ECLI:NL:RBNNE:2021:5585

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
177190
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van vaderschap en ontkenning vaderschap in het kader van Eritrees en Nederlands recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en ontkenning van het vaderschap. De vrouw, die in Nederland woont en een verblijfsvergunning asiel heeft, heeft verzocht om het vaderschap van de man over haar kinderen te ontkennen en het vaderschap van de verwekker, [verwekker], vast te stellen. De man, die niet in rechte is verschenen, was gehuwd met de vrouw op het moment van de geboorte van de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man Eritrese nationaliteit hebben, maar dat de vrouw op het moment van de geboorte van de kinderen in Nederland woonde. Hierdoor is Nederlands recht van toepassing op de verzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man juridisch vader is van de kinderen, maar dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot ontkenning van het vaderschap van de man over het oudste kind, omdat dit verzoek te laat is ingediend. De bijzondere curator heeft het verzoek tot ontkenning van het vaderschap van de man over het jongste kind overgenomen, en dit verzoek is toegewezen. Tevens is het vaderschap van [verwekker] over beide kinderen vastgesteld, op voorwaarde dat de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank heeft ook de verzoeken tot wijziging van de namenreeks van de kinderen afgewezen, omdat deze niet voldoen aan het Nederlandse namenrecht. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling van de namenreeks.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/177190 / FA RK 21-121
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 7 oktober 2021
inzake
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P. Baken-Loijenga, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[naam],
zonder bekende woon en/of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
hierna ook te noemen: de man,
niet in rechte verschenen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[verwekker],
wonende te [woonplaats] ,
[naam]
geboren op [geboortedag] 2018 in de gemeente [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: [kind 1] ,
vertegenwoordigd door mr. R.A. Schütz, kantoorhoudende te Leeuwarden,
hierna ook te noemen: de bijzondere curator,
[naam],
geboren op [geboortedag] 2021 in de gemeente [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: [kind 2] ,
vertegenwoordigd door mr. R.A. Schütz, kantoorhoudende te Leeuwarden,
hierna ook te noemen: de bijzondere curator.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van de vrouw, binnengekomen bij de griffie op 4 februari 2021;
  • een gezamenlijke verklaring van de vrouw en [verwekker] , binnengekomen
bij de griffie op 20 april 2021;
- de beschikking van 26 mei 2021 waarbij mr. R.A. Schütz tot bijzondere curator over [kind 1] is benoemd;
- het aanvullende verzoekschrift van de vrouw, binnengekomen bij de griffie op 19
augustus 2021;
- de beschikking van 3 september 2021 waarbij mr. R.A. Schütz, benoemd is tot bijzondere curator over [kind 2] .
- het advies van de bijzondere curator, binnengekomen bij de griffie op 3 september
2021;
- de uitslag van een DNA-onderzoek, binnengekomen bij de griffie op 15 september 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 september 2021. Verschenen zijn:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Baken-Loijenga;
  • [verwekker] ;
  • mr. R.A. Schütz, als bijzondere curator;
  • B. Hapte Essaias, tolk in de taal Tigrinya.
De man is, ondanks daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
De vrouw en de man zijn op [dag] 2009 te Eritrea met elkaar gehuwd. De echtscheiding tussen hen is uitgesproken op [dag] 2021 en ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op [dag] 2021.
2.2.
Tijdens het huwelijk van de vrouw en de man zijn de volgende kinderen geboren:
- [naam] , geboren op [geboortedag] 2018 in de gemeente [geboorteplaats]
- [naam] , geboren op [geboortedag] 2021 in de gemeente [geboorteplaats] .
2.3.
[kind 1] en [kind 2] wonen bij de vrouw.
2.4.
De vrouw beschikt over een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
2.5.
Uit de Basisregistratie Personen blijkt dat de vrouw, [kind 1] en [kind 2] de Eritrese nationaliteit hebben.
2.6.
Van de man zijn geen nadere gegevens bekend over zijn nationaliteit en woon- of verblijfplaats.
2.7.
Uit de Basisregistratie Personen (BRP) blijkt dat [verwekker] de Nederlandse nationaliteit heeft.
2.8.
Uit de resultaten van het DNA-onderzoek dat is uitgevoerd door het DNA Diagnostics Center (hierna aan te duiden als: DDC) blijkt dat met 99,9998% zekerheid vaststaat dat [verwekker] de biologische vader is van [kind 1] en dat met 99,9996% zekerheid vaststaat dat [verwekker] de biologische vader is van [kind 2] .

3.Het verzoek

3.1.
Bij verzoekschrift, ontvangen op 4 februari 2021, heeft de vrouw de rechtbank verzocht om - zakelijk weergegeven -:
I. een bijzondere curator te benoemen over [kind 1] ;
II. het vaderschap van de man over [kind 1] te ontkennen;
III. het vaderschap van [verwekker] , geboren op 5 mei 1983, over [kind 1] gerechtelijk vast te stellen;
IV. de geslachtsnaam van [kind 1] vast te stellen, zodat deze komt te luiden: [geslachtsnaam] .
3.2.
Bij verzoekschrift, ontvangen op 19 augustus 2021, heeft de vrouw haar verzoekschrift aangevuld, zodanig dat de verzoeken ten aanzien van [kind 1] ook betrekking hebben op [kind 2] .
3.3.
De bijzondere curator heeft bij brief, ontvangen op 3 september 2021, de rechtbank geadviseerd en namens [kind 1] en [kind 2] verzocht om - zakelijk weergegeven -:
I. met betrekking tot [kind 1] de verzoeken van de vrouw als bijzondere curator over te nemen;
II. de namenreeks van [kind 1] te wijzigen;
III. het verzoek van de vrouw tot wijziging van de geslachtsnaam van [kind 2] toe te wijzen.

4.Motivering

Ontkenning vaderschap
4.1.
Op grond van artikel 3 aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, nu de vrouw haar woonplaats in Nederland heeft.
4.2.
Op grond van artikel 10:93 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 10:92 BW wordt de vraag of, en onder welke voorwaarden, het vaderschap van een man kan worden ontkend, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die man en de vrouw ten tijde van de geboorte van het kind, of, indien deze ontbreekt, door het recht van de staat waar die man en de vrouw elk hun gewone verblijfplaats hebben, of indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
4.3.
Uit de Basisregistratie Personen blijkt dat de vrouw de Eritrese nationaliteit heeft. De nationaliteit van de man is door de rechtbank niet vast te stellen. Nu echter vaststaat dat de vrouw op het tijdstip van de geboorte van [kind 1] en [kind 2] een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had, is artikel 10:17 lid 1 BW van belang, waarin is bepaald dat de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, wordt beheerst door het recht van zijn woonplaats, of, indien hij geen woonplaats heeft, door het recht van zijn verblijfplaats. In dit geval wordt daarom geen rekening gehouden met het nationaliteitsrecht van de vrouw en blijft het resultaat van de eerste verwijzingstrede van artikel 10:92 lid 1 BW (de toepasselijkheid van Eritrees recht) buiten toepassing. Vervolgens dient op basis van artikel 10:92 lid 1 BW aangeknoopt te worden bij het domicilie van de betrokkenen. Uit de gegevens uit de Basisregistratie Personen blijkt dat de vrouw ten tijde van de geboorte van [kind 1] en [kind 2] woonplaats in Nederland had. Niet duidelijk is waar de man op het tijdstip van de geboorte van [kind 1] en [kind 2] zijn gewone verblijfplaats had, zodat op het bestaan van een familierechtelijke betrekking tussen de man en [kind 1] en [kind 2] het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de minderjarigen van toepassing is. Omdat de vrouw ten tijde van de geboorte van [kind 1] en [kind 2] woonplaats in Nederland had en de woonplaats van [kind 1] en [kind 2] van haar wordt afgeleid, is op het bestaan van een familierechtelijke betrekking tussen de man en [kind 1] en [kind 2] Nederlands recht van toepassing. Aangezien op het bestaan van deze familierechtelijke betrekking Nederlands recht van toepassing is, is op de tenietdoening van een familierechtelijke betrekking tussen de man en [kind 1] en [kind 2] eveneens Nederlands recht van toepassing.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat de man ten tijde van de geboorte van [kind 1] en [kind 2] gehuwd was met de vrouw. Op grond van artikel 1:199 aanhef en onder a BW dient de man daarom als juridisch vader van [kind 1] en [kind 2] te worden aangemerkt.
4.5.
Op grond van artikel 1:200 lid 5 BW moet een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man door de moeder bij de rechtbank worden ingediend binnen een jaar na de geboorte van het kind. Nu [kind 1] is geboren op 13 september 2018 is de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot het ontkennen van het vaderschap van de man over [kind 1] . De bijzondere curator neemt dit verzoek namens [kind 1] integraal over van de vrouw, omdat hij dit verzoek in het belang van [kind 1] acht. De bijzondere curator is ontvankelijk in zijn verzoek. Ten aanzien van [kind 2] , die geboren is op 23 juli 2021, geldt dat het verzoek door de vrouw wel binnen de termijn van een jaar na de geboorte is gedaan. Dit maakt dat de vrouw wel ontvankelijk is in haar verzoek tot het ontkennen van het vaderschap van de man over [kind 2] .
4.6.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar verzoek tot ontkenning van het vaderschap het volgende gesteld. Kort na het huwelijk in 2009 heeft de man Eritrea verlaten, waardoor de vrouw en de man fysiek van elkaar gescheiden zijn. De vrouw is sinds 2015 in Nederland en sindsdien is zij Nederland niet meer uit gereisd. De vrouw heeft via een nareisprocedure gepoogd de man naar Nederland toe te laten komen, maar deze aanvraag is afgewezen. De man is nooit in Nederland geweest. Feitelijk is het onmogelijk dat de man de verwekker van [kind 1] en [kind 2] is. De vrouw verklaart dat [verwekker] de verwekker en daarmee de biologische vader is van [kind 1] en [kind 2] . Om dit te bewijzen hebben de vrouw en [verwekker] een DNA-onderzoek naar verwantschap tussen de kinderen en [verwekker] laten uitvoeren, waaruit blijk dat hij de biologische vader is.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van de resultaten van het door DDC uitgevoerde DNA-onderzoek stelt de rechtbank als vaststaand feit vast dat [verwekker] de biologische vader is van [kind 1] en [kind 2] . De rechtbank is daarom van oordeel dat het verzoek van de bijzondere curator tot ontkenning van het vaderschap van de man over [kind 1] dient te worden toegewezen en dat het verzoek van de vrouw tot ontkenning van het vaderschap van de man over [kind 2] eveneens dient te worden toegewezen. Hiermee wordt de juridische situatie in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie.
Gerechtelijke vaststelling vaderschap
4.8.
Op grond van artikel 3 aanhef en onder a Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, nu de vrouw haar woonplaats in Nederland heeft.
4.9.
Op grond van artikel 10:97 lid 1 BW wordt de vraag of en onder welke voorwaarden ouderschap van een persoon gerechtelijk kan worden vastgesteld, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die persoon en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar die persoon en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien dit ook ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Ingevolge artikel 10:97 lid 3 BW is daarbij het tijdstip van de indiening van het verzoek bepalend.
4.10.
Nu vaststaat dat de vrouw ten tijde van de indiening van het verzoekschrift een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had, is artikel 10:17 lid 1 BW, zoals hierboven genoemd, van belang. Dit brengt met zich mee dat er geen rekening wordt gehouden met het nationaliteitsrecht van de vrouw. Er dient te worden aangeknoopt bij de gewone verblijfplaats van de betrokkenen. De vrouw en [verwekker] hadden ten tijde van de indiening van het verzoek tot vaststelling van het ouderschap van [verwekker] hun gewone verblijfplaats in Nederland. Dat betekent dat Nederlands recht, als het recht van de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de vrouw en [verwekker] , van toepassing is op de verzoeken tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [verwekker] over [kind 1] en [kind 2] .
4.11.
Op grond van artikel 1:207 BW kan het ouderschap van een persoon, op de grond dat deze de verwekker is van het kind, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van de moeder of het kind. Het verzoek dient door de moeder binnen vijf jaren na de geboorte van het kind te worden ingediend. De vrouw is ontvankelijk in haar verzoeken tot de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [verwekker] over [kind 1] en [kind 2] en er doen zich geen van de in artikel 1:207 lid 2 BW genoemde afwijzingsgronden voor.
4.12.
Vast staat dat [verwekker] de verwekker is van [kind 1] en [kind 2] . De vrouw heeft op dit moment een vriendschappelijke relatie met [verwekker] . [verwekker] heeft aangegeven dat hij een rol als vader wil hebben in het leven van [kind 1] en [kind 2] en dat hij voornemens is om dichtbij hen te gaan wonen. De bijzondere curator geeft aan dat hij het in het belang acht van [kind 1] en [kind 2] om te weten van wie zij afstammen. De bijzondere curator adviseert de rechtbank om het vaderschap van [verwekker] gerechtelijk vast te stellen.
4.13.
De rechtbank zal de verzoeken van de vrouw tot de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [verwekker] over [kind 1] en [kind 2] toewijzen onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan.
Vaststellen namenreeks
4.14.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de vrouw en [verwekker] (nogmaals) verklaard dat zij willen dat [kind 1] en [kind 2] een namenreeks krijgen, afgeleid van de naam van de biologische vader, namelijk [namen] . De vrouw heeft daarbij aangegeven dat het in de Eritrese cultuur erg belangrijk is om te weten van wie je afstamt en dat je dat laat zien door de naam. Ook buitenechtelijke kinderen krijgen in de Eritrese cultuur de naam van de biologische vader. Het Eritrese namenrecht kent geen geslachts- en voornamen. Er is sprake van een namenreeks met een roepnaam, gevolgd door de naam van de vader (patroniem) en de naam van de grootvader (tweede patroniem). De vrouw en de bijzondere curator verzoeken om de geslachtsnaam van [kind 1] en [kind 2] op diezelfde wijze vast te stellen.
4.15.
Op grond van artikel 3 aanhef en onder a Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, nu de vrouw haar woonplaats in Nederland heeft.
Volgens artikel 10:19 lid 1 BW worden de geslachtsnaam en de voornamen van een vreemdeling bepaald door het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft.
4.16.
Artikel 10:17 lid 1 BW bepaalt evenwel dat de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie (voor zover hier relevant) een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of artikel 33 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, wordt beheerst door het recht van zijn woonplaats, of, indien hij geen woonplaats heeft, door het recht van zijn verblijfplaats. Tot de persoonlijke staat als bedoeld in deze bepaling wordt ook de naam van de betrokkene gerekend, zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch 9 november 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4810.
4.17.
Vast staat dat reeds ten tijde van de geboorte van [kind 1] en [kind 2] aan de vrouw een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 10:17 lid 1 BW was verleend. Aan [kind 1] en [kind 2] kwam ten tijde van hun geboorte dezelfde (afgeleide) status toe. Nu de minderjarigen in Nederland woonachtig zijn, is de rechtbank voorlopig van oordeel dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek tot wijziging van de namenreeks.
De rechtbank overweegt dat naar Nederlands recht een kind in beginsel een voornaam en een geslachtsnaam heeft. Het krijgt de voornaam/voornamen die zijn moeder/ouders hem geven en ontleent zijn geslachtsnaam aan zijn moeder of zijn vader. Naar Nederlands namenrecht kan een namenreeks niet als een geslachtsnaam aan een kind worden gegeven, maar slechts bij wege van voornamen. In dit geval lijkt het erop dat de ambtenaar van de burgerlijke stand dit niet heeft onderkend doordat de minderjarigen geen voornaam hebben maar alleen een geregistreerde achternaam/namenreeks.
4.18.
Gelet op het bepaalde in artikel 1:202 BW wordt, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, het door het huwelijk ontstane vaderschap geacht nimmer gevolg te hebben gehad. Uit artikel 1:5 lid 2 BW blijkt dat indien een kind door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in familierechtelijke betrekking tot de vader komt te staan, het kind de geslachtsnaam van de moeder houdt, tenzij de moeder en de man, wiens vaderschap is vastgesteld, ter gelegenheid van de vaststelling gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben.
Uit de BRP is de rechtbank gebleken dat de biologische vader inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft en als geslachtsnaam heeft verkregen de naam [geslachstnaam] . Zijn voornamen zijn [voornamen] . Indien gekozen wordt voor de naam van de vader dan zou dit de geslachtsnaam [geslachstnaam] betreffen.
4.19.
Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank kunnen de verzoeken van de vrouw en de bijzondere curator tot het bepalen van een namenreeks dan ook niet worden toegewezen. De rechtbank begrijpt dat dit voor partijen als een verrassing komt, nu dit niet zo uitgebreid is besproken op de zitting. De rechtbank zal de vrouw, [verwekker] en de bijzondere curator in de gelegenheid stellen zich hierover uit te laten en voor zover nodig kunnen zij hun verzoeken aanpassen.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man over [naam] , geboren op [geboortedag] 2018 in de gemeente [geboorteplaats] ;
5.2.
verklaart gegrond het verzoek van de bijzondere curator tot ontkenning van het vaderschap van de man over [naam] , geboren op [geboortedag] 2018 in de gemeente [geboorteplaats] ;
5.3.
verklaart gegrond het verzoek van de vrouw tot ontkenning van het vaderschap van de man over [naam] , geboren op [geboortedag] 2021 in de gemeente [geboorteplaats] ;
5.4.
stelt - onder de opschortende voorwaarde dat voormelde beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan - vast het vaderschap van [verwekker] ten aanzien van [naam] en [naam] voormeld;
5.5.
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20e, eerste lid van het BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te sturen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [naam] ;
5.6.
houdt de beslissing voor het overige aan tot de pro forma zitting op 11 november 2021 en stelt de vrouw, [verwekker] en de bijzondere curator in de gelegenheid zich uit te laten over hetgeen hiervoor is overwogen over de namenreeks vanaf 4.15 en bepaalt dat de zaak vervolgens - in beginsel - op de stukken nader zal worden afgedaan.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. J. Teertstra, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
donderdag 7 oktober 2021in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 889