ECLI:NL:RBNNE:2021:5754

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
18-840031-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en wederspannigheid door een minderjarige in Groningen

Op 1 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en wederspannigheid. De zaak kwam voort uit een incident op 29 februari 2020, waarbij de verdachte met een groot kapmes op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen, wat leidde tot ernstige verwondingen. De verdachte heeft tijdens de zitting op 17 juni 2021 bekend dat hij het mes bij zich droeg om indruk te maken, maar dat het niet zijn bedoeling was om het te gebruiken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, ondanks de verdediging die stelde dat de politieambtenaren niet in de rechtmatige uitoefening van hun functie handelden toen zij de verdachte vroegen om zich te identificeren. De rechtbank achtte de vordering van de officier van justitie tot veroordeling voor beide feiten gerechtvaardigd.

De rechtbank legde de verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel op voor de duur van één jaar, met een behandelprogramma bij een gespecialiseerde instelling, en een jeugddetentie van 93 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweldsmisdrijf en de noodzaak om jongeren bewust te maken van de gevolgen van het dragen van wapens. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor materiële en immateriële schade, tot een totaal van €1.120,00, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte in de kosten van het geding veroordeeld.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/840031-20
ter berechting gevoegd parketnummer 18/840033-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 juni 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E van der Meer, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 februari 2020 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met) een (groot) (kap)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
(840033.20) hij op of omstreeks 27 april 2020 te Groningen, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtena(a)r(en)/verbalisant(en), [naam 1] (brigadier van politie) en/of [naam 2] (hoofdagent van politie), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten (- zakelijk weergegeven -) de aanhouding van verdachte (terzake het niet voldoen aan de identiteitsplicht) door zich (meermalen) aan de greep van die ambtena(a)r(en) te onttrekken (en/of) door zich los te wrikken en/of zijn arm(en) terug te trekken en/of met zijn lichaam (van die verbalisant(en)) weg te draaien.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 (poging doodslag) en 2 (wederspannigheid) ten laste gelegde gevorderd.
Zij heeft daartoe ter terechtzitting mondeling een bewijsmiddelenoverzicht gegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen verweer gevoerd tegen een veroordeling ter zake van de onder 1. ten laste gelegde poging tot doodslag.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 2. ten laste gelegde wederspannigheid. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich weliswaar heeft verzet tegen zijn aanhouding - ter zake het niet voldoen aan de identiteitsplicht - door de politieambtenaren, maar dat laatstgenoemden niet werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Aan verdachte werd namelijk ten onrechte, namelijk zonder noodzaak, om een identiteitsdocument gevraagd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna
onder 1 bewezen verklaarde(poging doodslag) met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 juni 2021;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 1 maart 2020,opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland, onderzoek AMMOLIET / NN2R020030 van 23 mei 2020, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
een geneeskundige verklaring, opgenomen op pagina 53 e.v. van voornoemd dossier, op 29 februari2020 opgemaakt door dr. E. ter Avest, SEH-arts KNMG;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 1 maart 2020,opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [naam 3]
;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 9 maart 2020 ,opgenomen op pagina 51 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [naam 4]
;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 1 maart 2020 ,opgenomen op pagina 63 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 5] ;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 1 maart 2020,opgenomen op pagina 74 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 6] ;
8. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 4 maart 2020,opgenomen op pagina 107 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van (mede)verdachte [medeverdachte] .
De rechtbank overweegt met betrekking tot het hierna
onder 2 bewezen verklaarde(wederspannigheid) als volgt.
De rechtbank is - anders dan de raadsman - van oordeel dat gelet op situatie ter plaatse, de opsporingsambtenaren gerechtigd waren om verdachte te vragen om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden (identificatieplicht) en dat zij derhalve werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
De opsporingsambtenaren waren ter ondersteuning aanwezig bij een aanhouding van een persoon, waar meerdere omstanders vlakbij stonden. Verdachte maakte als onderdeel van een groep jongens, een wheelie op zijn fiets en kwam in de richting van de opsporingsambtenaren op een afstand van ongeveer 20 meter. Verdachte werd hierop door verbalisant [naam 1] aangesproken en er werd tegen hem gezegd dat hij dat niet moest doen en dat hij de volgende keer een proces-verbaal zou krijgen voor zijn gedraging. Verdachte antwoordde dat het hem niet boeide.
De rechtbank overweegt dat de wetgever het van belang heeft geacht dat de (opsporings)ambtenaar weet met wie hij te maken heeft in geval van de noodzakelijke en redelijke taakuitoefening. Deze politietaak bestaat uit strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde maar ziet ook op de onmiddellijke handhaving van de openbare orde. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval sprake was van een redelijke taakuitoefening, nu er verband bestond tussen de taakuitoefening en het toepassen van de bevoegdheid tot vordering van een identiteitsdocument. Daarnaast was de vorderingsbevoegdheid ook redelijkerwijs noodzakelijk voor de vervulling van de politietaak.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
De door verdachte op de terechtzitting van 17 juni 2021 afgelegde verklaring voor zoverinhoudende, dat hij zich op 27 april 2020 te Groningen - nadat hij was aangehouden - tegen de politie heeft verzet door zijn arm los te rukken.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding verdachte van 27 april2020, opgenomen op pagina 7 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland, nummer: PL01002020109031 van 28 april 2020, inhoudend de verklaring van verbalisanten [naam 1] en [naam 2] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 29 februari 2020 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een groot kapmes, op of tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 27 april 2020 te Groningen, zich met geweld, heeft verzet tegen ambtenaren/verbalisanten, [naam 1] (brigadier van politie) en [naam 2] (hoofdagent van politie), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten - zakelijk
weergegeven - de aanhouding van verdachte terzake het niet voldoen aan de identiteitsplicht door zich meermalen aan de greep van die ambtenaren te onttrekken door zich los te wrikken en zijn arm terug te trekken en met zijn lichaam van die verbalisanten weg te draaien.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

poging tot doodslag;
wederspannigheid.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot oplegging van:
- de gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van 1 jaar met daaraan verbonden de door de
Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad) geadviseerde modules. Tevens deelname aan ITB Harde Kern (waarvan 3 maanden met Elektronische Controle), een middelenverbod en -controle, met daarbij toezicht en begeleiding van de Jeugdreclassering, subsidiair 6 maanden jeugddetentie;
  • 93 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede de bijzondere voorwaarde van een meldplicht bij de Jeugdreclassering, met daarbij toezicht en begeleiding van de Jeugdreclassering;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de gedragsbeïnvloedende maatregel en de te stellen voorwaarden bij de jeugddetentie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de eis van de officier van justitie niet onredelijk is, maar wel erg fors. Het meewerken aan de gedragsbeïnvloedende maatregel zal erg zwaar voor verdachte zijn, daarbij komt dat hij het afgelopen jaar (in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis) al geruime tijd beperkingen opgelegd heeft gekregen en onder toezicht heeft gestaan, waaronder elektronisch toezicht. Hernieuwd elektronisch toezicht heeft thans geen toegevoegde waarde meer volgens de raadsman. Daarnaast dient bij de bepaling van de straf rekening worden gehouden dat het (te) lang heeft geduurd voordat de berechting heeft plaatsgevonden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsmisdrijf, een poging tot doodslag. Hij heeft op 27 april 2020 in de binnenstad van Groningen, een destijds zestienjarige jongen met een groot kapmes op of tegen het hoofd geslagen.
De rechtbank rekent verdachte het feit in hoge mate aan. Nadat het groepje waartoe verdachte behoorde in [bedrijf] te Groningen onenigheid had met het groepje van het latere slachtoffer, verliet het groepje van het slachtoffer [bedrijf] om verdere confrontatie uit de weg te gaan. Verdachte en zijn vrienden verlieten toen ook [bedrijf] en gingen achter dat groepje aan. Buiten ontstond er ruzie, die, zoals het lijkt, uitgelokt is door verdachte. Verdachte heeft daarbij met een groot mes om zich heen gezwaaid, waardoor het slachtoffer is geraakt. Verdachte heeft verklaard dat hij het grote mes bij zich droeg om stoer te doen en niet om het te gebruiken, maar dat dat helaas wel is gebeurd. Verdachte was op dat moment nog maar 14 jaar oud.
Het dragen van messen door jongeren is de afgelopen tijd veel in het nieuws geweest. Daarbij valt op hoe makkelijk jongeren daarover denken. In deze zaak is pijnlijk duidelijk geworden hoe ernstig de gevolgen kunnen zijn. Deze zaak laat zien dat jongeren niet genoeg nadenken over de gevolgen van het meenemen van een mes. Het meenemen van een mes maakt de kans dat het mes ook echt wordt gebruikt, groot. Wanneer iemand een mes trekt, is de kans groot dat daarmee iemand wordt verwond, mogelijk zelfs met de dood tot gevolg. De rechtbank vindt het belangrijk dat jongeren zich bewust worden van dit gevaar. Dit fenomeen veroorzaakt bovendien gevoelens van angst en onveiligheid binnen de samenleving.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid, door zich te verzetten tegen politieambtenaren die hem wilden aanhouding. Daardoor heeft hij het werk van deze politieambtenaren, die gewoon hun werk uitvoerden, ontoelaatbaar bemoeilijkt.
Strafblad en rapportages
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Over verdachte zijn verschillende rapportages opgemaakt. De rechtbank heeft met name gekeken naar de volgende rapportages:
  • het Pro Justitia d.d. 9 september 2020 opgemaakt door gedragsdeskundige D. Breuker,gezondheidszorg- en forensisch psycholoog;
  • het werkplan van de Jeugdbescherming Noord d.d. 12 februari 2021;
  • het ondertekende adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 15 juni 2021.
Ter zitting is op de rapportages een toelichting gegeven door vertegenwoordigers van Jeugdbescherming Noord en de Raad voor de Kinderbescherming.
Motivering gedragsbeïnvloedende maatregel
De rechtbank heeft acht geslagen op voornoemd (en ter terechtzitting toegelichte) advies van de Raad voor de Kinderbescherming, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit de Pro Justitia rapportage blijkt dat er bij verdachte sprake is van een reactieve hechtingsstoornis en een normoverschrijdende gedragsstoornis. Er wordt met name een verband aanwezig geacht tussen de normoverschrijdende gedragsstoornis en het plegen van het ten laste gelegde feit onder 1. De Raad onderschrijft het behandeladvies en is van mening dat de komende periode voor verdachte van groot belang is voor zijn toekomst. Gezien de wisselende motivatie en inzet van verdachte in de afgelopen periode acht de Raad het van belang dat de behandeling door middel van een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) uitgevoerd zal worden. De Raad vindt het noodzakelijk dat verdachte het behandeltraject binnen het [instelling] gaat doorlopen, dat intensief, langdurig en vooral niet vrijblijvend is. Hier wordt gewerkt met een forensisch programma op maat (FMP), waarbinnen verschillende erkende gedragsinterventies
(modules) ingezet kunnen worden. Naast deze modules zal verdachte tweemaal per week een gesprek hebben met zijn behandelaar, waarvan eens per week tezamen met zijn moeder. Ook zal hij tweemaal per week een afspraak hebben met de sociaal maatschappelijk werker om te werken aan zijn toekomstperspectief. Binnen de GBM kan via de Harde Kern aanpak (ITB-HK) aanvullend aandacht geschonken worden aan de dagbesteding, scholing, en relaties van verdachte en kan door inzet van Elektronische Controle toezicht worden gehouden op tijd- en locatieafspraken. De jeugdreclassering heeft een strikt programma opgesteld en de haalbaarheid daarvan getoetst. Voortzetting van de jeugdreclassering na afronding van het
ITB-HK traject en de behandeling bij het [instelling] acht de Raad van belang om verdachte te kunnen bijsturen en de voortgang te blijven volgen. Naast bovengenoemde zal er binnen de GBM aandacht geschonken moeten worden aan het contact tussen verdachte en zijn ouder(s). De gehechtheidsrelaties tussen verdachte en zijn ouders zijn niet goed tot stand gekomenen en dit kan deel uitmaken van de behandeling. In het geval verdachte zich niet aan de gestelde voorwaarden houdt, kan de zogenoemde time-out plaatsvinden. Daarnaast wordt een voorwaardelijke detentiestraf van belang geacht als een forse stok achter de deur.
De vertegenwoordiger van de Jeugdbescherming Noord heeft ter terechtzitting het advies van de Raad ondersteund.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op voornoemd psychologisch rapport van D. Breuker, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij verdachte kan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens worden vastgesteld in de zin van een reactieve hechtingsstoornis en een ernstige normoverschrijdende gedragsstoornis met beperkte prosociale emoties, gebrek aan empathie en een weinig uitgediept affect. Mogelijk zijn er onverwerkte trauma’s en er is sprake van veel disharmonie in het intelligentieprofiel. Geadviseerd wordt om het plegen van het ten laste gelegde feit onder 1. verdachte in een verminderde mate toe te rekenen. Geadviseerd wordt ter verkleining van de hoge recidivekans om betrokkene een hoog specialistisch (maatwerk) en stevig dwingend, geïntegreerd zorgaanbod op te leggen waarbij er op meerdere terreinen (individueel, systeem, verblijf, leren/werken) interventies kunnen worden gepleegd. Het zorgaanbod vanuit de [instelling] of het [instelling] sluit goed aan bij de ernst van de problematiek en het delictgedrag. De behandeling en een toezicht kunnen het beste worden opgelegd in het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel. In dit kader kan worden gewerkt met timeouts (3x), wat goed werkt bij jongeren met de ernstige en complexe gedragsproblematiek zoals bij onderzochte (in de praktijk blijkt dit ook bij de jongeren die in zorg zijn bij [instelling] ).
De rechtbank neemt voormelde conclusie van de psycholoog Breuker over en acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor het bewezenverklaarde.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het onder 1. begane misdrijf aanleiding geeft tot de oplegging van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een gedrag beïnvloedende maatregel en bij de inhoud van de maatregel in het bijzonder laten meewegen, hetgeen hiervoor door de Raad en de Pro Justitie deskundige, D. Breuker, gezondheidszorg- en forensisch psycholoog, is gerapporteerd en geadviseerd.
De rechtbank zal echter aan het - in het kader van de maatregel - op te leggen ITB Harde Kern programma, geen elektronische monitoring verbinden zoals door de officier van justitie is gevorderd en door de Raad is geadviseerd, nu zij hierin thans geen meerwaarde meer ziet.
De rechtbank zal bevelen dat het programma dadelijk uitvoerbaar is, nu er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte, zonder de in te zetten behandeling, opnieuw een strafbaar feit zal plegen en de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van de verdachte is.
strafmotivering
De rechtbank is tevens op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie, waarvan de duur van het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, dient te worden opgelegd. Het voorwaardelijke strafdeel dient als waarschuwing aan de verdachte, teneinde te voorkomen dat de verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten. Daarnaast zal aan dit strafdeel, ter voorkoming van recidive, als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering en een middelenverbod en controle op de naleving daarvan, worden verbonden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 120,00 ter vergoeding van materiële schade (schade aan jas) en € 2.000 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en derhalve kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.120,00 vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente.
Daarnaast heeft zij opleggen van de schadevergoedingsmaatregel met vervangende gijzeling gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen vergoeding van de materiële schade. De gevorderde immateriële schade dient volgens de raadsman, gelet de plaats van het litteken, boven op het behaarde hoofd, te worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen geachte feit onder 1 en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. De vordering acht zij tot een bedrag van € 1.120,00 - zijnde € 120,00 materiële schade en € 1.000 immateriële schade voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot dit bedrag voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Voor het overige acht de rechtbank de vordering onvoldoende aannemelijk gemaakt. De vordering zal voor dit deel worden afgewezen.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77gg, 77i, 77w, 77wa, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77aa, 180 en 278 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van één jaar.

Deze maatregel bestaat uit:
1. behandeling bij het [instelling] te Assen, conform het forensisch programma op maat (FMP), waarbinnen verschillende erkende gedragsinterventies ingezet kunnen worden, waaronder (naar verwachting) de modules:
  • leren van delict;
  • psycho-educatie;
  • psycho-traumatherapie;
  • systeembehandeling;
  • (elementen van de)TOPs training (groepstraining voor jongeren met antisociaalen delinquent gedrag);
  • (elementen van) Brains 4 Use (terugdringen drugs- en alcoholgebruik).
Daarnaast zal verdachte twee maal per week een gesprek hebben met zijn behandelaar (waarvan eens per week tezamen met zijn moeder). Ook zal hij tweemaal per week een afspraak hebben met de sociaal maatschappelijk werker om te werken aan zijn toekomstperspectief;
2. zes maanden deelname aan het door (en onder begeleiding van) de Jeugdreclassering van deStichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, locatie Groningen, opgestelde programma ITB Harde Kern;
3. een verbod op het gebruik van drugs en alcohol en de verplichting ten behoeve van de naleving vandit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek.
Wijst de Jeugdreclassering van de Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, locatie Groningen, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, aan om veroordeelde bij dit programma te begeleiden en legt deze instelling de taak op de veroordeelde te ondersteunen bij de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging heeft meegewerkt, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 6 maanden.
Beveelt dat de het programma van de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

een jeugddetentie voor de duur van 33 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
30 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich - na uitnodiging - gedurende en door de Stichting Jeugdbescherming Noorden Veilig Thuis Groningen, locatie Groningen, te bepalen periode meldt bij de jeugdreclassering en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek.
Geeft aan voornoemde Stichting, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van 18/840031-20, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.120,00(zegge: elfhonderd twintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 februari 2020. Bepaalt dat de vordering voor het overige wordt afgewezen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]te betalen een bedrag van
€ 1.120,00(zegge: elfhonderd twintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 februari 2020. Dit bedrag bestaat uit € 120,00 aan materiële schade en € 1.000 aan immateriële schade.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van 0 (nul) dagen kan worden toegepast. Toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. de Bock, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. G. Eelsing en mr. F. Sieders rechters, bijgestaan door J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 juli 2021.