toestemming heeft verleend. Dit gelet op de betwisting van de vrouw en het feit dat dit ook overigens niet uit het dossier blijkt. Wat uit het dossier wel blijkt is dat de bij [voornaam minderjarige 1] betrokken hulpverlening op 5 oktober 2021 een e-mailbericht naar partijen heeft gezonden, waarin expliciet staat opgenomen dat de vrouw niet akkoord is met de verhuizing naar [woonplaats 3] . De voorzieningenrechter leidt uit dit stuk af dat de vrouw niet instemde met de plannen van de man en dat de man in ieder geval aan de hand van dit bericht dit ook had kunnen weten. Desondanks heeft hij zijn plannen vervolgens in de herfstvakantie van 2021 doorgezet.
4.6.
Nu niet gebleken is dat de vrouw toestemming heeft verleend voor de verhuizing, dient voor de toewijzing van (onder meer) de gevorderde terugverhuizing een belangenafweging te worden gemaakt. De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of het in het belang van de kinderen is om ook daadwerkelijk de door de vrouw verzochte ordemaatregelen te treffen. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat als deze vraag bevestigend beantwoord wordt, dit met zich meebrengt dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] weer (met de man) terug zullen moeten verhuizen naar [woonplaats 2] en dat zij weer naar hun 'oude' scholen zullen moeten terugkeren, in ieder geval voorlopig, totdat er in het kader van de bodemprocedure een concrete belangenafweging is gemaakt en een beslissing is genomen, dan wel totdat partijen andersluidende afspraken hebben kunnen maken.
4.7.
De voorzieningenrechter beantwoordt genoemde vraag bevestigend. De voorzieningenrechter heeft daarbij mede acht geslagen op het advies van de RvdK, gegeven ter zitting van 30 november 2021. De RvdK heeft geadviseerd om de situatie terug te draaien en de voorzieningenrechter neemt dit advies over. De voorzieningenrechter concludeert met de RvdK dat de hele gang van zaken uiterst zorgelijk, ondoordacht en in strijd met de belangen van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] is. De RvdK vindt de situatie dusdanig zorgelijk dat zij zich gaat beraden op het ambtshalve uitvoeren van een beschermingsonderzoek. Partijen hebben in het hele proces dat geleid heeft tot de huidige situatie vele noodzakelijke stappen overgeslagen.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben in een zeer korte tijd, vele en hele grote veranderingen meegemaakt en moeten verwerken. Allereerst hebben zij te maken gekregen met ouders die uit elkaar zijn gegaan, die niet meer met elkaar op goede wijze kunnen communiceren en met elkaar strijden. Daarbij zijn de kinderen in ieder geval door de man belast met de strijd, door zich zeer negatief uit te laten over de vrouw richting de kinderen. De minderjarigen zijn vrij kort daarop geconfronteerd met nieuwe partners aan beide zijden, ze zijn uit hun vertrouwde en veilige omgeving gehaald door de verhuizing en ze hebben moeten wennen op een nieuwe school, dan wel aan het feit dat er (tijdelijk) geen school meer is. Dit vergt van hen een onevenredig groot aanpassingsvermogen. Dit geldt helemaal voor [voornaam minderjarige 1] bij wie sprake is van persoonlijke problematiek (ADHD en ASS) en met wie extra zorgvuldig om moet worden gegaan. Onduidelijk is of de voor [voornaam minderjarige 1] noodzakelijke hulpverlening vanuit [hulpverleningsinstantie] te [plaatsnaam] nog betrokken is, dan wel of hij andere passende hulpverlening ontvangt. Duidelijk is wel dat zijn vanuit [hulpverleningsinstantie] geregelde dagbesteding bij [naam dagbesteding] te [plaatsnaam] is gestopt. Dit bood [voornaam minderjarige 1] de nodige structuur, die hem nu, mede gelet ook op het feit dat hij al enige tijd niet naar school gaat, ontbreekt. Dat hij nu wel nieuwe vrienden heeft gemaakt in [woonplaats 3] , zoals de man stelt, kan hiermee op geen enkele wijze worden vergeleken. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben niet de tijd gekregen van hun ouders om eerst het einde van de relatie te verwerken en om vervolgens een nieuw leven op te starten. In een dergelijke situatie is het voor hen onmogelijk om aan hun eigen ontwikkeling toe te komen. De verhuizing door de man betekent evenzeer dat de vrouw geen gelijkwaardige rol in het leven van de kinderen kan gaan spelen. Terwijl het ook in het belang van de kinderen is om ook veel tijd met hun moeder door te kunnen brengen.
4.8.
De voorzieningenrechter is het dan ook met de RvdK eens dat de situatie eerst teruggedraaid moet worden en dat partijen van daaruit met elkaar in overleg moeten over hoe een en ander voor de kinderen geregeld moet worden en wat daarbij in hun belang zal zijn. De voorzieningenrechter denkt dat partijen daarbij, gelet op de verstoorde verhouding en het gebrek aan onderlinge communicatie, de nodige hulp kunnen gebruiken. Partijen hebben ieder een eigen aandeel in de ontstane situatie. De voorzieningenrechter is met de RvdK van oordeel dat zij uiterst lichtzinnig denken over wat een en ander met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] doet. De huidige situatie is uiterst schadelijk. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zitten duidelijk klem tussen hun ouders. Het is in hun belang dat hier zo snel mogelijk verandering in komt. Positief is dat partijen inzien dat zij met elkaar in gesprek zullen moeten en dat zij bereid zijn om daar hulp bij in te schakelen. Ter zitting is afgesproken dat zij zo snel mogelijk hun huisarts zullen benaderen om een verwijzing te regelen naar een hulpverleningstraject van het Kenniscentrum Kind & Echtscheiding (KKE).
4.9.
De voorzieningenrechter is zich bewust van het feit dat een terug verhuizing naar [woonplaats 2] opnieuw veel van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zal vragen, maar dit wordt op dit moment toch het meest in hun belang geacht. Daarbij ziet de voorzieningenrechter ook relatief weinig praktische bezwaren, nu de man de voormalige echtelijke huurwoning in [woonplaats 2] heeft aangehouden en [voornaam minderjarige 1] nog staat ingeschreven op zijn 'oude' school. Alleen [voornaam minderjarige 2] zal opnieuw van school moeten wisselen. Een verzachtende factor daarbij is dat zij terug zal gaan naar een voor haar bekende en vertrouwde school.
4.10.
De voorzieningenrechter zal de onder I. tot en met III. geformuleerde primaire vorderingen van de vrouw in conventie toewijzen, zoals hierna vermeld.
Dwangsom
4.11.
De voorzieningenrechter ziet in al het vorenstaande aanleiding aan de te geven beslissingen een dwangsom te verbinden als stimulans aan de man tot nakoming van daarvan, zoals door de vrouw is gevorderd, met dien verstande dat het maximumbedrag aan te verbeuren dwangsommen gelimiteerd wordt op een bedrag van € 10.000,--.
Voorlopige zorgregeling
Ontvankelijkheid
4.12.
De wet kent een bijzondere rechtsgang voor het verkrijgen van een voorlopige voorziening hangende een bodemprocedure in een echtscheidingszaak, te weten de artikelen 821 tot en met 826 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) (vgl. Hoge Raad 29 juni 2001, ECLI:NL:HR:AB2549). Hiermee heeft de wetgever beoogd een uitputtende en een snelle regeling te treffen voor maatregelen die snel moeten worden genomen in een echtscheidingsprocedure.
4.13.
De vordering van de vrouw die strekt tot een uitbreiding van de voorlopige contactregeling tussen haar en de kinderen valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter onder artikel 822 lid 1 sub d Rv: het vaststellen van een regeling inzake de zorg- en opvoedingstaken. De vrouw had de weg van artikel 822 Rv moeten bewandelen. Gelet hierop zal de vrouw niet-ontvankelijk worden verklaard met betrekking tot haar vordering in conventie onder IV.
Proceskosten
4.14.
De voorzieningenrechter overweegt dat als hoofdregel geldt dat de in het ongelijk gestelde partij in de kosten wordt veroordeeld. In het algemeen wordt een uitzondering op deze hoofdregel gemaakt in familierechtelijke zaken, zoals deze, en worden de proceskosten in die zaken gecompenseerd. Partijen moeten namelijk met elkaar door als ouders van hun kinderen. De voorzieningenrechter ziet in dit geval geen aanleiding om van deze uitzondering in familiezaken af te wijken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, hoewel de vrouw in deze procedure (grotendeels) in het gelijk is gesteld, beide partijen een aandeel hebben in de ontstane situatie. De voorzieningenrechter zal de onder VII. geformuleerde primaire vordering van de vrouw dan ook afwijzen en de proceskosten compenseren als hierna vermeld.
Subsidiaire vorderingen van de vrouw
4.15.
Nu geconcludeerd wordt tot toewijzing van de onder I. tot en met III. geformuleerde primaire vorderingen van de vrouw in conventie, komt de voorzieningenrechter niet toe aan de beoordeling van de subsidiaire vorderingen van de vrouw.

5.Beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
gelast de man binnen vier weken na betekening van dit vonnis terug te verhuizen naar [woonplaats 2] met de minderjarigen [volledige naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en [volledige naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
5.2.
verbiedt vanaf de dag na betekening van dit vonnis de man voorlopig, totdat er in de bodemprocedure een andere beslissing is genomen, dan wel partijen in onderling overleg afspraken met elkaar hebben gemaakt, om de minderjarige [volledige naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , in te schrijven of ingeschreven te houden op een andere middelbare school dan [middelbare school 3] in [plaatsnaam] ;
5.3.
verbiedt de man voorlopig, totdat er in de bodemprocedure een andere beslissing is genomen, dan wel partijen in onderling overleg afspraken met elkaar hebben gemaakt, om de minderjarige [volledige naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , ingeschreven te houden op een andere middelbare school dan de [middelbare school 4] te [plaatsnaam] , ingaande uiterlijk vier weken na betekening van dit vonnis;
5.4.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 500,-- per dag dat hij niet voldoet aan het onder 5.1. tot en met 5.3. bepaalde, met een maximum van € 10.000,--;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar vordering tot wijziging van de voorlopige zorgregeling;
5.7.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Teertstra, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 december 2021.
(
fn: 794)