ECLI:NL:RBNNE:2021:5765

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
18-033648-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

Op 13 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1988, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een meisje, geboren in 2003, in de periode van 15 april 2019 tot 15 mei 2019. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het seksueel binnendringen van het slachtoffer, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 182 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast werd een taakstraf van 200 uren opgelegd. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de verklaringen van het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een diagnose van ADHD en een vermoedelijke licht verstandelijke beperking. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank oordeelde ook over de vorderingen van benadeelde partijen, waarbij een schadevergoeding van 5.000 euro voor immateriële schade aan het slachtoffer werd toegewezen, terwijl andere vorderingen werden afgewezen. De uitspraak benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/033648-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 juni 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.M. Terpstra, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 15 april 2019 tot 15 mei 2019, te Wolvega, gemeente Weststellingwerf, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2003, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het haar vaginaal penetreren met zijn penis;
Ad info feiten:
2
Plaats Wolvega, gemeente Weststellingwerf Datum en tijd 28 juli 2020
Omschrijving feit Bezit kinderporno, (50) KP afbeeldingen, orale penetratie (pijpen) tussen verdachte en [slachtoffer]
3
Plaats Wolvega, gemeente Weststellingwerf Datum en tijd 25 juni 2020
Omschrijving feit 25 juni 2020 - 18 juli 2020 Poging tot verleiding van [slachtoffer] jonger dan 18 jaar tot plegen ontucht met haar broer

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft ten aanzien van het ten laste gelegd feit een bekennende verklaring afgelegd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 juni 2021;
een ongedateerd meldformulier kindermishandeling opgenomen op pagina 18 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020038182 d.d. 20 januari 2021 en blijkens het proces-
verbaal relaas ingediend op 11 februari 2020 door Veilig Thuis
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal bevindingen d.d. 8 juni 2020, opgenomen op pagina 52 e.v. van voornoemd dossier inhoudende een weergave van het studioverhoor van de minderjarige [slachtoffer]
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
11 november 2020, opgenomen op pagina 165 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende verklaring van [verdachte] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 15 april 2019 tot 15 mei 2019, te Wolvega, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2003, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het haar vaginaal penetreren met zijn penis.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en een contactverbod met het slachtoffer. De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat het contactverbod dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard. De officier van justitie heeft bij de strafeis rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaren en een onvoorwaardelijke taakstraf. De voorwaardelijke gevangenisstraf en de onvoorwaardelijke taakstraf mogen vanwege de ernst van het feit fors zijn. De raadsvrouw heeft daarbij aangevoerd dat verdachte geen relevante documentatie heeft, dat de partner van verdachte in juli is uitgerekend en dat verdachte volledig heeft meegewerkt met het onderzoek. De raadsvrouw benadrukt dat verdachte hulp nodig heeft. De reclassering heeft passende hulp gevonden bij de GGZ. De raadsvrouw heeft gelet op het tijdsverloop verzocht om het contactverbod niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de ad informandum gevoegde feiten kunnen worden meegenomen bij de bepaling van de straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 23 juni 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, die hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen van een destijds vijftienjarig meisje. Daarbij is sprake geweest van seksueel binnendringen. Verdachte was op dat moment zelf 30 jaar wat psychisch overwicht met zich meebrengt zodat sprake was van een ongelijkwaardige relatie. Verdachte heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke delicten later zeer nadelige, psychische gevolgen kunnen ondervinden als zij op jeugdige leeftijd seksueel contact hebben gehad met iemand van aanzienlijk oudere leeftijd.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de straf ook rekening met het feit dat er tot op zekere hoogte sprake was van een affectieve relatie en dat het slachtoffer heeft verklaard dat er geen sprake was van dwang, alsmede de omstandigheid dat het slachtoffer ook na de ontuchtige handelingen contact zocht met verdachte en daarbij seksuele voorstellen deed. Verdachte wist echter dat zijn handelen ontoelaatbaar was. Desondanks heeft verdachte zijn gedragingen voortgezet en heeft op die manier zijn eigen
lustgevoelens geplaatst boven de bescherming van een minderjarige. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk. De rechtbank rekent het verdachte ook aan dat door zijn handelen het minderjarige slachtoffer zwanger is geraakt. Dat het kind zeer kort na de bevalling in verband met complicaties is overleden kan verdachte niet worden aangerekend. Het kan verdachte echter wel worden aangerekend hoe hij met de zwangerschap is omgegaan. Weliswaar gaf hij het slachtoffer enige adviezen en heeft hij haar gezegd dat ze het aan haar moeder moest vertellen zodat die haar kon helpen, hij heeft echter geen verdere actie ondernomen om te bewerkstelligen dat het slachtoffer tijdens haar vorderende zwangerschap werd voorzien van adequate medische zorg en begeleiding. Dit is des te kwalijker daar hij wist dat het slachtoffer het haar moeder uiteindelijk niet durfde te vertellen en hij daarmee de enige persoon was die zij in vertrouwen had genomen.
De rechtbank betrekt daarnaast bij de straftoemeting het advies van de reclassering om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer. Er is bij verdachte ADHD gediagnosticeerd en daarnaast is er vermoedelijk sprake van een licht verstandelijke beperking.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf in het voordeel van verdachte meegewogen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur 182 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht en een taakstraf van 200 uren, te vervangen met 100 dagen hechtenis, passend en geboden. Aan het voorwaardelijke strafgedeelte worden als bijzondere voorwaarden gekoppeld een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en een contactverbod. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Verdachte staat namelijk al een geruime tijd niet onder toezicht en er hebben zich geen nieuwe incidenten voorgedaan. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij geen contact meer heeft met het slachtoffer en haar familie en dat hij gemotiveerd is om aan zichzelf te werken.
De rechtbank legt een lagere straf op dan de eis van de officier van justitie. Dit is daarin gelegen dat de rechtbank bij de strafbepaling meer gewicht toegekend heeft aan de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het feit dat de ontuchtige handelingen eenmalig en zonder dwang hebben plaatsgevonden, en het feit dat verdachte geen relevante documentatie heeft.

Beslag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen telefoon verbeurd wordt verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de in beslag genomen telefoon.
Oordeel van de rechtbank
De op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 3 juni 2021 onder nummer 1 vermeld voorwerp (GSM, Samsung Galaxy J4), met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan, zal worden verbeurd verklaard.
Benadeelde partij
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer] , vertegenwoordigd door haar moeder, [naam] , tot een bedrag van 15.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[naam] , tot een bedrag van 4.112,74 ter vergoeding van materiële schade en 5.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De gestelde materiële schade bestaat uit niet-vergoede uitvaart kosten ( 2.738,80), begrafeniskosten ( 1.303,-) en bevallings-/kraamkosten ( 80,94).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding van [slachtoffer] op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding van [naam] op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie is van mening dat er sprake is van een rechtstreeks verband tussen de gevorderde materiële kosten en het ten laste gelegde feit. Zonder de ontuchtige handelingen was het slachtoffer niet zwanger geraakt. Daarbij neemt de officier van justitie in overweging dat het slachtoffer niet de juiste begeleiding heeft gehad en dat verdachte heeft geholpen bij het verhullen van de zwangerschap. De immateriële schade is eveneens toewijsbaar nu gebleken is van shockschade. [naam] heeft haar dochter aangetroffen terwijl zij aan het bevallen was. De baby is tijdens de bevalling overleden. Om deze ervaring te verwerken heeft [naam] EMDR therapie heeft gevolgd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding van [slachtoffer] op het standpunt gesteld dat de vordering - gelet op uitspraken gedaan in vergelijkebare zaken - fors gematigd dient te worden. De raadsvrouw heeft daarbij opgemerkt dat in de uitspraken waarnaar ter onderbouwing van de vordering wordt verwezen, sprake is van een feitelijke andere situatie dan waar hier sprake van is. Uit de stukken volgt daarnaast niet dat het slachtoffer daadwerkelijk psychische schade heeft geleden.
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding van [naam] op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. De gevorderde materiële schade is geen schade die rechtstreeks volgt uit het ten laste gelegde feit.
Hoewel de kosten begrijpelijk zijn, kunnen deze juridisch gezien niet worden toegewezen.
De immateriële schade dient eveneens te worden afgewezen. Het begrip shockschade wordt in de vordering te ver opgerekt. De moeder is niet rechtstreeks geconfronteerd met de strafbare handelingen van verdachte, noch had zij een affectieve relatie met het doodgeboren kind. Daarnaast heeft er een lange tijd tussen de bevalling en de EMDR behandeling gezeten.. Gelet op het vorenstaande komt de moeder van het slachtoffer geen immateriële schadevergoeding toe.
Oordeel van de rechtbank
Vordering schadevergoeding [slachtoffer]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De benadeelde partij
heeft een bedrag gevorderd van 15.000,- ter vergoeding van immateriële schade. Dit bedrag heeft de benadeelde partij onderbouwd.
Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het BW slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan worden aangemerkt als aantasting van de persoon, als de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. De rechtbank stelt vast dat het bewezen verklaarde feit een zo ernstige inbreuk op een fundamenteel recht is, te weten de lichamelijke integriteit, dat dit op zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd. De benadeelde partij heeft daarom op grond van artikel 6:106 lid 1 BW recht op immateriële schadevergoeding.
Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade heeft de rechtbank gelet op de omstandigheden en het feit dat de ontuchtige handelingen ook volgens het slachtoffer eenmalig en zonder dwang hebben plaatsgevonden. De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het schadebedrag naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op 5.000,-. Voor het overige zal de benadeelde partij in haar vordering niet- ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering schadevergoeding [naam]
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade en de gestelde immateriële schade niet rechtstreeks voortvloeien uit het bewezen verklaarde. De confrontatie van de moeder van het slachtoffer met de problematische bevalling en het uiteindelijke overlijden van het pasgeboren kind staan in een te ver verwijderd verband met het bewezen verklaarde. De rechtbank zal gelet op het vorenstaande de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 182 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
veroordeelde meldt zich binnen 14 dagen na het ingaan van de proeftijd bij de reclassering van het Leger des Heils, thans gevestigd aan de Zoutbranderij 1 te Leeuwarden. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
veroordeelde laat zich behandelen door de Forensische Poli van GGZ Friesland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start op nadere indicatie van de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2003), haar broer [naam] (geboren op [geboortedatum] 1999), haar moeder [naam] (geboren op [geboortedatum] 1970) zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten
behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van 200 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen telefoon.

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , wettelijk vertegenwoordigd door
[naam] ,toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , wettelijk vertegenwoordigd door [naam] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , wettelijk vertegenwoordigd door [naam] , te betalen een bedrag van 5.000,- (zegge vijfduizend euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2019. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 60 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , wettelijk vertegenwoordigd door [naam] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[naam]niet ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. J. Edgar en F. Sieders, rechters, bijgestaan door mr. J.D. Zwaagstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juli 2021.
Mr. B.I. Klaassens en mr. J. Edgar zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.