ECLI:NL:RBNNE:2021:5320

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
18/142408-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafzaken met meerdere slachtoffers

Op 21 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging en voorbereiding van zware mishandeling. De zaak betreft meerdere slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten bedreigende berichten heeft verstuurd, waaronder expliciete bedreigingen met de dood. De rechtbank heeft de tenlasteleggingen beoordeeld en geconcludeerd dat de bedreigingen in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht bewezen zijn, met name de bedreiging van [slachtoffer 1] op 17 maart 2021. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de belediging van [slachtoffer 1], omdat er geen klacht was ingediend binnen de vereiste termijn. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen wapens verbeurd verklaard, die de verdachte bij zich had ten tijde van zijn aanhouding. De uitspraak benadrukt de ernst van bedreigingen tegen advocaten en de impact daarvan op de rechtsstaat.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/142408-21
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/146305-21
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/275510-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 december 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1972 te [geboorteplaats 1] ,

wonende aan de [straatnaam] , [woonplaats] , thans gedetineerd te [instelling]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 december 2021. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.W. van der Zee, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd:
1 .
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 1 juni 2021 tot en met 3 juni 2021 te Termunten, gemeente Eemsdelta en/of Emmen, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (via) [getuige] en/of [naam 1] in persoon en/of middels chatberichten dreigend de woorden toe te voegen:
  • " [slachtoffer 2] en de mensen om hem heen die hem beschermen laat ik niet wegkomen met wat ze gedaan hebben" en/of
  • " ik buig niet. Wie steelt gaat bloeden" en/of
  • " eerst maar eens iedereen aanpakken die verantwoordelijk is" en/of
  • " [slachtoffer 2] moet aangepakt worden net als zijn advacaat en de deurwaarder" en/of
  • “ Weet dat ik nooit zal winnen van politie en justitie maar zal wel strijdend ten onder gaan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
  • " eerst maar eens iedereen aanpakken die verantwoordelijk is" en/of
  • " [slachtoffer 2] moet aangepakt worden net als zijn advacaat en de deurwaarder" en/of
  • “ Weet dat ik nooit zal winnen van politie en justitie maar zal wel strijdend ten onder gaan" en/of
  • " Dus je hebt de boel op scherp gezet. Nu sta je iets hoger op de lijst. Je komt er niet mee weg", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
  • " eerst maar eens iedereen aanpakken die verantwoordelijk is" en/of
  • " [slachtoffer 2] moet aangepakt worden net als zijn advacaat en de deurwaarder" en/of
  • “ deurwaarder heeft beslag gelegd op woning. Als haar woning in de fik gaat weet ze hoe het is als iemand aan je huis komt" en/of
  • " Weet dat ik nooit zal winnen van politie en justitie maar zal wel strijdend ten onder gaan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
  • een (groot) mes en/of
  • een (hand)bijl en/of
  • een breekijzer en/of
  • een stootijzer en/of
  • een betonschaar en/of
  • twee tie wraps,
  • een mes en/of
  • een bijl en/of
  • een breekijzer en/of
  • een stootijzer en/of
  • een betonschaar
zijnde een of meer voorwerpen waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen;
1
hij op of omstreeks 17 maart 2021 te Groningen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] via sms de woorden toe te voegen " [slachtoffer 1] dood" en/of "Je moet het maar afwachten, want je zal het nog wel voelen", althans woorden van gelijke dreigende strekking en/of aard;
2
hij op of omstreeks 17 maart 2021 te Groningen, opzettelijk [slachtoffer 1] heeft beledigd, door die [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen "Klootzak" en/of "Hitlerhond", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
in de zaak met parketnummer 18/146305-21 dat:
2.
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 1 juni 2021 tot en met 3 juni 2021 te Termunten, gemeente Eemsdelta en/of Emmen, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling
door (direct) middels chatberichten en/of (via) [getuige] en/of [naam 1] in persoon en/of middels chatberichten dreigend de woorden toe te voegen:
3.
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 1 juni 2021 tot en met 3 juni 2021 te Termunten, gemeente Eemsdelta en/of Emmen, althans in Nederland,
[naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (via) [getuige] en/of [naam 1] in persoon en/of middels chatberichten dreigend de woorden toe te voegen:
4.
hij op of omstreeks 4 juni 2021 te Termunten, gemeente Eemsdelta en/of Emmen, althans in
Nederland, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord en/of doodslag en/of zware mishandeling (artikel 289 en/of artikel 287 en/of artikel 302 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk een of meer voorwerpen, te weten:
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juni 2021 te Termunten, gemeente Eemsdelta en/of Emmen, althans in Nederland, een of meer wapens van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten:

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

In de zaak met parketnummer 18/142408-21, feit 2
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw heeft gesteld dat het openbaar ministerie niet- ontvankelijk moet te worden verklaard in zijn vervolging ter zake van de in de zaak met parketnummer 18/142408-21 onder 2 ten laste gelegde belediging. Dit, nu een klacht of een ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat aangever vervolging van verdachte wenste, ontbreekt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 269 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) schrijft voor dat belediging alleen kan worden vervolgd op klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd. Ingevolge artikel 66 lid 1 Sr dient de klacht te zijn gedaan binnen drie maanden nadat de klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit. Is aan deze vereisten niet voldaan, dan stuit het recht op vervolging - en daarmee de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie - daar in beginsel op af. Het niet of niet tijdig indienen van de klacht hoeft echter niet zonder meer te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Als uit de aangifte blijkt dat de vervolging van de verdachte de instemming geniet van het slachtoffer/de aangever, dan wel indien het slachtoffer dit kenbaar heeft gemaakt binnen de bedoelde termijn van drie maanden, dan is het openbaar ministerie (alsnog) ontvankelijk in de vervolging.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat de verweten belediging op 17 maart 2021 zou zijn gepleegd. Door aangever [slachtoffer 1] is op 18 maart 2021 aangifte gedaan ter zake van bedreiging. Door aangever is echter geen aangifte gedaan wegens belediging noch is ter zake daarvan een formele klacht ingediend. Nu uit het dossier niet blijkt van een uitdrukkelijk, binnen drie maanden na de kennisneming van de belediging geuite vervolgingswens, leidt dit er toe dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van het in de zaak met parketnummer 18/142408-21 onder 2 ten laste gelegde.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de bewezenverklaring gevorderd van het in de zaak met parketnummer 18/142408-21 onder 1 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/146305-21 onder 1,
2, 3 en 4 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 18/142408-21 en de feiten 1, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 18/146305-21 heeft zij in het bijzonder aangevoerd dat gelet op de chatberichten en de aanleiding daartoe, verdachte wraak wilde nemen op de in de tenlastelegging genoemde personen. Onder deze omstandigheden is sprake van bedreiging in de zin van artikel 285 Sr.
Met betrekking tot feit 4 in de zaak met parketnummer 18/146305-21 heeft zij onder verwijzing naar de bewijsmiddelen betoogd dat de ten laste gelegde voorbereiding kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 18/142408-21 heeft de raadsvrouw partiële vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat de tekst ‘ [slachtoffer 1] dood’ niet als bedreiging moet worden beschouwd. Het is een vaste uitdrukking.
Daarnaast heeft de raadsvrouw integrale vrijspraak bepleit ten aanzien van al het in de zaak met parketnummer 18/146305-21 ten laste gelegde. Zij heeft primair gesteld dat de in feiten 1, 2 en 3 opgenomen chatberichten niet aan de respectievelijke aangevers zijn meegedeeld. Subsidiair heeft zij gesteld dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op bedreiging van de aangevers.
Voorts heeft zij gesteld dat verdachte ook van feit 4 moet worden vrijgesproken, omdat – zoals verdachte heeft verklaard – de gereedschappen die in zijn auto zijn aangetroffen bedoeld waren om een reclamebord van zijn voormalig bedrijfspand te verwijderen.
Oordeel van de rechtbank
Algemene opmerking en beoordelingskader
De rechtbank merkt vooraf op dat door verschillende personen aangifte is gedaan ter zake van bedreigingen die door verdachte zouden zijn geuit. In het normale taalgebruik wordt doorgaans een andere invulling gegeven aan het begrip bedreiging dan die in het Wetboek van Strafrecht. Dit kan met zich meebrengen dat hoewel een slachtoffer zich bedreigd heeft gevoeld door de woorden of gedragingen van een dader, geen sprake is van bedreiging in de zin van artikel 285 Sr.
Bij de beoordeling van de ten laste gelegde bedreigingen is de rechtbank gehouden aan de juridische invulling van het begrip bedreiging en aan de tenlasteleggingen zoals deze door het openbaar ministerie aan de rechtbank zijn voorgelegd.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
In de zaak met parketnummer 18/146305-21, feiten 1 en 3: vrijspraak
De rechtbank acht de feiten 1 en 3 in de zaak met parketnummer 18/146305-21 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank als volgt.
Door aangever [slachtoffer 2] is verklaard dat hij op 4 juni 2021 een Whatsapp-bericht heeft ontvangen van zijn zwager, waarin stond dat verdachte onderweg was naar zijn (aangevers) woning om hem wat aan te doen. De zwager had dit gehoord van de partner van verdachte. Aangever [slachtoffer 2] heeft verder verklaard dat de politie hem later op de dag heeft verteld dat verdachte was aangehouden toen deze onderweg was naar “de hoofdverantwoordelijke voor al zijn problemen”, te weten (in de visie van verdachte:) aangever [slachtoffer 2] . Aangever [slachtoffer 2] heeft aangegeven dat hij zich op basis hiervan bedreigd heeft gevoeld.
De rechtbank stelt vast dat de tenlastelegging voornoemde feitelijke gedragingen niet bevat. De tenlastelegging bevat als feitelijke component enkel (de tekst van) een aantal van de chatberichten die verdachte op 1 juni 2021 naar diens broer heeft gestuurd. In deze chatberichten wordt door verdachte onder meer aangegeven dat aangever en de mensen om aangever heen niet zullen wegkomen met wat ze hebben gedaan, dat verdachte niet zal buigen, dat wie steelt gaat bloeden, dat verdachte iedereen zal aanpakken die verantwoordelijk is, dat naast aangever ook diens advocaat en deurwaarder moeten worden aangepakt en dat hij, verdachte, wel strijdend ten onder zal gaan.
Weliswaar worden door verdachte dreigende woorden gebruikt in voornoemde berichten, maar niet is komen vast te staan dat aangever [slachtoffer 2] daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de inhoud van deze berichten en dat hij zich hierdoor bedreigd heeft gevoeld. Gelet hierop kan het in de zaak met parketnummer 18/146305-21 onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend worden bewezen en wordt verdachte hiervan vrijgesproken.
Ook ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank dat de tenlastelegging als feitelijke component enkel (de tekst van) een aantal van de chatberichten die verdachte op 1 juni 2021 naar diens broer heeft gestuurd, bevat. Ook hier is niet gebleken dat aangeefster [naam 2] op de hoogte is geraakt van de inhoud van deze berichten. Uit de verklaring van aangeefster [naam 2] blijkt dat zij zich bedreigd voelde, nadat de politie haar had verteld dat verdachte naar haar woning wilde komen om haar te volgen en haar huis in brand te steken. Nu deze feitelijkheden niet in de tenlastelegging zijn opgenomen en niet kan worden vastgesteld dat aangeefster [naam 2] op de hoogte is geraakt van de in de tenlastelegging opgenomen berichten, is de rechtbank van oordeel dat feit 3 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank betrekt hierbij ook dat op het moment dat de politie aangeefster [naam 2] heeft benaderd en het een en ander aan haar kenbaar heeft gemaakt, verdachte al was aangehouden en verdachte geen uitvoering had kunnen geven aan hetgeen in de chatberichten stond, hetgeen de politie met zoveel woorden ook onmiddellijk aan aangeefster [naam 2] heeft verteld.
Op basis van het voorgaande wordt verdachte ook van feit 3 in de zaak met parketnummer 18/146305-21 vrijgesproken.
In de zaak met parketnummer 18/142408-21, feit 1: bewezenverklaring
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 18/142408-21 onder 1 ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 7 december 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 17 maart 2021 heb ik sms-berichten naar [slachtoffer 1] gestuurd. Het klopt dat ik heb gestuurd ‘ [slachtoffer 1] dood’. Ik weet dat [slachtoffer 1] de voornaam is van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] werkt bij een advocatenkantoor.
Het klopt dat ik in het verleden ook berichten heb verstuurd naar een andere medewerker van dat kantoor.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 maart 2021, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021069677
d.d. 7 juni 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 17 maart 2021 was ik werkzaam als advocaat van de firma [bedrijfsnaam] te Groningen. Ik kreeg op mijn zakelijke nummer een tekstbericht gestuurd door iemand met telefoonnummer [telefoonnummer 1] . In dit tekstbericht stond "Klootzak" hierna kreeg ik een tekstbericht waarin te lezen stond "Hitlerhond". Gevolgd door een tekstbericht
" [slachtoffer 1] dood" en "Berouw komt na de zonde". U moet weten dat [slachtoffer 1] mijn voornaam
is, hieruit maak ik op dat ik dood zou moeten.
Omstreeks 15:30 uur werd ik gebeld door het secretariaat dat iemand mij wilde spreken. Toen ik het gesprek doorverbonden kreeg bleek dit ene [verdachte] te
zijn. Deze [verdachte] stelde ons verantwoordelijk voor het faillissement van zijn zaak. Ik hoorde deze [verdachte] zeggen dat ik maar moest afwachten want ik zou het nog wel voelen, of woorden van gelijke strekking.
Toen het telefoongesprek was beëindigd heb ik het telefoongesprek nog besproken met collega [naam 3] . Deze sloeg wel aan op de naam en vertelde
mij dat in de zomer van 2019 er door ons kantoor een faillissement was aangevraagd op het bedrijf van deze [verdachte] . Deze [verdachte] heeft tijdens deze zaak ook een andere collega, van de vestiging in Emmen, bedreigd. Hiervan is toen ook aangifte gedaan.
Het tekstbericht waarin te lezen is " [slachtoffer 1] dood" vind ik een directe bedreiging richting mij omdat ik met mijn voornaam genoemd word.
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Door verdachte is gesteld dat hij [slachtoffer 1] niet wilde bedreigen, maar dat hij met de tekst ‘ [slachtoffer 1] dood’ het oog had op het spreekwoord ‘ergens een [slachtoffer 1] dood aan hebben’ en dat de verzonden tekst dus figuurlijk moet worden opgevat.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig. De rechtbank overweegt dat verdachte in het verleden reeds een collega van [slachtoffer 1] heeft bedreigd vanwege de betrokkenheid van het advocatenkantoor waar [slachtoffer 1] werkte, bij het afhandelen van het
faillissement van het bedrijf van verdachte. Op de bewuste dag heeft verdachte voorafgaand aan het bericht ‘ [slachtoffer 1] dood’ ook nog berichten naar [slachtoffer 1] verstuurd waarin [slachtoffer 1] wordt uitgemaakt voor ‘klootzak’ en ‘hitlerhond’. Direct na de gewraakte tekst heeft verdachte de tekst gestuurd ‘Berouw komt na zonde.’ Gelet op deze door verdachte verstuurde teksten in samenhang met de betrokkenheid van het kantoor van [slachtoffer 1] bij het faillissement van verdachtes bedrijf, de bedreiging die verdachte in het verleden heeft geuit naar een kantoorgenoot van [slachtoffer 1] en de omstandigheid dat verdachte wist dat [slachtoffer 1] de voornaam is van [slachtoffer 1] , is de rechtbank van oordeel dat de tekst ‘ [slachtoffer 1] dood’ letterlijk moet worden opgevat en dat deze tekst van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. In dezelfde context moet de opmerking van verdachte in het telefoongesprek met aangever worden geduid.
Wanneer in deze omstandigheden de woorden worden geuit dat iemand maar moet afwachten en het dan wel zou voelen, kan daaruit naar het oordeel van de rechtbank de hiervoor bedoelde redelijke vrees ontstaan.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte, zoals hiervoor omschreven, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht te zijn om bij de aangever de redelijke vrees op te wekken dat hij het leven zou verliezen, dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht derhalve het voorwaardelijk opzet op de bedreiging van de aangever bewezen. De lezing van verdachte dat hij bedoelde woorden in overdrachtelijke zin bedoelde, wordt daarom verworpen. De in de zaak met parketnummer 18/142408-21 onder 1 ten laste gelegde bedreiging is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
In de zaak met parketnummer 18/146305-21, feit 2 en 4 primair: bewezenverklaring
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 18/146305-21 onder 2 en 4 primair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 7 december 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 1 juni 2021 heb ik contact gehad met [slachtoffer 1] . Het klopt dat ik tegen hem heb gezegd dat hij de boel op scherp heeft gezet en dat hij hoger op mijn lijst kwam te staan. Ik heb contact met hem gehad nadat ik die dag door de politie ben gehoord. Ik heb hem die dag ook tekstberichten gestuurd waarin stond: “dus je hebt de boel op scherp gezet.” “Nu sta je iets hoger op de lijst” en “Je komt er niet mee weg.”.
Op 4 juni 2021 ben ik door de politie aangehouden toen ik in mijn auto reed. Het klopt dat de politie verschillende gereedschappen in mijn auto heeft aangetroffen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 juni 2021, opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021147148 d.d. 13 juli 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 1 juni 2021 was ik werkzaam als advocaat van de firma [bedrijfsnaam] te Groningen. Sinds 1 juni van dit jaar word ik weer bedreigd door [verdachte] . Hij had mij opgebeld en tijdens het telefoongesprek had hij gezegd dat ik nu hoger op zijn lijstje stond. Hiermee concludeer ik dadelijk dat dit tegen mijn leven is gericht.
Ik voel mij hier niet prettig bij en als [verdachte] mij gaat zien, ben ik bang dat
hij mij iets gaat aandoen. Deze week heb ik nog diverse tekstberichten gekregen. Ik voeg de tekstberichten bij mijn aangifte.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal ‘Bedreiging [verdachte] ’ d.d. 13 juli 2021, opgenomen op pagina 1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 18 maart 2021 werd er aangifte gedaan door [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] deed aangifte van bedreiging met de dood. De verdachte [verdachte] is op dinsdag 1 juni 2021 gehoord over deze strafbare gedraging.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 juni 2021, opgenomen op pagina 61 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Ik heb al 8 jaren een relatie met [verdachte] .
In 2019 is het slechter gegaan met het bedrijf van [verdachte] . Het is toen mis gegaan omdat een werknemer van hem had gestolen. Hij kreeg toen problemen met de belastingdienst.
Achteraf was dat niet terecht maar er werden wel allerlei zaken in beslag genomen. Er kwam een deurwaarder aan de deur. Toen werd [verdachte] overspannen.
[verdachte] heeft toen aangifte gedaan tegen die werknemer. Die aangifte werd niet in behandeling genomen door de politie vanwege de drukte. Daar raakte hij nog verder van in de war. Dat was een trigger voor hem. Hij kreeg woede tegen de advocaat van die werknemer en tegen de politie.
Het ging de afgelopen maanden steeds beter met hem. Afgelopen dinsdag (de rechtbank begrijpt: 1 juni 2021) is hij door de politie in Groningen weer gehoord over een zaak tegen hem en dat heeft hem enorm getriggerd. [verdachte] dacht dat het helemaal klaar was en toch moest hij weer naar de politie voor een verhoor over een zaak. Ik ben met hem mee geweest naar het verhoor. In de auto op de terugweg bouwde de woede zich weer op.
Vanmorgen stond [verdachte] op om 07.30 uur. Hij heeft vervolgens afscheid van mij en de honden genomen. Ik merkte echt dat hij afscheid aan het nemen was. Die verslagenheid van de dag ervoor was er nog steeds. Voordat hij in de auto was gestapt, heb ik nog in de auto gekeken. Ik zag toen een koevoet en een bijl in de auto liggen. Die liggen normaal niet in de auto. Toen had ik door dat het niet goed zou komen. Ik heb toen contact gelegd met een politiemedewerker. Dit is [verbalisant] .
De woede die [verdachte] had was vooral gericht tegen [slachtoffer 2] . Dat is ook die werknemer
waartegen hij aangifte had gedaan. Ook heeft hij het wel eens gehad over advocatenkantoor " [bedrijfsnaam] " van [slachtoffer 2] in Emmen. Daar had [verdachte] ook woede tegen. Ook heb ik de naam van [naam 2] genoemd. Zij is deurwaarder.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juni 2021, opgenomen op pagina 16 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 4 juni 2021 werd ik, verbalisant, op mijn diensttelefoon gebeld door een vrouw genaamd [getuige]
. Ik hoorde dat zij het volgende zei: “Mijn man [verdachte] is dinsdag op het politiebureau geweest voor verhoor en is sindsdien helemaal overspannen en niet meer voor rede vatbaar. Hij zei vanmorgen tegen mij dat hij het heft in eigen handen zou nemen. Hij zei hierbij dat hij niet meer mee zou gaan met de politie en strijdend ten onder zou gaan. Hij heeft aangegeven dat hij naar de adressen
van [slachtoffer 2] , een oud werknemer van [verdachte] in Emmen, [naam 4] van [bedrijfsnaam]
in Emmen, [naam 5] curator en [naam 2] aan de [adres 2] te Emmen zou gaan om hen iets aan te doen. Hij had gezegd dat hij ze op zou wachten op hun werk om ze vervolgens naar huis te volgen. Hij had onder andere gezegd dat hij [naam 2] wilde volgen vanuit haar werk om vervolgens haar woning in brand te steken. Ik heb gezien dat [verdachte] een verrekijker, bijl, breekijzer, keukenmes en een ijzeren staaf van ongeveer een meter mee had genomen. Hij is rond 08:50 uur
vertrokken in een zwarte Citroen C3 voorzien van kenteken [kenteken] .
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 juni 2021 met bijlagen, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 5 juni 2021 was ik op het politiebureau te Assen. Ik was daar bij afdeling Digitaal om de telefoon van verdachte [verdachte] te doorzoeken.
Chats:
Hier staan alle chats die zijn gevonden op de telefoon. Ik zet alleen de bijzonderheden in dit proces-verbaal van bevindingen.
Op 04-06-2021 is er in de groepsapp (Whatsapp) , met nummer [telefoonnummer 2] [getuige] / [telefoonnummer 1] , [verdachte] / [telefoonnummer 3] [naam 6] , door [getuige] om 14.21 uur gestuurd [naam 7] en nogmaals [naam 7] om 14.44 uur.
In hetzelfde gesprek:
Op 04-06-2021 stuurt [getuige] naar [verdachte] :
  • 07.27 uur: Ik heb de politie gebeld, het spijt me. Ik heb het dan uit liefde voor jou, ik hoop dat je dat kunt begrijpen, ik hou van je
  • 07.29 uur: Doe alsjeblieft geen domme dingen, daar maak je alles nog erger mee
  • 07.29 uur: Kom alsjeblieft naar huis
  • 08.06 uur: Ik hou van je [verdachte] , vergeet dat niet
Een Whatsapp gesprek tussen [verdachte] en [telefoonnummer 4] [naam 1] . In dit gesprek staan
opvallende uitspraken die gedaan zijn door [verdachte] . Ik heb dit gesprek vanaf 27-05-2021 als bijlage toegevoegd.
Bijlage:
Bericht van 1-6-2021 om 18.40 uur: [slachtoffer 2] en de mensen om hem heen die hem beschermen laat ik niet wegkomen met wat ze gedaan hebben. Kan me niet schelen dat ze politie en justitie op hun hand hebben.
Bericht van 1-6-2021 om 18.46 uur: Ik buig niet. Wie steelt gaat bloeden.
Bericht van 1-6-2021 om 18.54 uur: Eerst maar eens iedereen aanpakken die verantwoordelijk is.
Enkele opvallende uitspraken:
  • 01-06-2021 om 18.58 uur: [slachtoffer 2] moet aangepakt worden net als zijn advocaat en de deurwaarder.
  • 01-06-2021 om 19.02 uur: deurwaarder heeft beslag gelegd op woning. Als haar woning in de fik gaat weet ze hoe het is als iemand aan je huis komt.
  • 03-06-2021 om 16.43 uur: Heb morgen drukke dag.
  • 03-06-2021 om 16.49 uur: Weet dat ik nooit zal winnen van politie en justitie maar zal wel strijdend ten onder gaan.
Facebook Messenger gesprek tussen [naam 6] en [naam 8] . Hierin staan opvallende uitspraken gedaan door [naam 6] . Ik heb alleen de bijzonderheden er uit gehaald die vanuit [naam 6] naar [naam 8] is gestuurd:
  • 02-06-2021 om 05.32 uur: Nee, we hebben allebei amper geslapen en [verdachte] zegt dat ie vanmiddag naar Emmen gaat, wraak nemen.
  • 02-06-2021 om 15.26 uur: Het gaat redelijk, [verdachte] heeft 5 oxazepam opgegeten, dus die
is de hele middag knockout geweest. Wel zegt hij vrijdag op pad te gaan en wraak te nemen, we zullen het zien.
02-06-2021 om 15.27 uur: Hij is nog wel licht ontvlambaar
Via de app Native Messages is er op 01-06-2021 om 16.07 uur een bericht gestuurd
vanaf de telefoon naar [telefoonnummer 5] . Dit is het bericht: Stomme kut. Neem je vanzelf te grazen.
Via dezelfde app zijn er op 01-06-2021 de volgende berichten verstuurd vanaf de telefoon naar [telefoonnummer 6] :
Om 16.05 uur: Dus je hebt de boel op scherp gezet. Om 16.06 uur: Nu sta je iets hoger op de lijst
Om 16.06 uur: Je komt er niet mee weg.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juni 2021, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 4 juni 2021was ik, verbalisant, in uniform gekleed en belast met verkeerssurveillance.
Ik reed op de A7 toen ik via de portofoon de melding meekreeg dat, vanuit Termunten in de richting van Emmen, een voertuig voorzien van kenteken [kenteken] (de rechtbank begrijpt: [kenteken] ) reed met daarin een man die bedreigingen zou hebben geuit naar zijn advocaat. In het voertuig zou hij een hakbijl hebben liggen.
Toen we stilstonden heb ik eerst mijn geluidssignalen uitgezet zodat voor de bestuurder hoorbaar zou zijn welke aanwijzingen hem gegeven zouden worden.
Ik zag dat een collega met zijn wapenstok de ruit van de linker achterportier insloeg. Ik zag dat de betrokken bestuurder vervolgens de aanwijzing opvolgde en dat hij rustig uit het betrokken voertuig stapte.
Ik zag vervolgens dat betrokken bestuurder in een opvallend dienstvoertuig werd gezet en werd overgebracht naar het politiebureau ter voorgeleiding.
Toen ik om het betrokken voertuig liep en in het betrokken voertuig keek, zag ik meerdere
wapens liggen. Wapens waarmee je iemand serieuze verwondingen mee kan toebrengen dan wel mee kan doden.
De volgende wapens werden aangetroffen in betrokken voertuig:
  • een groot keukenmes,
  • een hakbijl,
  • een koevoet met een spits uiteinde, lengte ongeveer 40 centimeter,
  • een stootijzer, lengte ongeveer 120 centimeter,
  • een betonschaar.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van feit 2
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte op 1 juni 2021 door de politie is gehoord in verband met de aangifte die [slachtoffer 1] op 18 maart 2021 heeft gedaan tegen verdachte wegens bedreiging. Volgens de partner van verdachte was verdachte na dit verhoor woedend. Het was na dit verhoor dat verdachte berichten naar [slachtoffer 1] heeft gestuurd met de mededelingen dat [slachtoffer 1] de boel op scherp had gezet, dat [slachtoffer 1] hoger op de lijst van verdachte was komen te staan en dat hij er niet mee weg zou komen.
Voornoemde uitlatingen van verdachte zijn op zichzelf genomen niet van dien aard dat deze als bedreiging in de zin van artikel 285 Sr kunnen worden aangemerkt. Echter, gelet op de gegeven omstandigheden, bezien in de context waarin de uitlatingen zijn gedaan, te weten dat verdachte aangever [slachtoffer 1] al eerder met de dood had bedreigd en verdachte juist na het verhoor over deze bedreiging de gewraakte uitlatingen heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat daardoor bij aangever [slachtoffer 1] de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Mede gelet op de emotionele toestand waarin verdachte zich bevond na het verhoor van 1 juni 2021, acht de rechtbank ook bewezen dat verdachtes opzet, in voorwaardelijke zin, gericht was op het teweeg
brengen van voornoemde vrees.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 18/146305-21 onder 2 laatste gedachtestreep ten laste gelegde. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de teksten bij de overige gedachtestrepen in feit 2, nu niet vast is komen te staan dat aangever [slachtoffer 1] daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de chatberichten die daarbij worden genoemd.
Ten aanzien van feit 4 primair
De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of het onder 4 primair ten laste gelegde feit is bewezen, moet komen vast te staan dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen (hierna: de middelen) bestemd waren tot het begaan van het misdrijf, zoals in de tenlastelegging omschreven. Daartoe dient te worden beoordeeld of de middelen afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had.
Uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte na eerdergenoemd verhoor van 1 juni 2021 emotioneel onstabiel was en wraak wilde nemen op [slachtoffer 2] met wie verdachte in het verleden een zakelijk geschil heeft gehad. Volgens verdachte heeft dit zakelijke geschil geleid tot het faillissement van zijn bedrijf met alle nadelige gevolgen van dien. De hieruit voortvloeiende wraakgevoelens waren ook gericht op advocaat mr. [slachtoffer 1] , die werkzaam was bij het advocatenkantoor dat [slachtoffer 2] in het geschil heeft bijgestaan en deurwaarder [naam 2] die betrokken was bij tenuitvoerlegging van het uit het geschil voortvloeiende vonnis, waarbij ook beslag is gelegd op het woonhuis van verdachte. Uit zowel de verschillende chatberichten als de verklaring van [getuige] , de partner van verdachte, blijkt dat verdachte op 4 juni 2021 wraak wilde gaan nemen op eerdergenoemde personen. Op 4 juni 2021 is verdachte ook daadwerkelijk op pad gegaan, waarna verdachtes partner de politie heeft gewaarschuwd dat de levens van de bedoelde personen mogelijk gevaar liepen. Enige tijd na deze melding is verdachte aangehouden. In zijn voertuig heeft de politie een groot keukenmes, een handbijl, een koevoet met een spits uiteinde, een stootijzer en een betonschaar aangetroffen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voornoemde middelen die de verdachte ten tijde van de aanhouding voorhanden had, elk afzonderlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig konden zijn voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan personen
.
Uit voorgaande leidt de rechtbank voorts af dat de verdachte ten tijde van het voorhanden hebben daarvan dit misdadige doel voor ogen had. De lezing van verdachte dat hij voornoemde middelen bij zich had om de reclameborden van zijn oud bedrijfspand te verwijderen, acht de rechtbank niet aannemelijk.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat de middelen bestemd waren tot het begaan van het strafbare feit van het toebrengen van (op zijn minst) zwaar lichamelijk letsel. Het onder 4 primair ten laste is wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 in de zaak met parketnummer 18/142408-21 en feiten 2 en 4 primair in de
zaak met parketnummer 18/146305-21 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande:
in de zaak met parketnummer 18/142408-21 dat:
1.
hij op 17 maart 2021 te Groningen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] via sms de woorden toe te voegen " [slachtoffer 1] dood" en toe te voegen “je moet het maar afwachten want je zal het nog wel voelen”;
in de zaak met parketnummer 18/146305-21 dat:
2.
hij in de periode van 1 juni 2021 tot en met 3 juni 2021 in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door hem direct middels chatberichten dreigend de woorden toe te voegen: "Dus je hebt de boel op scherp gezet. Nu sta je iets hoger op de lijst. Je komt er niet mee weg";
4. primair
hij op 4 juni 2021 in Nederland, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten zware mishandeling (artikel 302 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk voorwerpen, te weten:
  • een groot mes en
  • een handbijl en
  • een breekijzer en
  • een stootijzer en
  • een betonschaar,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18/142408-21
1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
in de zaak met parketnummer 18/146305-21
2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
4. primair Voorbereiding van zware mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Als bijzondere voorwaarden heeft zij gevorderd de oplegging van een meldplicht, ambulante behandeling, contactverbod met alle aangevers en locatieverbod voor het woonadres van [slachtoffer 2] . Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat het voorarrest al te lang heeft geduurd en dat er geen ruimte is voor het opleggen van een voorwaardelijke straf. Voorts heeft zij verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met het advies van de reclassering en dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages, te weten het psychologisch PJ-rapport d.d. 24 november 2021 opgemaakt door psycholoog A.J. de Groot en het reclasseringsrapport d.d. 6 december 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie
d.d. 8 november 2021, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen bedreigen van een advocaat en de voorbereiding van zware mishandeling. Zowel de bedreigingen als de voorbereiding zijn te herleiden tot een civiele procedure die verdachte in het verleden heeft gevoerd tegen [slachtoffer 2] , een oud werknemer van hem. Verdachte houdt deze werknemer en advocaat [slachtoffer 1] , werkzaam bij het advocatenkantoor dat [slachtoffer 2] destijds heeft bijgestaan verantwoordelijk voor het faillissement van zijn bedrijf en wilde wraak nemen op deze personen. De wraakgevoelens van verdachte waren ook gericht op deurwaarder [naam 2] die betrokken was bij de tenuitvoerlegging van het civiele vonnis, waarbij voornoemde oud-werknemer in het gelijk is gesteld. Verdachte heeft zich laten leiden door deze wraakgevoelens en heeft [slachtoffer 1] twee keer met de dood bedreigd. Dit zijn ernstige feiten, die bij het slachtoffer gevoelens van onveiligheid en onrust teweeg hebben gebracht. Dat verdachte een advocaat heeft bedreigd enkel en alleen omdat hij het kantoor waar hij werkzaam is rechtsbijstand heeft verleend aan verdachtes tegenpartij in een civiel proces, is ernstig. Een advocaat hoort in alle vrijheid zijn beroep te kunnen uitoefenen.
De rechtbank tilt tevens zwaar aan de voorbereiding van zware mishandeling die gericht was op alle eerdergenoemde personen, waarbij verdachte gewapend met een groot mes, handbijl, breekijzer, een stootijzer en een betonschaar naar deze personen wilde gaan om wraak te nemen. Dit feit heeft tot schrik en grote angst geleid, niet alleen bij de betreffende personen maar ook bij hun familie. De rechtbank rekent verdachte dit allemaal zwaar aan.
Gezien de aard en ernst van het bewezenverklaarde kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor wat betreft de hoogte van deze straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van bedreigingen. Deze bedreigingen hadden dezelfde aanleiding als die in de onderhavige zaak.
Uit het psychologisch rapport blijkt onder meer dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een ongespecificeerde depressieve stoornis (geagiteerde
depressie). Deze problematiek was aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en heeft daarin doorgewerkt. Door de hoog oplopende depressief gestuwde woede en wanhoop, waarbij verdachtes impulscontrole verminderde en hij het overzicht verloor, was hij vanuit zijn autisme niet bij machte om de situatie sociaalvaardiger op te lossen dan door het uiten van bedreigingen. Verdachte kon het hem aangedane onrecht moeilijk loslaten en bleef daardoor vasthouden aan zijn wraakgevoelens. Deze werden tijdelijk onderdrukt door medicatie, maar doordat hij toen minder medicatie kreeg en hij ook nog door de politie weer opgeroepen werd, kwamen die wraakgevoelens des te harder weer terug.
Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde aan verdachte in een verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate. De rechtbank houdt hiermee in strafverminderende zin rekening.
Gelet op de ontkennende proceshouding van verdachte waarbij hij op geen enkele manier verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gedragingen, het beeld van de persoon van verdachte dat uit de rapportages naar voren komt in combinatie met het feit dat een eerdere veroordeling verdachte er blijkbaar niet van heeft weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte sprake is van een hoog recidiverisico.
Zowel door de psycholoog als de reclassering wordt aangegeven dat behandeling, begeleiding en controle geïndiceerd is om het recidiverisico terug te brengen. Door de reclassering is geadviseerd om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van meldplicht, ambulante behandeling en contactverbod. Tot slot adviseert de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht.
Op basis van het voorgaande zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden ter beperking van het recidiverisico.
De rechtbank zal de op te leggen voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar verklaren. Met name uit de bewezenverklaarde voorbereiding van zware mishandeling kan worden afgeleid dat sprake is van een bewezenverklaard feit waarbij sprake is van gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam. Verdachte is met meerdere slag- dan wel steekwapens op pad gegaan om wraak te nemen op mensen die hem -in zijn ogen- groot onrecht hebben aangedaan. Ter zitting is de rechtbank gebleken dat hij nog steeds van mening is dat de genoemde personen schuldig zijn en dat hem niets te verwijten valt. Zoals reeds overwogen wordt het recidiverisico als hoog ingeschat en derhalve dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat de verdachte - zonder begeleiding en behandeling - wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Alles overwegende zal de rechtbank verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 12 maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van het voorarrest. Aan de proeftijd zullen de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, en contactverbod ten aanzien van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [naam 2] . De rechtbank zal daarnaast het gevorderde locatieverbod ten aanzien van het woonadres van [slachtoffer 2] toewijzen, nu verdachte op de hoogte is van dit woonadres bezien in het licht van het hiervoor geschetste hoge recidiverisico.
Mede omdat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, komt zij tot een lagere straf dan geëist.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een mes, een handbijl, een breekijzer, een stootijzer en een betonschaar vatbaar voor verbeurdverklaring nu het in de zaak met parketnummer 18-146305-21 onder 4 primair bewezenverklaarde met behulp van deze voorwerpen is begaan en deze toebehoren aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat voor zover er nog beslag ligt op de telefoon van het merk Samsung, kleur grijs (goednummer [nummer] ), deze moet worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Benadeelde partij

[naam 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Ter terechtzitting heeft zij de vordering evenwel ingetrokken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18-275510-19

Bij onherroepelijk vonnis van 19 april 2021 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is verdachte veroordeeld tot - onder meer - een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 4 mei 2021. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 5 november 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde de in de zaak met parketnummer 18/146305-21 bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e , 33, 33a, 46, 57, 285, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake van het in de zaak met parketnummer 18/142408-21 onder 2 ten laste gelegde.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/146305-21 onder 1 en 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/142408-21 onder 1 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/146305-21 onder 2 en 4 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot vier maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie op werkdagen tussen 09:00-17:00 uur telefonisch (telefoonnummer 088-8041100) meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich onder ambulante behandeling zal stellen van een forensisch psychiatrische polikliniek, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die polikliniek aan te geven en zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[naam 2] , geboren op [geboortedatum 5] 1974 te [geboorteplaats 2] ;
[slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1987 te [geboorteplaats 3] ;
[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 4] 1962 te [geboorteplaats 4] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
4. dat de veroordeelde zal zich niet bevinden in de straat van het woonadres van [slachtoffer 2] , te
weten [adres 1] te [plaats] , gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen voorwerpen, te weten een mes, een handbijl, een breekijzer, een stootijzer en een betonschaar.
Gelast de teruggave- voor zover dit nog niet is gebeurd - aan verdachte van de in beslag genomen telefoon, merk Samsung, kleur grijs (goednummer [nummer] ).

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.275510-19:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 19 april 2021 te weten: een gevangenisstraf van
twee maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. R. Depping en mr. T.P. Hoekstra, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 december 2021.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.