ECLI:NL:RBNNE:2021:5345

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
18-210825-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-210825-20
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18-102702-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 juli 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Andonovski, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, in de zaak met parketnummer 18-210825-20 na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 18-210825-20:
1.
hij op of omstreeks 4 januari 2020 te Grou, gemeente Leeuwarden, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning ( [straatnaam]
), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee telefoons, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door de voordeur van die woning te forceren en/of die woning binnen te gaan en/of die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of naar de grond te brengen en/of die [slachtoffer 1] schokken toe te dienen met een taser en/of die [slachtoffer 1] een hand op de mond te drukken en/of die [slachtoffer 1] woorden toe te voegen als: "Geld, geld", althans woorden van soortgelijke aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 3 januari 2020 te Grou, gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om, in/uit de woning [straatnaam] , een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1]
, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking, met voormeld oogmerk heeft getracht zich de toegang tot die woning te verschaffen door het forceren van de achterdeur, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en in de zaak met parketnummer 18-102702-21:
1.
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te Franeker, gemeente Waadhoeke terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Hertog van Saxenlaan, de Professor U. Hubertstraat, de Professor Loréstraat, de Professor Venemastraat, de Professor Wassenberghstraat en/of de Professor Holwardastraat, althans op de weg, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
2.
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te Franeker, gemeente Waadhoeke, althans in Nederland als bestuurder van een voertuig ((personen)auto Peugeot 206, kenteken:
[kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de Hertog van Saxenlaan, de Professor U.
Hubertstraat, de Professor Loréstraat, de Professor Venemastraat, de Professor
Wassenberghstraat en/of de Professor Holwardastraat, althans op de weg,
- meermalen en/of voortdurend een stopteken gegeven door een aan eenpolitievoertuig aangebracht verlicht transparant te negeren en/of - op de Hertog van Saxenlaan (gedeeltelijk) op de weghelft voor het
tegemoetkomende verkeer te rijden ten gevolge waarvan het tegemoetkomende verkeer (hard) moest remmen en/of
- meermalen en/of voortdurend (aanzienlijk) de toegestane maximumsnelheid
binnen de bebouwde kom te overschrijden, immers reed verdachte op de Professor U. Hubertstraat en/of de Professor Loréstraat en/of de Professor Venemastraat en/of de Professor Wassenberghstraat en/of de Professor Holwardastraat met een snelheid van ongeveer 60 km/u waar een maximumsnelheid van 30 km/u was toegestaan en/of
- op de Professor Wassenberghstraat (door) te rijden, terwijl er twee personen ( [slachtoffer 2]
en [slachtoffer 3] ) op de weg stonden en er onvoldoende ruimte was om doorgang te vinden, door welke gedraging voornoemde personen moesten uitwijken en/of wegspringen om niet te worden aangereden door verdachte en/of - op de Professor Holwardastraat het voertuig plotseling te stoppen en (deels) op
het trottoir te parkeren door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
3.
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te Franeker, gemeente Waadhoeke, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet als bestuurder van een motorrijtuig ((personen)auto Peugeot 206, kenteken: [kenteken] ) op de Professor Wassenberghstraat, althans op de weg in de nabijheid van die [slachtoffer 2] gas heeft gegeven en met grote snelheid, althans met enige snelheid is ingereden op die [slachtoffer 2] , terwijl die [slachtoffer 2] vlak voor voornoemd motorrijtuig stond ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] -om een aanrijding te voorkomen- aan de kant moest springen en/of zich moest laten vallen en hierdoor op de grond is terechtgekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te Franeker, gemeente Waadhoeke, althans in Nederland [slachtoffer 2] heeft mishandeld door als bestuurder van een motorrijtuig
((personen)auto Peugeot 206, kenteken: [kenteken] ) op de Professor
Wassenberghstraat, althans op de weg in de nabijheid van die [slachtoffer 2] gas te geven en met grote snelheid, althans met enige snelheid in te rijden op die [slachtoffer 2] ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] -om een aanrijding te voorkomen- aan de kant moest springen en/of zich moest laten vallen en hierdoor op de grond terecht kwam.

Beoordeling van het bewijs

in de zaak met parketnummer 18-210825-20
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor beide in deze zaak ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1. gewezen op de verschillende voor verdachte belastende en ontlastende verklaringen en onderzoekgegevens. De officier van justitie verbindt hieraan de conclusie dat het aangedragen ontlastende bewijs de aanwezigheid van verdachte bij het feit niet uitsluit en dat dit niet kan dienen als verklaring voor de aanwezigheid van het DNA van verdachte in of bij de woning en de afwezigheid van het DNA van [medeverdachte 2] . De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 2. gewezen op de bekennende verklaring van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft daarbij ten aanzien van feit 1. met name gewezen op de ontlastende bewijsmiddelen bestaande uit de historische telefoongegevens van verdachte, de gegevens uit de overgelegde bankafschriften, het overzicht met inzetten die gedaan zijn op een goksite, de door het slachtoffer gegeven omschrijving van de twee personen die hij in de woning heeft gezien, de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] en de verklaringen afgelegd door [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] . De raadsvrouw heeft dit alles - in combinatie met de verklaringen van verdachte - afgezet tegen het belastende bewijs in de vorm van verschillende verklaringen, een aantal tapgesprekken en de onderzoeksgegevens met betrekking tot het DNA aangetroffen op het breekijzer, het t-shirt van het slachtoffer en de bivakmutsen. De raadsvrouw komt dan tot de conclusie dat het een reëel scenario is dat niet verdachte maar [medeverdachte 2] samen met [medeverdachte 1] in de woning is geweest en daarmee het onder 1. ten laste gelegde feit heeft gepleegd zodat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 2. eveneens vrijspraak bepleit nu het onduidelijk is wanneer dit feit is gepleegd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde feit
Op grond van de aangifte, de verklaringen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en de resultaten van het forensisch onderzoek is vast komen te staan dat aangever [slachtoffer 1] in de nacht van 4 januari 2020 in zijn woning is overvallen door twee personen. [medeverdachte 1] heeft bekend een van deze twee personen te zijn geweest. De vraag die de rechtbank in onderhavige zaak onder meer dient te beantwoorden is of [medeverdachte 1] in de woning van aangever [slachtoffer 1] vergezeld werd door [verdachte] (zoals verklaard door [medeverdachte 3] en verdachte) of door [medeverdachte 2] (zoals verklaard door [medeverdachte 1] en [verdachte] ).
De rechtbank constateert, met de officier van justitie en de raadsvrouw, dat de personen die in meer of mindere mate bij de gepleegde woningoverval betrokken zouden zijn geweest onderling heel verschillend verklaren over de rol die zijzelf of een van de anderen heeft of zou hebben gehad bij deze woninginbraak. De ongeveer 1700 pagina's met tapgesprekken verschaffen evenmin duidelijkheid over de rol van verdachte bij dit feit. Die tapgesprekken leveren wel sterke aanwijzingen dat deze betrokkenen in verschillende combinaties hebben getracht de afgelegde verklaringen van medeverdachten en van getuigen te manipuleren. Voorts moet worden vastgesteld dat de gehoorde getuigen in een nauwe (familie)relatie staan tot de verdachten dan wel slechts verklaren over hetgeen zij van de verdachten hebben vernomen en niet uit eigen waarneming. Voor zover verdachten in hun verklaringen zichzelf ontlasten dan wel anderen belasten kan daaraan op zichzelf dan ook geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
Zowel op het breekijzer dat in de woning is achtergelaten als op het deel van het in de worsteling kapot gescheurde t-shirt van het slachtoffer, is DNA van [verdachte] en [medeverdachte 1] aangetroffen. Verdachte heeft gesteld dat zijn DNA op het breekijzer afkomstig kan zijn van eerdere aanrakingen; het betrof zijn breekijzer die zijn broer de bewuste nacht zou hebben meegenomen. De rechtbank kan de juistheid van deze verklaring niet voldoende uitsluiten.
Voor wat betreft het DNA op het deel van het t-shirt van het slachtoffer heeft verdachte gesteld dat aangenomen kan worden dat bij de woninginbraak handschoenen zijn gebruikt die hij in verband met zijn werkzaamheden als dakdekker tot zijn beschikking had. In die hoedanigheid, dan wel bij de eerdere poging om bij het slachtoffer in te breken, kan hij DNA hebben achtergelaten op (de buitenkant van) de handschoenen dat vervolgens door een medeverdachte die die handschoenen droeg bij de worsteling met het slachtoffer op het t-shirt terecht is gekomen. Ook deze verklaring is niet op voorhand zo onaannemelijk dat daaraan voorbij zou moeten worden gegaan. Daarbij wijst de rechtbank er in de eerste plaats op dat de handschoenen die zouden zijn gebruikt, niet zijn aangetroffen. Er kunnen op basis van de ter beschikking staande gegevens géén eenduidige vaststellingen worden gedaan over de herkomst van de gebruikte handschoenen. De verklaring van verdachte dat zijn handschoenen, met zijn DNA, door een medeverdachte zijn gebruikt laat zich derhalve niet voldoende uitsluiten.
Voorts wijst de rechtbank erop dat uit de aangifte volgt dat tenminste één van de verdachten die in de woning is geweest, handschoenen, een bivakmuts en bedekkende kleding heeft gedragen terwijl op het t-shirt DNA is aangetroffen van twee verdachten. In ieder geval ten aanzien van deze – vrijwel volledige bedekte – verdachte is het zonder nadere vaststellingen niet uit te sluiten dat geen overdracht van DNA van huid naar t-shirt heeft plaatsgevonden. In het verlengde daarvan is niet zonder meer onaannemelijk dat bij de worsteling DNA-overdracht van handschoenen naar het t-shirt heeft plaatsgevonden. Anders dan dat de officier van justitie ingang wil doen vinden, laat het zich dan ook niet voldoende uitsluiten dat een ander dan verdachte de bewuste handschoenen met DNA van verdachte heeft gedragen en dat DNA dus op het t-shirt terecht is gekomen zonder dat verdachte in de woning van het slachtoffer is geweest.
Daar komt bij dat verdachte verschillende gegevens heeft aangeleverd met betrekking tot geldoverboekingen die hij de bewuste nacht zou hebben gedaan en met betrekking tot zendmasten die de bewuste nacht zouden zijn aangestraald door zijn telefoon. Zonder nader onderzoek kunnen deze gegevens tot op zekere hoogte als ontlastend worden gezien.
De rechtbank ziet in het dossier aanknopingspunten voor het scenario dat verdachte die nacht wel in de bewuste woning is geweest maar de rechtbank ziet ook aanknopingspunten voor het scenario dat niet verdachte maar een ander daar is geweest. Bewijsmiddelen waaruit dwingend volgt dat het ene scenario veel aannemelijker is dan het andere, heeft de rechtbank niet aangetroffen.
De rechtbank kan op grond van het gehouden onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van de stukken geen doorslaggevende betekenis toekennen aan een van de twee voorliggende scenario's. De consequentie hiervan is dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde feit
De rechtbank ziet onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte op de ten laste gelegde datum bij de woning van het slachtoffer is geweest. Verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat hij een paar weken voor de daadwerkelijke inbraak bij de betreffende woning is geweest. Bij zijn tweede verklaring zegt hij dat het in ieder geval voor de jaarwisseling is geweest. Nadat de politie hem verteld heeft dat het de nacht voor de feitelijke inbraak was aangezien zijn telefoon die nacht zendmasten in Grou heeft aangestraald, verklaart verdachte dat het die dag dan wel moet zijn geweest. In een later verhoor zegt hij opnieuw dat dit enkele weken voor de nacht van 3 op 4 januari 2020 is geweest. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de nacht van 2 op 3 januari 2020 wel in Grou was, maar niet voor het plegen van een inbraak op het bewuste adres. Ander doorslaggevend bewijs voor de aanwezigheid van verdachte bij deze poging tot inbraak in de nacht van 2 op 3 januari 2020 ontbreekt. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
in de zaak met parketnummer 18-102702-21
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1., 2. en 3. primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van deze dagvaarding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen
Verdachte heeft ter terechtzitting het onder 1. en 2. ten laste gelegde duidelijk en ondubbelzinnig bekend. De rechtbank volstaat ten aanzien van deze feiten met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 juli 2021;
een naar wettelijk voorschrift door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], werkzaam bijpolitie Noord-Nederland, opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 18 mei 2020, voorzien van het handgeschreven proces-verbaalnummer 2020125935;
een naar wettelijk voorschrift door de hiervoor genoemde verbalisanten opgemaakt proces-verbaalvan bevindingen van 27 mei 2020, proces-verbaalnummer PL0100-2020125935-8;
een naar wettelijk voorschrift door de hiervoor genoemde verbalisant [verbalisant 2] opgemaaktproces-verbaal van verhoor getuige, van 22 mei 2020, proces-verbaal nummer PL0100-2020125935-7, inhoudende de verklaring van [getuige 5] .
Met betrekking tot het onder 3. ten laste gelegde feit stelt de rechtbank op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen
1die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 14 mei 2020 in Franeker een personenauto bestuurde toen hij een politieauto zag. Omdat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en hij al twee keer eerder was aangehouden door de politie, besloot hij niet te stoppen maar voor de politie weg te rijden. Hij is in Franeker met hoge snelheid door een woonwijk gereden en zag op een gegeven moment dat er twee vrouwen op het wegdek stonden. Hij zag beide vrouwen aan de kant springen. Hij is even gestopt en is daarna verder gereden.
2
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 14 mei 2020 in Franeker was, samen met [slachtoffer 3] , toen zij een politieauto zag rijden die de sirene aan had.
3Zij zag voor de politieauto een lichtgekleurde auto rijden. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn over de Professor Wassenberghstraat gelopen. [slachtoffer 2] liep stapvoets in de richting van de kruising met de Professor Venemastraat. Zij liep rechts op de rijbaan en links van haar liep [slachtoffer 3] . Ineens kwam de lichtgrijze auto, een Peugeot, van rechts door de binnenbocht op haar afrijden. Zij zag dat de Peugeot nagenoeg stopte of heel langzaam rollend vanuit de bocht doorkwam. Zij realiseerde zich dat zij in de weg van de auto stond. Op dat moment zag en hoorde zij dat de Peugeot weer in beweging kwam in haar richting. Zij zag dat hij niet voor haar ging stoppen. Vanuit stilstand/langzaam rollend verhoogde de bestuurder zijn snelheid. De afstand tussen haar en de Peugeot was maximaal 5 meter. [slachtoffer 2] wist dat als zij op dat moment niet zou maken dat zij wegkwam, zij door de Peugeot aangereden zou worden. Er was niet veel ruimte om weg te komen, enkel een trottoir. [slachtoffer 2] is gesprongen of zij heeft zich naar rechts laten vallen, dit was net op tijd. Toen zij op de grond lag, kwam de zijkant van de Peugeot op enkele centimeters langs haar gezicht en armen. Zij trok snel haar kin op de borst en trok haar armen en benen in zodat zij zo klein mogelijk was en de minste kans had om geraakt te worden. De Peugeot kwam zo dichtbij dat zij zich nog levendig kan herinneren wat zij zag, namelijk de onderkant van het voorportier en de dorpel.
4[slachtoffer 2] was erg geschrokken en voelde bij het vallen een scherpe pijn aan beide knieën. Zij zag dat op beide knieën een forse bloeduitstorting kwam en dat er diverse schaafplekken zaten. Zij weet zeker dat als zij niet aan de kant was gesprongen toen de Peugeot optrok, de auto haar aangereden zou hebben.
5
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij zag dat de grijze Peugeot vanaf de Professor Venemastraat linksaf de professor Wassenberghstraat op reed. Zij zag dat de bestuurder heel even remde, dan wel langzaam langs reed om daarna weer vol het gas in te trappen. Zij kreeg het gevoel dat als zij niet zo snel aan de kant waren gesprongen, de bestuurder hen vol had aangereden.
6
Op 14 mei 2020 zag verbalisant een grijze Peugeot 206 SW met het kenteken [kenteken] rijden. Hij herkende de bestuurder als [verdachte] .
7
De bewijsoverweging
De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van verdachte dat hij eerst is gestopt en pas is doorgereden toen de weg voor hem vrij was zodat er geen gevaar voor een aanrijding is geweest. De hiervoor weergegeven verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] spreken dit tegen. De door [slachtoffer 2] in haar verklaring genoemde details over hoe zij neerkwam en wat zij zag vlak nadat zij was neergekomen, zijn naar het oordeel van de rechtbank een bevestiging van de betrouwbaarheid daarvan. De rechtbank weegt daarnaast mee dat [slachtoffer 2] , van beroep agent van politie, zich kennelijk genoodzaakt zag zo snel weg te springen c.q. zich te laten vallen dat zij niet op haar voeten is geland maar op haar knieën is gevallen waardoor zij gewond is geraakt. Als de auto voor haar op vijf meter afstand alleen maar stil had gestaan dan zou zij daar in het geheel geen reden toe hebben gehad.
De rechtbank acht op basis van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3. primair ten laste gelegde feit heeft begaan. Ten aanzien van het ten laste gelegde opzet overweegt de rechtbank daarbij dat uit de verklaring van verdachte naar voren komt dat hij de vrouw voor hem op de weg heeft zien staan. Uit het gegeven dat verdachte desondanks door is gereden vloeit voort dat bij verdachte de opzet aanwezig was dat de vrouw - via een aanrijding met de door hem bestuurde auto - zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18-102702-21 onder 1., 2. en 3. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 14 mei 2020 te Franeker, gemeente Waadhoeke terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Hertog van Saxenlaan, de Professor U. Hubertstraat, de Professor Venemastraat, de Professor Wassenberghstraat en de Professor Holwardastraat, als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
2.
hij op 14 mei 2020 te Franeker, gemeente Waadhoeke, als bestuurder van een voertuig
(personenauto Peugeot 206, kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de Hertog van
Saxenlaan, de Professor U. Hubertstraat, de Professor Venemastraat, de Professor Wassenberghstraat en de Professor Holwardastraat,
  • meermalen een stopteken gegeven door een aan een politievoertuig aangebracht verlichttransparant te negeren en
  • op de Hertog van Saxenlaan (gedeeltelijk) op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer terijden ten gevolge waarvan het tegemoetkomende verkeer hard moest remmen en
  • meermalen aanzienlijk de toegestane maximumsnelheid binnen de bebouwde kom te overschrijden,immers reed verdachte op de Professor U. Hubertstraat met een snelheid van ongeveer 60 km/u waar een maximumsnelheid van 30 km/u was toegestaan en
  • op de Professor Wassenberghstraat door te rijden, terwijl er twee personen ( [slachtoffer 2] en[slachtoffer 3] ) op de weg stonden en er onvoldoende ruimte was om doorgang te vinden, door welke gedraging voornoemde personen moesten uitwijken en/of wegspringen om niet te worden aangereden door verdachte en
  • op de Professor Holwardastraat het voertuig plotseling te stoppen en (deels) op het trottoir teparkeren, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd;
3. primair:
hij op 14 mei 2020 te Franeker, gemeente Waadhoeke, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto Peugeot 206, kenteken [kenteken] ) op de Professor Wassenberghstraat gas heeft gegeven en met grote snelheid is ingereden op die [slachtoffer 2] , terwijl die [slachtoffer 2] vlak voor voornoemd motorrijtuig stond, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] -om een aanrijding te voorkomen- aan de kant moest springen en/of zich moest laten vallen en hierdoor op de grond is terechtgekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
primair: Poging tot zware mishandeling
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de twee ten laste gelegde misdrijven in de zaak met parketnummer 18-210825-20 en de twee ten laste gelegde misdrijven in de zaak met parketnummer 18-102702-21 wordt veroordeeld tot in totaal tweeënveertig maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Met betrekking tot de ten laste gelegde overtreding (feit 2. in de zaak met parketnummer 18-102702-21) heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte daarvoor de maatregel tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zal worden opgelegd voor de duur van zes maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat aan verdachte ten aanzien van de feiten 1. en 3. in de zaak met parketnummer 18-102702-21 een gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden zal worden opgelegd en dat ten aanzien van feit 2. zal worden afgezien van oplegging van de maatregel tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is door de politie in Franeker betrapt op het besturen van een personenauto, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. In plaats van te stoppen is verdachte weggereden en heeft zich daarbij ook nog schuldig gemaakt aan het in gevaar brengen van het verkeer toen hij met grote snelheid wegvluchtte en een woonwijk in Franeker inreed. Het meest kwalijke daarbij is dat verdachte is ingereden op een vrouw die op de rijbaan stond en die ternauwernood aan een aanrijding wist te ontkomen door opzij te springen of zich opzij te laten vallen. De vrouw is daarbij licht gewond geraakt. De rechtbank beoordeelt dit feit als een poging tot zware mishandeling en acht oplegging van een gevangenisstraf voor dit feit, in combinatie met het rijden terwijl het rijbewijs ongeldig is verklaard, aangewezen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn handelen ingegeven werd door de vrees dat zijn auto in beslag zou worden genomen, omdat hij al twee keer eerder was betrapt op het rijden zonder een geldig rijbewijs. Verdachte heeft hiermee laten zien dat hij lak heeft aan de ook voor hem geldende regelgeving en dat hij bereid is om de veiligheid van anderen in het verkeer in gevaar te brengen om aan een aanhouding te ontkomen. Zijn gedrag laat bovendien een zekere minachting ten opzichte van de politie zien. Alles bij elkaar genomen, en rekening houdend met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, komt de rechtbank tot het oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden is.
Voor de bewezen verklaarde overtreding acht de rechtbank oplegging van de door de officier van justitie geëiste ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op zijn plaats.
Vordering tot gevangenneming
De officier van justitie heeft, in combinatie met haar eis tot oplegging van tweeënveertig maanden gevangenisstraf aan verdachte, gevorderd dat de rechtbank de gevangenneming van verdachte zal bevelen. Nu de rechtbank tot een strafoplegging komt die korter is dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, is gevangenneming niet aan de orde.
Inbeslaggenomen goederen
De rechtbank zal de onder verdachte inbeslaggenomen personenauto verbeurd verklaren nu met behulp van dit, aan verdachte toebehorend, goed de in de zaak met parketnummer 18-102702-21 bewezen verklaarde feiten zijn begaan.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 45, 57, 62, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 9, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18-210825-20 onder de feiten 1. en 2. ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1., 2. en 3. primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18-102702-21 bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte ter zake de onder 1. en 3. bewezen verklaarde misdrijven tot:

een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst af de vordering tot gevangenneming.
Veroordeelt verdachte ter zake de onder 2. bewezen verklaarde overtreding tot:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
Verbeurdverklaring van de onder verdachte inbeslaggenomen, niet teruggegeven personenauto, merk/type Peugeot 206 SW 2.0 HDI, kenteken [kenteken] , chassisnummer [nummer], bouwjaar 2002.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juli 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 juli 2021.
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] van 25 mei 2020, proces-verbaalnummer PL0100-2020126672-1, blad 1.
blad 2
blad 3
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3] van 22 mei 2020, proces-verbaalnummer PL0100-2020126672-2, blad 2.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant van 27 mei 2020, proces-verbaalnummer PL0100-20201215935-8, blad 1.