ECLI:NL:RBNNE:2021:550

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
18/158505-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door alcoholgebruik en onvoorzichtig rijgedrag

Op 19 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 december 2018 betrokken was bij een verkeersongeval te Musselkanaal, gemeente Stadskanaal. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, heeft zich zodanig onvoorzichtig gedragen dat hij op de linkerrijbaan, bestemd voor tegemoetkomend verkeer, is gaan rijden. Dit leidde tot een aanrijding met een andere auto, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een alcoholgehalte van 1,77 milligram per milliliter bloed had, wat zijn rijvaardigheid aanzienlijk beïnvloedde.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het ongeval, de gevolgen voor het slachtoffer, en de bagatelliserende houding van de verdachte tijdens de zitting. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn voor berechting, wat heeft geleid tot een matiging van de straf.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders in het verkeer en de gevolgen van het rijden onder invloed van alcohol. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij het ongeval heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel voor een ander.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/158505-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 februari 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 februari 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 december 2018 te Musselkanaal, gemeente Stadskanaal als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de N366 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, op de (gezien verdachtes rijrichting) linkerrijbaan (bestemd voor het tegemoetkomend verkeer) is gaan rijden, althans niet, in elk geval onvoldoende rechts te houden op het moment dat tegemoetkomend verkeer hem, verdachte, dicht was genaderd, tengevolge waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, waarbij verdachte dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, een hoeveelheid van 1,77 milligram, althans meer dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, althans verkeerde verdachte onder invloed van alcohol;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
A) hij op of omstreeks 2 december 2018 te Musselkanaal, gemeente Stadskanaal als
bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht
en/of
B) hij op of omstreeks 02 december 2018 te Musselkanaal, gemeente Stadskanaal als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de N366, en toen op de (gezien verdachtes rijrichting) linkerrijbaan (bestemd voor het tegemoetkomend verkeer) heeft gereden, althans niet, in elk geval onvoldoende rechts heeft gehouden op het moment dat tegemoetkomend verkeer hem, verdachte, dicht was genaderd, waardoor, althans mede waardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij de bestuurder van een tegemoetkomend voertuig ernstig gewond is geraakt, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor het primair ten laste gelegde, met dien verstande dat sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het hierna primair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 5 februari 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik voorafgaand aan het ongeluk alcohol heb gedronken en ben gaan rijden. U houdt mij voor dat ik in het ziekenhuis heb verklaard dat ik ongeveer 7 bier heb gedronken. U vraagt mij over wat voor biertjes ik het toen had. Ik bedoel standaard kantineglaasjes.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 27 februari 2019, opgenomen op pagina 2 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018316262 d.d. 27 februari 2019, inhoudend als verklaring van verbalisant:
Op 2 december 2018 kreeg ik kennis van een verkeersongeval.
Locatie ongeval
Datum: 2 december 2018.
Locatienaam: N366.
Plaats: Musselkanaal.
Gemeente: Stadskanaal.
Betrokken partijen/objecten
Betrokken 1 (voertuig):
Voertuig personenauto [kenteken] Volkswagen Golf. Bestuurder: [verdachte] .
Betrokken 2 (voertuig):
Voertuig personenauto [kenteken] Citroen C3. Bestuurder: [slachtoffer] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 2 januari 2019, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 2 december 2018 reed ik met mijn personenauto over de rijbaan van de N366 komende vanuit de richting van Stadskanaal en gaande in die van Ter Apelkanaal. Ik zag dat vier koplampen nagenoeg op gelijke hoogte, mij uit tegenovergestelde richting zeer snel naderden. Ik zag dat de bestuurder van één van die auto’s op de voor mij geldende rijbaanhelft reed. Toen ik de auto’s zag waren ze mij al genaderd op een afstand van ongeveer 10 meter. Ik reageerde terstond door naar links uit te wijken. Direct nadat ik wilde uitwijken voelde en hoorde ik een klap. Hierna ben ik overgebracht naar het UMCG te Groningen. Daar werd geconstateerd dat ik drie wervels in mijn onderrug had gebroken en mijn buikspier ten gevolge van de autogordel was gescheurd. De donderdag daarop ben ik aan mijn rugwervels geopereerd; er zijn 3 pinnen aangebracht. Ik gebruik nog steeds pijnstillers. Ik loop nog slecht. Ik gebruik een rolstoel en maak gebruik van krukken.
4. Een geneeskundige verklaring, op 23 januari 2019 opgemaakt en ondertekend door E.F.M. Veldhuis, chirurg, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als zijn/haar geneeskundige verklaring:
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [slachtoffer] .
Voornaam: [slachtoffer] .
A. Uitwendig waargenomen letsel:
1. Letsel wervelkolom 4°-5° lendenwervel;
2. Breuken dwarsuitsteeksels 2°, 3° en 4° lendenwervel;
3. Scheuren buikspieren.
D. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 02-12-2019 (
de rechtbank begrijpt: 02-12-2018).
E. Overig van belang zijnde informatie: nr. 1 is operatief behandeld.
F. Geschatte duur van de genezing: maanden.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 2 december 2018, opgenomen op pagina 11 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Vandaag, 2 december 2018, reed mijn zus terwijl ik als bijrijder op de voorste zitting rechts had plaatsgenomen. Wij zijn over de, naar mij later bleek, N366 in de richting van Veendam gereden. Ik zag dat een auto achter de auto van mijn zus reed. Ik bemerkte dat mijn zus haar snelheid verminderde om die persoon de kans te geven om onze auto in te halen. Ik zag dat de bestuurder inderdaad zijn voertuig naar links stuurde en naast mijn zus haar auto ging rijden. Ik zag echter ook dat hij zijn snelheid eigenlijk niet vermeerderde. Op dat moment zag ik dat uit tegenovergestelde richting twee personenauto's onze richting op kwamen gereden op ik denk ongeveer 200 meter afstand. In elk geval ruimte genoeg om de bestuurder de ruimte te geven om de auto van mijn zus in te halen. Hij vermeerderde echter zijn snelheid niet en bleef nagenoeg op dezelfde hoogte naast mijn zus rijden. Ik bemerkte dat mijn zusje gas terug nam en snelheid verminderde om hem nog meer ruimte te bieden. Ik zag vervolgens dat uit tegenovergestelde richting de beide auto's steeds dichterbij kwamen. Ik hoorde mijn zus nog claxonneren om die bestuurder te waarschuwen voor het aankomende gevaar. Ik zag vervolgens dat de voorste auto, een witte auto uit tegenovergestelde richting, nog probeerde uit te wijken naar links. Ik zag echter dat een aanrijding tussen beide auto's niet meer te voorkomen was en dat de auto die ons inhaalde, met de voorzijde tegen de rechter voorzijde van die voorste auto botste.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 2 december 2018, opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Op 2 december 2018 reed ik met mijn zus op de N366. Ik zag ineens een paar koplampen in mijn binnenspiegel. Ik minderde wat snelheid omdat er een recht stuk aankwam en ik hem wilde laten passeren. Ik zag ineens dat de auto links naast me kwam rijden. De auto bleef op dezelfde snelheid rijden als ik reed. Hij bleef dus naast mij rijden aan de linkerkant en
haalde niet in. Ik schrok zo van zijn gedrag dat ik hard geremd heb en zelfs tegen 30 km/h reed. Ik heb toen wel 5 seconden op mijn claxon gedrukt om de bestuurder in het voertuig te waarschuwen. De auto op de linker strook ging niet naar rechts, terwijl ik hem veel ruimte bood. Ik zag de auto's in tegenovergestelde richting snel dichterbij komen. De auto op de linkerbaan maakte geen aanstalten om naar rechts te gaan. Ik zag toen dat de witte auto die in tegenovergestelde richting reed, recht op de auto op de linkerbaan naast mij afreed. Ik hoorde en zag toen een doffe klap.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verkeersongevallenanalyse d.d. 18 maart 2019, los gevoegd bij voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Wij hebben op 2 december 2018 een nader onderzoek ingesteld naar aanleiding van het hierna genoemde verkeersongeval. Bij dit ongeval waren de volgende voertuigen betrokken:
Voertuig 1: personenauto, Volkswagen Golf. Kenteken: [kenteken] .
Voertuig 2: personenauto, Citroën C3. Kenteken: [kenteken] .
Het verkeersongeval vond plaats op de N366, gelegen buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Musselkanaal in de gemeente Stadskanaal.
Alle voertuigen verkeerden in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud en vertoonden geen gebreken die eventueel de oorzaak of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval.
8. Een schriftelijk bescheid, te weten een aanvraag ten behoeve van toxicologisch onderzoek van bloed d.d. 2 december 2018, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Gegevens bloedgever: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1982.
SIN: TAAV2465NL.
9. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.12.06.071 d.d. 24 december 2018 opgemaakt door K.S. Kruseman, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
SIN TAAV2465NL: Bloed van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1982.
Aangewezen stof: alcohol.
Eindresultaat in bloed: 1,77 milligram per milliliter.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) moet worden vastgesteld dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Ook dient te worden vastgesteld dat door dat ongeval een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Van schuld in de zin van het artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Niet in zijn algemeenheid is aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar het komt daarbij aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Voorts dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Tot slot kan de schuld niet reeds uit de ernst van de gevolgen van met verkeersregels strijdig verkeersgedrag worden afgeleid.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 2 december 2018 op de N366 op de, gezien verdachtes rijrichting, linkerbaan, bestemd voor het tegemoetkomend verkeer, is gaan rijden en daar is blijven rijden tot de botsing met de auto van het slachtoffer plaatsvond. Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van verdachte aan te merken als zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Verdachte heeft blijkens de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] voldoende tijd en ruimte gehad om in te halen toen hij op de linkerrijbaan, bestemd voor tegemoetkomend verkeer, naast de auto bestuurd door getuige [getuige 2] ging rijden. Zelfs nadat getuige [getuige 2] haar snelheid sterk had verminderd, had geclaxonneerd, en de auto van het slachtoffer in zicht was, heeft verdachte geen aanstalten gemaakt om op de voor hem bedoelde rechter rijbaan te gaan rijden. Verdachte is vervolgens in botsing gekomen met de auto van het slachtoffer, als gevolg waarvan het slachtoffer niet ter discussie staand zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij voorafgaand aan het ongeluk naar het voetbalveld is gegaan, daar in de kantine meerdere glazen bier heeft gedronken en dat hij vervolgens in de auto is gestapt. Van het ongeluk herinnert verdachte zich niets meer. De verklaring van verdachte ten aanzien van zijn alcoholgebruik vindt bevestiging in het rapport van het NFI waaruit blijkt dat na het ongeval 1,77 milligram alcohol per milliliter bloed in het bloed van verdachte is aangetroffen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte schuld heeft in de zin van artikel 6 WVW.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 2 december 2018 te Musselkanaal, gemeente Stadskanaal, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de N366, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend op de, gezien verdachtes rijrichting, linkerrijbaan, bestemd voor het tegemoetkomend verkeer, is gaan rijden tengevolge waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, waarbij verdachte dit voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, een hoeveelheid van 1,77 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primairovertreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 24 maanden met aftrek. De officier van justitie heeft in zijn strafeis rekening gehouden met de bagatelliserende houding van verdachte ter terechtzitting en met het tijdsverloop in deze zaak.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een taakstraf voor de duur van maximaal 240 uren en indien nodig, oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is niet op zijn plaats, gelet op het feit dat verdachte na het ongeval heeft geworsteld met zichzelf en hij het ongeval het liefst zou terugdraaien. Voorts heeft de raadsman gepleit voor oplegging van een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden en een proeftijd van 2 jaren. Een geheel voorwaardelijke ontzegging is passend nu zich na het ten laste gelegde geen nieuwe incidenten in het verkeer hebben voorgedaan. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de oplegging van de straf rekening dient te worden gehouden met overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen berechting moet plaatsvinden. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat strafvermindering moet volgen nu sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Er is aan verdachte allereerst niet om toestemming voor de afname van zijn bloed gevraagd, waardoor sprake is van schending van de lichamelijke integriteit van verdachte. Daarnaast is geen uitgebreid proces-verbaal van bloedafname opgesteld, waaruit bijvoorbeeld kon blijken waarom geen ademanalyse is uitgevoerd bij verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Op de dag van het ongeval is verdachte naar het voetbalveld gegaan en is daar blijven hangen in de kantine. Verdachte heeft daar een flinke hoeveelheid bier gedronken en is vervolgens, onder invloed van alcohol, in de auto gestapt en op de N366 gaan rijden. Verdachte heeft hier als verkeersdeelnemer een aan zijn schuld te wijten ernstig verkeersongeval veroorzaakt, door geruime tijd op de voor het tegemoetkomende verkeer linker rijbaan te rijden en daar zonder noodzaak te blijven rijden, ook toen hem tegemoetkomend verkeer dicht was genaderd, waardoor er vervolgens een botsing is ontstaan. De rechtbank neemt dit verdachte bijzonder kwalijk. Verdachte heeft zich met zijn handelen onvoldoende bekommerd om de verantwoordelijkheid die hij heeft als bestuurder van een motorvoertuig ten opzichte van andere verkeersdeelnemers.
Het ongeval heeft zeer ingrijpende nadelige gevolgen gehad voor het slachtoffer waarmee verdachte in botsing is gekomen. Het slachtoffer heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen en heeft blijkens zijn schriftelijke slachtofferverklaring ruim een week in het ziekenhuis gelegen. Hij is geopereerd en heeft vervolgens maanden moeten revalideren. Nog elke dag heeft het slachtoffer last van het ongeval en de gevolgen daarvan, zowel fysiek als mentaal. Ter terechtzitting heeft verdachte zijn spijt betuigd tegenover het slachtoffer en de tevens ter terechtzitting aanwezige overige betrokkenen van het verkeersongeval. De rechtbank neemt het verdachte echter kwalijk dat hij niet eerder na het ongeval, nu ruim 2 jaar geleden, contact met het slachtoffer en de overige betrokkenen van het verkeersongeval heeft opgenomen en dat verdachte ter terechtzitting een bagatelliserende houding heeft aangenomen ten aanzien van zijn rijgedrag.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie nimmer is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Gelet op het voorgaande, alsmede de oriëntatiepunten van het LOVS, is een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen in beginsel passend.
De rechtbank ziet zich bij het bepalen van de straf vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, nu de raadsman heeft aangevoerd dat geen toestemming aan verdachte is gevraagd voor de afname van zijn bloed. Naar het oordeel van de rechtbank leidt het enkele feit dat niet met zoveel woorden uit het dossier volgt dat toestemming is gevraagd aan verdachte, nog niet tot het oordeel dat verdachte geen toestemming heeft verleend voor de afname van zijn bloed. Uit de door de raadsman overgelegde medische stukken van verdachte blijkt dat verdachte aanspreekbaar is geweest in het ziekenhuis, de plaats waar de afname van zijn bloed plaatsvond, en uit de aanvraag ten behoeve van toxicologisch onderzoek van het bloed blijkt dat verdachte een afname van zijn bloed niet heeft geweigerd. Uit diezelfde aanvraag blijkt dat arts C. Oostdam heeft verklaard dat het bloed van verdachte is afgenomen op de voorgeschreven wijze. Daarnaast is van enig bezwaar aan de kant van verdachte niet gebleken en heeft verdachte ook op een later moment geen bezwaar gemaakt tegen de afname van zijn bloed.
De rechtbank is echter van oordeel dat door het ontbreken van een uitgebreid proces-verbaal omtrent de afname van het bloed van verdachte niet kan worden vastgesteld dat jegens verdachte, ten tijde van de afname van zijn bloed, een vermoeden bestond van het onder invloed zijn van een of meer middelen zoals bedoeld in artikel 163 lid 4 WVW. Dit vermoeden blijkt tevens niet uit de aanvraag ten behoeve van toxicologisch onderzoek van het bloed. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit een onherstelbaar vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a Sv op. De rechtbank volstaat echter, rekening houdend met de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren, met de enkele constatering van het vormverzuim, nu verdachte zowel in het ziekenhuis als ter terechtzitting transparant is geweest over zijn alcoholgebruik en in verband met de ernst van het verkeersongeval niet alleen naar verdachte, maar naar alle betrokken partijen van het verkeersongeval een onderzoek is ingesteld naar het gebruik van stoffen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden.
Voorts ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of sprake is van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen berechting dient plaats te vinden. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, nu het vonnis meer dan 24 maanden na 31 december 2018, de dag waarop aan verdachte te kennen is gegeven dat tegen hem een proces-verbaal wegens overtreding van artikel 8 WVW zou worden opgemaakt, wordt gewezen. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal bij de bepaling van de straf rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn, door de straf enigszins te matigen.
Alles afwegende zal de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf van na te noemen duur opleggen aan verdachte. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf, zoals geëist, niet aan de orde is. De rechtbank komt tot dat oordeel gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, het eigen letsel dat verdachte heeft bekomen, de nasleep die het ongeluk op verdachte heeft gehad en het feit dat verdachte first offender is. De rechtbank is voorts van oordeel dat, gelet op de ernst van het rijgedrag van verdachte en uit oogpunt van normhandhaving, tevens een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen dient te volgen. Met de ontzegging wordt beoogd verdachte ervan te doordringen voortaan in het verkeer de vereiste voorzichtigheid en oplettendheid te betrachten. Anders dan door de raadsman is bepleit, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke ontzegging. Wel ziet de rechtbank aanleiding om een gedeelte van de ontzegging voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank acht een flinke stok achter de deur wenselijk, gelet op de bagatelliserende houding die verdachte ter terechtzitting omtrent zijn rijgedrag heeft aangenomen en het feit dat verdachte onder invloed van alcohol is gaan rijden. Anders dan de officier van justitie heeft geëist zal de rechtbank geen rekening houden met aftrek, nu verdachte zijn rijbewijs enkel in het kader van artikel 130 WVW kwijt is geweest.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en acht verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden.
Bepaalt dat van deze bijkomende straf
een gedeelte, groot 12 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. E.F. Jonkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 februari 2021.
Mr. E.P. van Sloten en mr. H.J. Schuth zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.