ECLI:NL:RBNNE:2021:5227

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
LEE 21/1928
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.R. van der Winkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake mijnbouwschade aan woning door aardbevingen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over mijnbouwschade aan de woning van eiser, die stelt dat de schade het gevolg is van aardbevingen. Eiser heeft schadevergoeding aangevraagd bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) na verzakkingen aan de aanbouw van zijn woning. Het IMG heeft echter een alternatieve schadeoorzaak aangedragen en het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW zou zijn weerlegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schadevergoeding van €1.090,36 die eerder was toegekend, niet voldoende was en dat de schade niet het gevolg was van mijnbouwactiviteiten. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in detail onderzocht, waaronder de rol van deskundigen die de schade hebben getaxeerd. De deskundigen concludeerden dat de verzakkingsschade het gevolg was van de verschillende funderingssystemen van de woning en de aanbouw, en niet door aardbevingen. Eiser heeft tegen deze conclusies bezwaar gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om aan de deskundigenadviezen te twijfelen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarmee de eerdere besluiten van het IMG in stand zijn gebleven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1928
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2021 in de zaak tussen
[eiser] ,te [woonplaats] , eiser,
(gemachtigde: mr. E.J. Heiningen),
en
Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder
(gemachtigden: mr. K. Winterink, mr. P. Zoeten).
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een schadevergoeding toegekend aan eiser van €1.090,36.
Bij besluit van 17 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2021. Eiser en zijn gemachtigde waren met kennisgeving afwezig. Verweerder heeft ter zitting ingestemd met schriftelijke afdoening van deze zaak.
Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Eiser heeft op 30 oktober 2019 een aanvraag om schadevergoeding ingediend bij de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (thans: Instituut Mijnbouwschade Groningen, hierna: verweerder). Het gaat daarbij om een aanvraag om vergoeding van geleden aardbevingsschade op het adres [adres] te [woonplaats] .
1.2. Verweerder heeft deskundige J. Lodewijk, werkzaam bij 10BE, aangewezen om de schade te taxeren. De deskundige heeft op 16 december 2019 een adviesrapport uitgebracht aan verweerder.
1.3. Eiser heeft op 14 januari 2020 een zienswijze ingediend op het adviesrapport.
1.4. Naar aanleiding van de zienswijze van eiser heeft deskundige Lodewijk op 17 juni 2020 een herzien adviesrapport uitgebracht aan verweerder.
1.5. In het primaire besluit heeft verweerder, onder overname van het uitgebrachte adviesrapport, aan eiser een schadevergoeding toegekend van in totaal €1.090,36.
Deze vergoeding bestaat uit:
- een vergoeding van de schade: €735,10;
- de wettelijke rente: €10,26;
- de bijkomende kosten: €345,00.
1.6. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.7. Eiser heeft zijn bezwaren mondeling toegelicht tijdens de zitting van de Bezwaaradviescommissie van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (de commissie)
op 7 januari 2021. Als deskundige was H. Berkhout, werkzaam bij 10BE, aanwezig.
1.8. Op 11 februari 2021 heeft deskundige Berkhout op verzoek van de commissie een addendum op het eerste adviesrapport uitgebracht. Eiser heeft op 1 april 2021 op het addendum gereageerd.
1.9. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Overwegingen

2.De verzakkingsschade aan de aanbouw/serre (schades 1, 2, 6 en 7)

2.1.
Eiser voert aan dat voor schadenummers 1, 2, 6 en 7 ten onrechte geen vergoeding is toegekend. De deskundige heeft voor die schades geconcludeerd dat bij de geconstateerde ongelijke zetting sprake is van verzakking. Volgens eiser is mogelijk dat de schade is ontstaan door mijnbouwactiviteiten (met als gevolg verweking van de bodem onder de woning van eiser). Verweerder heeft slechts vermeld dat bij de woning van eiser ten hoogste een trillingssnelheid van 3,18 mm/s is opgetreden. Daarbij is verwezen naar een notitie van Van Staalduinen en Everts, waaruit volgt dat wanneer de bodem minder dan 10 mm/s trilde door een beving, geen zettingsschade kan worden veroorzaakt aan de fundering. Volgens eiser is hiermee onvoldoende vastgesteld dat er evident een aantoonbaar een andere uitsluitende oorzaak is te vinden voor de ontstane schade. In dat kader verwijst eiser naar een commentaar van 1 december 2020, afkomstig van ir. W. Meiborg, die ook onderdeel uitmaakt van het Panel van Deskundigen, op het advies van Van Staalduinen en Everts. Meiborg heeft betoogd dat bij verzakkingen altijd het wettelijk bewijsvermoeden van toepassing is, en dat voor deze schade altijd een alternatieve oorzaak moet worden gevonden die in overeenstemming is met de periode waarin de schade zich heeft gemanifesteerd.
2.2.
Eiser voert daarnaast aan dat de aanbouw reeds 23 jaar oud is en dat bij de realisatie een betonnen bekisting is gemaakt op een meter diepte. Onder de vloer is speciaal verdicht zand gestort, waarna de vloer is afgedekt met gewapend beton. Eiser betoogt dat tot 2015 nooit schade of verzakking is opgetreden aan de aanbouw. Pas vanaf 2015 is de verzakking opgetreden, nadat bodembeweging door mijnbouwactiviteiten heeft plaatsgevonden. Eiser wijst op de door hem ingebrachte contra-expertise van Van der Molen Advies, waarin wordt geconcludeerd dat niet kan worden uitgesloten dat schades 1, 2, 6 en 7 door mijnbouw zijn ontstaan of verergerd.
2.3.
Verweerder stelt dat verzakkingsschade zich als schadeoorzaak door aardbevingen kan manifesteren in twee vormen: door verdichting (inzakking van de bodem door dichter samenpakken van korrels van de bodem) en verweking (verlies van draagkracht van de bodem door verandering in waterspanning door trillingen). In de wetenschap wordt tot nu toe aangenomen dat deze mechanismen zich niet voordoen bij de kracht van de aardbevingen die zich tot nu toe in NL hebben voorgedaan. Daarbij wordt verwezen naar het onderzoek van de TU Delft uit 2018, onderzoek van Green & Bommer uit 2019 en een advies van Van Staalduinen & Everts van 16 december 2020 dat op verzoek van verweerder is opgesteld, waarin grenswaarden zijn vermeld waaronder het optreden van verweking en verdichting kan worden uitgesloten. Volgens dit advies kan een causaal verband met mijnbouwactiviteiten worden uitgesloten indien de ter plaatse opgetreden maximale trillingssnelheid niet hoger is geweest dan 10 mm/s (met een overschrijdingskans van 1%).
De verwijzing naar het commentaar van Meiborg gaat volgens verweerder niet op. Van Staalduinen en Everts hebben op 16 december 2020 gereageerd op het commentaar van Meiborg. Volgens hen is onjuist de veronderstelling dat alle zettingen die nu wordt aangetroffen het gevolg zijn van mijnbouwactiviteiten. Benadrukt wordt dat vrijwel alle bouwwerken die op staal zijn gefundeerd op een slappe ondergrond, vooral in de periode direct volgend op de bouw, gaan zakken met bijbehorende scheuren en scheefstanden tot gevolg.
2.4.
Deskundigen Lodewijk en Berkhout hebben allebei geconcludeerd dat de
verzakkingsschade op het perceel van eiser een gevolg is van de keuze
voor twee verschillende fundatiesystemen voor het woonhuis en de aanbouw.
Deskundige Lodewijk heeft in het adviesrapport toegelicht dat het voorste deel van de woning op palen is gefundeerd. Het achterste deel van de fundering van de woning is op zand gestort. Volgens deskundige Lodewijk kan de bodem onder de op zand gestorte vloer nooit zo worden verdicht dat verzakking van de vloer wordt voorkomen. De bodem onder de op zand gestorte vloer zal derhalve hoe dan ook inklinken, waardoor de achterste vloer ten opzichte van het voorste deel zal zakken. Berkhout heeft in bezwaar daarnaast gewezen op de maximaal ter plaatse opgetreden trillingssnelheid van 3,18 mm/s, wat volgens hem te laag is om een causaal verband met mijnbouwactiviteiten aan te nemen.
2.5.
In beroep heeft deskundige Handgraaf op verzoek van verweerder een nadere toelichting gegeven over de oorzaak van de verzakkingsschade. Handgraaf heeft de conclusies van Lodewijk en Berkhout ondersteund en herhaald. Ook volgens hem is de oorzaak van de verzakkingsschade gelegen in verschillende wijzen van fundering en de samenstelling van het grondpakket onder de aanbouw. Verweerder stelt zich op het standpunt dat evident en aantoonbaar een andere oorzaak is aangewezen voor de ontstane verzakkingsschade. Volgens verweerder biedt de door eiser ingeschakelde contra-expertise geen aanknopingspunten voor twijfel aan de uitgebrachte deskundigenadviezen. Verweerder stelt dat Van der Molen niet heeft onderbouwd waarom niet uitgesloten zou kunnen worden dat de verzakkingen zijn ontstaan door de trillingen als gevolg van de aardbevingen uit het Groningenveld.
2.6.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het wettelijk bewijsvermoeden, zoals geformuleerd in artikel 177a van boek 6 van het BW, op deze zaak van toepassing is. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder naar haar oordeel het bewijsvermoeden heeft weerlegd ten aanzien van de opgetreden verzakkingsschade aan de aanbouw, op basis van de adviesrapporten van de ingeschakelde onafhankelijke deskundigen Lodewijk, Berkhout en Handgraaf.
2.7.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak volgt dat een bestuursorgaan op de adviezen van een deskundige mag afgaan mits is voldaan aan eisen van, onder meer, zorgvuldigheid en consistentie, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4250).
2.8.
Daarnaast is van belang dat de rechtbank het wettelijke bewijsvermoeden toereikend weerlegd acht als - overeenkomstig het bewijsbeleid van verweerder - met een voldoende grote mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak dan bodembeweging door gaswinning is aangewezen, zie onder andere de uitspraak van deze rechtbank van 18 mei 2020 (ECLI:NL: RBNNE:2020:1935) en 18 december 2020 (ECLI:NL:RBNNE:2020:4532) en de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 24 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:374).
2.9.
Verweerder heeft zijn besluitvorming in dit geval gebaseerd op het adviesrapporten van Lodewijk en Berkhout, in beroep aangevuld met de toelichting van Handgraaf. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de opgetreden verzakking is ontstaan door de verschillende funderingswijzen en de samenstelling van het grondpakket onder de aanbouw, waarin een veenlaag aanwezig is. De verzakking is volgens de deskundigen het resultaat van een ongelijke zetting, veroorzaakt door het feit dat de fundering van het woonhuis op palen staat en de fundering van de aanbouw/serre op staal is gebouwd. Een causaal verband met trillingen door mijnbouwactiviteiten kan worden uitgesloten, onder meer doordat de maximaal ter plaatse opgetreden trillingssnelheid van 3,18 mm/s daarvoor te laag is geweest. Die conclusie is gebaseerd op de genoemde grenswaarde van 10 mm/s in het advies van Van Staalduinen & Everts. In beroep heeft deskundige Handgraaf op verzoek van verweerder een nader advies uitgebracht, waarin hij de conclusies van Lodewijk en Berkhout onderschrijft. Samengevat komt Handgraaf tot de conclusie dat de schades bij de aansluitingen (binnen en buiten) het gevolg zijn van verschilzettingen waarvan de oorzaak is gelegen in de verschillende wijze van funderen en de samenstelling van het onder het gebouw gelegen grondpakket. Daarnaast heeft Handgraaf onder meer gewezen op de ter plaatse berekende maximale trillingssnelheid.
2.10.
Van der Molen Bouwadvies heeft op 10 september 2020 namens eiser een bouwkundig inspectierapport opgesteld. Dit rapport is als contra-expertise bij het bezwaarschrift gevoegd. Van der Molen heeft een verschil van 15 mm over de lengte van de vloer gemeten, en daaruit geconcludeerd dat de vloer scheef is gaan staan en niet meer waterpas is. Aangezien de aanbouw/serre professioneel is geplaatst, en verweerder voor andere schades in de woning wel een vergoeding heeft toegekend, kan volgens Van der Molen niet worden uitgesloten dat de ontstane scheefstand is veroorzaakt door trillingen als gevolg van mijnbouwactiviteiten. De rechtbank overweegt dat Van der Molen hiermee een vermoeden heeft geuit, die niet nader is onderbouwd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat getwijfeld moet worden aan de eerder uitgebrachte deskundigenadviezen die ten grondslag liggen aan de besluitvorming door verweerder.
2.11.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de uitgebrachte deskundigenadviezen, in beroep aangevuld met de toelichting van Handgraaf, in voldoende mate een andere uitsluitende oorzaak aangewezen voor het ontstaan van de verzakkingsschade, waarmee het bewijsvermoeden is weerlegd. De bevindingen van Van der Molen die eiser daar tegenover heeft gesteld, zijn onvoldoende voor het oordeel dat de deskundigenadviezen waarop verweerder zijn besluitvorming heeft gebaseerd onjuist zouden zijn of dat aan die adviezen getwijfeld moet worden. Ook de verwijzing naar het commentaar van Meiborg gaat naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet op.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat Meiborg het niet eens is met het advies, onvoldoende is voor de conclusie dat er geen sprake is van een breed gedragen en eenduidig standpunt binnen de wetenschap dat trillingen die in Nederland voorkomen geen verzakking kunnen veroorzaken indien zij binnen bepaalde grenswaarden blijven. Eiser heeft niet bestreden dat de maximaal opgetreden trillingssnelheid ter plaatse 3,18 mm/s bedroeg. In de stellingen van eiser ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de door verweerder gehanteerde lijn op basis van het advies van Staalduinen en Everts. Deze beroepsgrond slaagt niet.

3.Diepe bodemdaling

3.1.
De door deskundige Berkhout geconcludeerde invloed van grondwaterstanden en de bodemsoort op de opgetreden schades is volgens eiser niet voldoende onderbouwd. Eiser wijst daarnaast op de aanwezigheid van een gasopslag van de NAM in Grijpskerk. Onder verwijzing naar het TNO-rapport 2021 R10325B betoogt eiser dat een eventuele daling van het grondwaterpeil het gevolg kan zijn van diepe bodemdaling ten gevolge van mijnbouwactiviteiten.
3.2.
Verweerder stelt dat het betoog van eiser over diepe bodemdaling niet gevolgd kan worden. In het advies van het Panel van Deskundigen van 22 januari 2019 staat een beschrijving van het effectgebied van diepe bodemdaling en -stijging. Volgens het panel kan diepe bodemdaling en -stijging uitsluitend schade veroorzaken binnen een grens van 6
kilometer van het Groningenveld en de gasopslag Norg. De woning van eiser ligt
in [woonplaats] , wat ruimschoots buiten het door het Panel van Deskundigen
gehanteerde effectgebied ligt. Diepe bodemdaling kan daarom volgens verweerder worden uitgesloten. Verweerder wijst nogmaals op de verschillende funderingswijzen als evident en aantoonbaar andere schadeoorzaak voor de ontstane schade.
3.3.
Verweerder merkt daarnaast op dat uit de tabel met trillingssnelheden (bijgevoegd bij het verweerschrift) blijkt dat de zwaarste trillingen door aardbevingen in het Groningenveld in 2006 en 2012 zijn opgetreden. Dat is meer dan 9, respectievelijk 3 jaar voor het moment waarop de schade volgens eiser is ontstaan, terwijl de beving van Westerwijtwerd uit 2019 weer van latere datum is. Verweerder merkt op dat het moment van ontstaan van de schade niet overeenstemt met de opgetreden bevingen. Verweerder ziet hierin steun voor de conclusies van de deskundigen, waarin een alternatieve oorzaak wordt aangewezen voor de verzakkingsschade. Als de schade door bevingen zou zijn veroorzaakt, is niet goed te verklaren waarom de aanbouw elk jaar een paar millimeter zou zakken, aldus verweerder.
3.4.
De rechtbank overweegt dat eiser zijn stellingen over de invloed van diepe bodemdaling op de ontstane schade niet nader heeft onderbouwd ( met bijvoorbeeld een contra-expertise). Nu de woning van eiser daarnaast buiten de door verweerder gehanteerde grens van 6 kilometer buiten het effectgebied ligt, is het naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk dat diepe bodemdaling van enige invloed is geweest op de ontstane schades. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. Dat betekent dat het beroep van eiser ongegrond is.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. van der Winkel, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, op 17 december 2021. De beslissing wordt op de eerstvolgende maandag na deze datum in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.