ECLI:NL:RBNNE:2021:5344

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
LEE 21/2324
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.R. van der Winkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardedaling van een woning door mijnbouwschade en de toekenning van een waardedalingsvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een waardedalingsvergoeding aan eiseres, die eigenaar was van een woning in Groningen. Eiseres, die van 30 november 2007 tot 4 maart 2013 voor 50% eigenaar was van de woning, had een aanvraag ingediend voor vergoeding van waardedaling als gevolg van mijnbouwschade. Verweerder, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, had in een eerder besluit een vergoeding van €5315,14 toegekend, maar eiseres was het niet eens met de toegewezen vergoeding en had beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder terecht de WOZ-waarde van de woning als uitgangspunt heeft genomen voor de berekening van de waardedaling, in plaats van de taxatie van 11 augustus 2012, die volgens eiseres een hogere waarde van €360.000,- zou hebben vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de taxatie te ver van de peildatum lag en dat de WOZ-waarde een betere basis vormde voor de waardedaling.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder terecht slechts 50% van de waardedaling heeft toegekend, omdat eiseres ten tijde van de waardevermindering slechts voor 50% eigenaar was van de woning. Eiseres had aangevoerd dat zij recht had op 100% van de vergoeding, maar de rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat haar ex-partner zijn aanspraak op de vergoeding aan haar had overgedragen. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de besluitvorming van verweerder niet voldoende was onderbouwd met betrekking tot de verifieerbaarheid van de bevingen in het postcodegebied van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het de waardedalingsvergoeding betrof, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat verweerder het gebrek in het verweerschrift had hersteld. Eiseres werd in de proceskosten veroordeeld en het griffierecht werd aan haar vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2324
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2021 in de zaak tussen
[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. E.J. Heiningen),
en
Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder
(gemachtigden: mr. M.J.W. Timmer, mr. L.A. Jager).
Procesverloop
In het besluit van 6 januari 2021 (primair besluit) heeft verweerder besloten om aan eiseres een waardedalingsvergoeding toe te kennen van €5315,14.
In het besluit van 15 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit deels gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Als deskundige is verschenen: dhr. J.P. Poort, werkzaam bij Atlas Research.
Feiten
1. Bij de beoordeling van dit beroep neemt de rechtbank de volgende feiten – voor zover hier van belang – als vaststaand aan.
1.1. Eiseres was van 30 november 2007 tot 4 maart 2013 voor 50% eigenaar van de woning, gelegen aan [adres] te [woonplaats] , met postcode [postcode] . Sinds 4 maart 2013 heeft eiseres 100% van de eigendom van deze woning.
1.2. Op 12 november 2020 heeft verweerder een aanvraag van eiseres tot vergoeding van waardedaling ontvangen.
1.3. In het primaire besluit heeft verweerder besloten om aan eiseres een vergoeding voor waardedaling toe te kennen van €5315,14 (exclusief wettelijke rente).
1.4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In bezwaar heeft eiseres onder andere aangevoerd dat een onjuiste woningwaarde is toegepast bij de berekening voor waardedaling. Uit een taxatie en de gesloten vaststellingsovereenkomst volgt volgens eisers een waarde van €360.000. Eiseres heeft daarnaast aangevoerd dat ten onrechte 50% van de vergoeding is uitgekeerd en dat het besluit niet zorgvuldig en onvoldoende is gemotiveerd, omdat daaruit niet volgt welke bevingen zijn meegenomen in het bepalen van de schadeomvang.
1.5. Eiseres heeft haar bezwaren mondeling toegelicht tijdens de hoorzitting bij verweerder op 19 april 2021.
1.6. In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat in het geval van eiseres sprake is van twee eigendomsperiodes, waarbij eiseres van 30 november 2007 tot 4 maart 2013 voor 50% eigendom van de woning had en in de periode van 4 maart 2013 tot 1 januari 2019 voor 100% eigenaar van die woning was. Daarnaast geeft verweerder aan dat het bestreden besluit ziet op de periode van 30 november 2007 tot 4 maart 2013. Verweerder heeft de bezwaren van eiseres deels gegrond verklaard en is tot een herberekening van de vergoeding gekomen. Daaruit volgt dat eiseres nog recht heeft op een aanvullende vergoeding van €962,91.
Overwegingen
2. Partijen verschillen van mening over het toekennen van de waardedalingsvergoeding over de periode 30 november 2007 - 4 maart 2013.

3.Onjuiste waardebepaling woning

3.1.
In beroep voert eiseres allereerst aan dat verweerder een onjuiste waardebepaling heeft genomen voor zover het de verkoopwaarde van de woning betreft. Eiseres wijst op de akte van levering van 4 maart 2013, waarin haar voormalig partner 50% van de woning aan haar heeft verkocht. Door de taxateur is de woningwaarde vastgesteld op €360.000,-. Volgens eiseres is verweerder in zijn besluitvorming ten onrechte uitgegaan van een WOZ-waarde van €281.000,- en kan hij niet zomaar de taxatie door Makelaardij Bruintjes en Keurentjes van 11 augustus 2012 terzijde schuiven.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen reden is om af te wijken van
artikel 3.3, eerste lid, van de Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (hierna: de Werkwijze). In dat artikellid is bepaald dat 1 januari 2019 als peildatum wordt gehanteerd, tenzij de woning tussen 16 augustus 2012 en de peildatum is verkocht. In dat geval wordt de datum van levering als peildatum genomen.
Verweerder stelt dat hij terecht 1 januari 2019 als peildatum heeft genomen, omdat eiseres de woning niet heeft verkocht. Zij is slechts op 4 maart 2013 voor 100% eigenaar geworden van de woning. Eiseres was daarvoor al voor 50% eigenaar. Omdat eiseres haar aandeel in de woning niet heeft verkocht, heeft verweerder geen reden gezien om van zijn beleid af te wijken.
3.3.
Daarnaast is de taxatie van 11 augustus 2012 volgens verweerder evident ongeschikt om ten grondslag te leggen aan de waardebepaling. Verweerder stelt dat uit onderzoek is gebleken dat de WOZ-waarde in het aardbevingsrisicogebied niet structureel afwijkt van de verkoopwaarde. Daarnaast is een individuele taxatie niet per definitie een accuratere waardebepaling dan een WOZ-taxatie. Daar komt nog bij dat de taxatie vóór de beving in Huizinge is opgemaakt, en daarmee een waarde is vastgesteld van vóór het intreden van waardedaling.
3.4.
De rechtbank overweegt dat het taxatierapport vijf dagen vóór de beving in Huizinge op 16 augustus 2012 is opgemaakt. Verweerder hanteert 16 augustus 2012 als startdatum voor het intreden van waardedaling. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de datum van de taxatie (11 augustus 2012) te ver van de startdatum is. Die startdatum gaat juist uit van de opgetreden waardedaling na de beving in Huizinge. Dat verweerder deze datum in redelijkheid als uitgangspunt heeft kunnen nemen bij het bepalen of er een recht bestaat op toekenning van een waardedalingsvergoeding is door deze rechtbank bevestigd in de uitspraak van1 november 2021 (ECLI:NL:RBNNE:2021:4668).
3.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder met juistheid heeft besloten om niet het taxatierapport, maar de WOZ-waarde van de woning op 1 januari 2019 als uitgangspunt te nemen om de waardedaling te berekenen. In wat eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder had moeten afwijken van zijn beleid zoals geformuleerd in artikel 3.3 van de Werkwijze.
Voor zover eiseres heeft betoogd dat de WOZ-waarde op 1 januari 2019 onjuist zou zijn, overweegt de rechtbank ten overvloede dat zij in dat kader aanpassing van die waarde kan vragen aan de heffingsambtenaar.

4.Toekenning van 50% vergoeding

4.1.
Daarnaast voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte slechts 50% van de waardedaling van de woning heeft toegekend, terwijl is verzocht om vergoeding van 100% van de waardedaling. De taxatie van Bruintjes en Keurentjes vond plaats kort voor de beving van Huizinge op 16 augustus 2012. De waardedaling is enkele dagen na de taxatie ingezet. Eiseres betoogt dat haar voormalige partner met de verkoop van zijn deel van de woning een vergoeding heeft gekregen van 50% van de waarde van de woning waarin de waardedaling niet was verdisconteerd. Nu evident is dat eiseres zelf de volledige schade als gevolg van de waardedaling van de woning lijdt, acht zij het niet meer dan redelijk dat zij ook 100% van de vergoeding voor die waardedaling krijgt toegewezen.
4.2.
Verweerder stelt, met verwijzing naar artikel 3.4, zesde lid, van de Werkwijze dat hij bij het bepalen van de waardedaling rekening houdt met zaken zoals de eigendomsperiode en het percentage eigendom van de aanvrager. Wanneer iemand voor 50% eigenaar was op de peildatum, dan wordt aan hem 50% van de totale vergoeding toegekend. Verweerder stelt dat uit de vaststellingsovereenkomst die eiseres met haar ex-partner heeft gesloten blijkt dat de boedelverdeling op 4 maart 2013 tot stand is gekomen. Volgens verweerder kan uit de vaststellingsovereenkomst niet worden afgeleid dat de ex-partner van eiseres zijn aanspraak op een waardedalingsvergoeding van 50% aan eiseres heeft overgedragen. Zonder voldoende bewijs dat er een overdracht van die vordering (cessie) heeft plaatsgevonden, stelt verweerder dat hij dient uit te gaan van het gegeven dat de ex-partner blijkens de gegevens zoals deze in het Kadaster zijn opgenomen over de eigendomsposities aanspraak heeft op 50% van de vergoeding op de peildatum en deze vordering niet heeft overgedragen aan eiseres.
4.3.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat eiseres ten tijde van de waardevermindering op 16 augustus 2012 (ten gevolge van de beving in Huizinge) 50% van de eigendom van de woning had en haar inmiddels ex-partner de overige 50% van de eigendom.
De rechtbank overweegt dat eiseres op of omstreeks 4 maart 2013 100% van de eigendom van de woning heeft verkregen. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat zij toen noch nadien met haar ex-partner een cessie van een eventuele aanspraak op een waardedalingsvergoeding is overeengekomen. Voorts ziet de rechtbank in de vaststellingsovereenkomst geen aanwijzingen die duiden op een cessie van een eventuele waardedalingsvordering met betrekking tot de woning aan eiseres. Dit leidt tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eiseres voor 50% gerechtigd is in de aanspraak op waardevermindering van haar woning als gevolg van de beving op 16 augustus 2012 in Huizinge.

5.Verifieerbaarheid van de besluitvorming

5.1.
Eiseres voert tot slot aan dat niet duidelijk is waarop verweerder de conclusie heeft gebaseerd dat in het postcodegebied van haar woning slechts één beving heeft plaatsgevonden met een trillingssnelheid boven 2,9 mm/s. Eiseres voert aan dat uit metingen die zijn gepubliceerd op de website bevinggevoeld.nl kan worden afgeleid dat binnen een straal van 20 kilometer van haar perceel in totaal 85 bevingen hebben plaatsgevonden met een magnitude van meer dan 2.Eiseres betoogt dat verweerder beschikt over data met betrekking tot welke trillingssnelheid zich op haar perceel heeft voorgedaan, maar vervolgens niet heeft onderbouwd waaruit blijkt dat het in haar postcodegebiedmaar om één beving met een magnitude van boven 2,9 mm/s zou gaan. Eiseres merkt op dat verweerder de dataset waarover hij beschikt niet aan eiseres heeft overgelegd. Zo lang verweerder dat niet heeft gedaan, is de besluitvorming van verweerder volgens eiseres onvoldoende te verifiëren.
5.2.
Verweerder stelt dat zijn besluitvorming ook zonder achterliggende dataset voldoende verifieerbaar is. Het onderzoek van Bommer et al. uit 2019, waarop verweerder zijn eigen trillingstool heeft gebaseerd, is openbaar gepubliceerd, en de daaruit blijkende formule is als bijlage 4 opgenomen in het rapport
Zeven bewogen jaren. Daarnaast is de benodigde data van het KNMI met betrekking tot de magnitude en het epicentrum van de aardbeving openbaar beschikbaar. Volgens verweerder kan eiseres zelf met verschillende openbare trillingstools berekenen wat de afstand van haar woning is tot het epicentrum van de bevingen. Zo kan zelf worden berekend of de grenswaarde van 2,9 mm/s wordt gehaald in het bewuste postcodegebied. Verweerder heeft in het verweerschrift een tabel opgenomen met daarin een overzicht van de zwaarste bevingen die in het postcodegebied van eiseres hebben plaatsgevonden. Uit dat overzicht volgt dat de grenswaarde van 2,9 mm/s eenmaal is gehaald in de periode van 30 november 2007 tot 4 maart 2013.
5.3.
Over de verifieerbaarheid van de besluitvorming overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank begrijpt uit deze beroepsgrond dat er bij eiseres de behoefte bestond om te kunnen controleren welke trillingssnelheid de opgetreden bevingen in haar postcodegebied maximaal hebben bereikt. De rechtbank constateert dat verweerder eerst in het verweerschrift met een overzicht van ter plaatse gemeten trillingssnelheden is gekomen. Door deze gang van zaken heeft eiseres aldus pas in deze beroepsprocedure beschikking gekregen over de gegevens waarop de besluitvorming van verweerder is gebaseerd. De rechtbank ziet niet in waarom verweerder dit overzicht niet op een eerder moment heeft kunnen verstrekken. Immers heeft eiseres al in haar bezwaarschrift aan verweerder verzocht om toe te lichten hoe de opgetreden bevingen zijn meegewogen in de besluitvorming. Naar het oordeel van de rechtbank levert het niet verstrekken van deze gegevens een motiveringsgebrek op in de besluitvorming van verweerder.
5.4.
Nu verweerder pas in zijn verweerschrift een tabel met de gevraagde gegevens heeft verstrekt, is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiseres op dit punt gegrond is. Het verweer dat eiseres zelf met behulp van online tools de maximale trillingssnelheden zou kunnen berekenen en in verband met privacy geen overzicht kon worden verstrekt, wordt verworpen. In zoverre zal het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtsgevolgen van het besluit zullen echter, omdat verweerder het gebrek in het verweerschrift heeft hersteld, in stand worden gelaten.
6. Omdat het beroep gegrond is, zal verweerder worden veroordeeld in de proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- met een wegingsfactor 1).
7 . Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op te dragen om het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden tot een bedrag van € 181,-.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 15 juni 2021 , voor zover verweerder daarin zonder nadere motivering heeft besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor waardedalingsvergoeding omdat de grenswaarde van 2,9 mm/s niet is gehaald;
- bepaalt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a van de Awb dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zullen blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres in beroep heeft moeten maken tot een bedrag van € 1,496,-;
- draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 181,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. van der Winkel, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, op 24 december 2021. De beslissing wordt op de eerstvolgende maandag na deze datum in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.