ECLI:NL:RBNNE:2021:5214

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
LEE_AWB 21-1229
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van de waardedalingsvergoeding als gevolg van mijnbouwactiviteiten in Groningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van een woning in Groningen, en het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) over de hoogte van de waardedalingsvergoeding als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning per 1 januari 2019, die door het IMG is gebruikt voor de berekening van de waardedaling. Eiser stelt dat de WOZ-waarde te laag is vastgesteld en dat er onvoldoende rekening is gehouden met een aanbouw die hij heeft gerealiseerd. De rechtbank overweegt dat eiser zich met zijn bezwaren tot de heffingsambtenaar moet richten en dat deze discussie niet in de huidige procedure kan worden gevoerd. De rechtbank stelt vast dat de WOZ-waarde van € 330.000 op de waardepeildatum in rechte vaststaat en dat eiser daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en verklaart dat de vergoeding van waardedaling op de juiste wijze is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van ongelijke behandeling en dat het IMG de juiste procedure heeft gevolgd bij de vaststelling van de waardedalingsvergoeding. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1229

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.D. Kalmijn)
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigden: mr. T.W. Franssen en mr. L.A. Jager).

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een vergoeding toegekend van € 3.076,93. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten
1. Bij de beoordeling van dit beroep neemt de rechtbank de volgende feiten – voor zover hier van belang – als vaststaand aan.
1.1.
Eiser is sinds 1 september 2015 eigenaar van de woning, gelegen aan de
[adres] , met [postcode] (hierna: de woning). Het oorspronkelijke bouwjaar van de woning is 1923. In 2017/2018 heeft eiser de woning uitgebreid met een aanbouw.
1.2.
Op 1 september 2020 heeft verweerder een aanvraag van eiser tot vergoeding van de waardedaling van zijn woning ontvangen
.
1.3.
In het primaire besluit van 21 oktober 2020 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat aan hem een vergoeding wordt toegekend van € 3.076,93 (vergoeding van de waardedaling) en € 112,30 (wettelijke rente). Daarbij is verweerder uitgegaan van een 100%
eigendomsrecht van eiser van de woning, een waardedaling van de woning vanaf
1 september 2015, een WOZ-waarde op 1 januari 2019 van € 330.000 en een waardedalingspercentage van 0,92379%.
1.4.
Eiser heeft - met dagtekening 27 oktober 2020 - bezwaar ingesteld tegen dit besluit.
1.5.
In het kader van de behandeling van het bezwaarschrift heeft verweerder op
1 december 2020 een hoorzitting gehouden. Eiser is gehoord. Van de hoorzitting is een verslag opgemaakt.
1.6.
In het bestreden besluit van 16 februari 2021 heeft verweerder eisers bezwaarschrift ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen op 29 maart 2021 beroep ingesteld.
1.7.
Eiser heeft bij brief van 28 oktober 2021 aan de rechtbank een taxatierapport van zijn woning doen toekomen.
Geschil en beoordeling
2. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de waardedalingsvergoeding. De door verweerder gehanteerde berekeningswijze aan de hand van “de methode van Atlas voor gemeenten” is niet in geschil, evenals het gebruik van de WOZ-waarde op de peildatum 1 januari 2019 als grondslag voor de berekening van de waardedaling. Tevens is het door verweerder toegepaste waardedalingspercentage van (afgerond) 0,92% niet in geschil.
2.1.
Eiser voert - zakelijk weergegeven - aan dat er bij de berekening van de vergoeding onvoldoende rekening is gehouden met de aanbouw die eiser heeft gerealiseerd. Het is eiser niet duidelijk of verweerder wel voldoende rekening heeft gehouden met de (grotere) woningoppervlakte. Eiser stelt dat het er sterk op lijkt dat het besluit niet op de juiste wijze tot stand is gekomen dan wel onvoldoende is gemotiveerd. Eiser verwijst verder naar een taxatierapport van zijn woning, opgemaakt op 11 mei 2020 door [taxateur] , die de waarde van eisers woning op de peildatum 4 mei 2020 heeft bepaald op € 355.000. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser nog aangevoerd dat het eiser als particulier niet duidelijk is op welke wijze verweerder omgaat met de waardedalingsregeling in zijn concrete geval. Eiser vraagt zich af waarom een (fictieve) buurman (op nummer 79) voor dezelfde aanbouw met dezelfde investering in dezelfde periode waarin de buurman en eiser feitelijk te maken hebben met dezelfde waardedaling, de buurman een aanzienlijk hoger percentage en daarmee hogere vergoeding krijgt uitgekeerd. Eiser heeft hiervan een rekenkundig voorbeeld (met plaatjes) aangeleverd.
Eiser doet hiermee een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
2.2.
Verweerder is - zakelijk weergegeven - van mening dat de vergoeding van waardedaling van eisers woning op de juiste wijze is bepaald en op de juiste hoogte is vastgesteld. Allereerst wijst verweerder erop dat als eiser het niet eens is met de voor zijn woning vastgestelde WOZ-waarde op 1 januari 2019, het op zijn pad had gelegen om bij de heffingsambtenaar van de gemeente bezwaar te maken tegen die beschikking. Het is niet aan verweerder om te treden in de juistheid van de WOZ-beschikking. Ook overigens is het verweerder niet gebleken dat bij die WOZ-beschikking (met peildatum 1 januari 2019) de aanbouw niet is meegenomen. Verweerder is van mening dat hij redelijkerwijs mocht uitgaan van de WOZ-waarde van € 330.000.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat in de onderhavige - publiekrechtelijke - procedure partijen het er over eens zijn dat de geofysische situatie in het Groningenveld voldoende stabiel is om een eventuele door eiser geclaimde schade reeds thans vast te stellen.
3.2.
De Procedure en werkwijze van het IMG [1] (hierna: de Werkwijze), gebaseerd op de Tijdelijke wet Groningen, geeft een schaderegeling voor waardedaling van woningen in het aardbevingsgebied (hoofdstuk 3). Deze regeling, die voorziet in schadevaststelling op abstracte wijze volgens de methode van Atlas voor gemeenten (Atlas), wordt gekwalificeerd als beleid in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Waardedaling wordt berekend per (zespositie) postcodegebied, enerzijds voor imago-effect en anderzijds voor bevingen zwaarder dan 2,9 mm/s. De keuzes die ten grondslag liggen aan de methode van Atlas worden door de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van 1 november 2021 (ECLI:NL:RBNNE:2021:4668), voldoende ruimhartig, redelijk en aanvaardbaar geacht.
3.3.
In de Werkwijze van verweerder is in artikel 3.4, tweede lid, bepaald dat verweerder voor de waarde van de woning met het effect van bodembeweging uitgaat van de WOZ-waarde zoals die is vastgesteld voor de peildatum op 1 januari 2019 (zie ook artikel 3.3. eerste lid). In de toelichting staat - voor zover hier van belang - het volgende:

Voor wat betreft de waarde op de peildatum wordt, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie, uitgegaan van de WOZ-waarde. Het Instituut acht dit de meest doelmatige en betrouwbare wijze om de waarde van de woningen vast te stellen. Het Instituut acht het ook niet acceptabel indien het voor de begroting van de waardedaling nodig zou zijn om per individuele woning de waarde van die woning te laten taxeren. Daarbij neemt het Instituut in aanmerking dat grote onzekerheden kleven aan de juistheid van een individuele taxatie, dat daarmee steevast noemenswaardige kosten zijn gemoeid en dat daarmee ook de doorlooptijd voor de afhandeling van de waardedaling te lang zou worden. (..)”
Eiser heeft dit niet betwist, maar heeft gesteld dat de door verweerder gehanteerde WOZ-waarde op de peildatum 1 januari 2019 te laag is vastgesteld, omdat daarin de door hem gerealiseerde aanbouw niet is meegenomen.
3.4.
De rechtbank overweegt allereerst dat de WOZ-waarde van eisers onroerende zaak van € 330.000 op de waardepeildatum op 1 januari 2019 in rechte vaststaat. Niet gesteld of gebleken is dat eiser daartegen bezwaar en/of beroep heeft ingesteld. De vraag of de gerealiseerde aanbouw wel of niet is meegenomen dient derhalve, evenals het door eiser aangeleverde taxatierapport (zie 2.1.), in de onderhavige procedure buiten beschouwing te blijven. Voor zover eiser het niet eens is met de per 1 januari 2019 vastgestelde WOZ-beschikking, dient eiser zich te wenden tot de heffingsambtenaar van zijn gemeente.
3.5.
De rechtbank wijst er - ten overvloede, ter informatie aan eiser - op dat op de site van verweerder het volgende staat vermeld:
“Wat als ik vind dat mijn WOZ te laag is?
Als een eigenaar van mening is dat zijn WOZ-waarde te laag is vastgesteld, maar hij heeft daartegen geen bezwaar gemaakt, dan kan hij ook nog bij de gemeente om herziening van de WOZ-waarde vragen. Uw gemeente kan u nader informeren over deze mogelijkheid.”
Het gelijkheidsbeginsel
3.6.
De rechtbank overweegt dat het tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur te rekenen gelijkheidsbeginsel met vrucht kan worden ingeroepen, wanneer sprake is van ongelijke behandeling van rechtens en feitelijk gelijke gevallen, die steunt op begunstigend beleid, dan wel voortkomt uit een oogmerk van begunstiging of het gevolg is van het in een meerderheid van de met het geval vergelijkbare gevallen achterwege laten van een juiste wetstoepassing. Eiser heeft gewezen op een (fictieve) situatie van een buurman die vanaf 2011 in de woning woont, terwijl eiser vanaf 2015 in de woning woont. Van een gelijk geval is dus geen sprake, zodat - ook als die fictieve buurman echt zou bestaan - er van een ongelijke behandeling van rechtens en feitelijk gelijke gevallen geen sprake kan zijn. Eisers grief faalt.
3.7.
Voor zover eiser heeft bedoeld dat verweerder ten gunste van hem de inherente afwijkingsbevoegdheid bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht had moeten toepassen, ziet de rechtbank hiervoor geen aanleiding.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
R.H. Wolfslag, griffier, op 17 december 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen
6 weken na dagtekening van deze uitspraak.

Voetnoten

1.Zie