1.4.Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag rekening gehouden met een bedrag van € 4.245 aan ingehouden loonheffing. Het door de SVB ingehouden bedrag van € 797 heeft verweerder niet met de aanslag verrekend.
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag op een te hoog bedrag is vastgesteld.
Nadere duiding van de beroepsgronden
3. Uit de manier waarop eiser zijn aangifte heeft ingevuld, en gelet op de formulering van zijn beroepsgrond in het beroepschrift, gaat de rechtbank er vanuit dat eiser primair stelt dat de door de SVB ingehouden bijdrage Zorgverzekeringswet als loonheffing op de aanslag IB/PVV 2017 verrekend moet worden.
4. Naar aanleiding van hetgeen tijdens het onderzoek ter zitting door eiser naar voren gebracht is gaat de rechtbank er vanuit dat eiser subsidiair stelt dat de door de SVB ingehouden bijdrage Zorgverzekeringswet in mindering gebracht moet worden op het belastbaar inkomen uit werk en woning. De rechtbank begrijpt eiser dus zo dat hij subsidiair stelt dat het bij de aanslag berekende inkomen uit werk en woning van € 37.033 met de ingehouden bijdrage Zorgverzekeringswet van € 797 verminderd moet worden tot € 36.236.
5. Verweerder stelt dat de aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld. De bijdrage Zorgverzekeringswet is geen voorheffing die met de inkomstenbelasting verrekend kan worden, omdat die niet als zodanig is aangemerkt. De inkomstenbelasting wordt geheven over de bruto-uitkering volgens verweerder, zodat de inhouding door de SVB niet in mindering gebracht mag worden op het inkomen uit werk en woning.
Beoordeling door de rechtbank
6. Artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen luidt als volgt:
“
De voorlopige aanslagen en de in de belastingwet aangewezen voorheffingen worden verrekend met de aanslag, dan wel - voor zoveel nodig - bij een door de inspecteur te nemen voor bezwaar vatbare beschikking.”
7. Artikel 9.2, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 luidt als volgt:
a. de geheven loonbelasting met uitzondering van de als eindheffing geheven loonbelasting;
b. de geheven dividendbelasting;
c. de op prijzen van kansspelen geheven kansspelbelasting die betrekking heeft op bestanddelen van het verzamelinkomen;
d. de op grond van artikel 12 van het Besluit van het Europees Parlement nr. 2005/684/EG, Euratom, van 28 september 2005 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (PbEU 2005, L 262), geheven gemeenschapsbelasting die betrekking heeft op bestanddelen van het verzamelinkomen voor zover het heffingsrecht op grond van het belastingverdrag aan Nederland is toegewezen.”
8. Uit de hiervoor weergegeven wetsbepalingen (zie 6. en 7.) volgt dat de bijdrage Zorgverzekeringswet geen voorheffing is die met de aanslag IB/PVV verrekend kan worden. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht de door de SVB ingehouden bijdrage Zorgverzekeringswet niet met de aanslag IB/PVV 2017 verrekend. De primaire beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Artikel 3.1, lid 2 aanhef en onderdeel d van de Wet Inkomstenbelasting 2001 luiden als volgt:
“
Inkomen uit werk en woning is het gezamenlijke bedrag van:
(…)
d. de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen (afdeling 3.5);”
10. Artikel 3.100, eerste lid aanhef en onderdeel a van de Wet inkomstenbelasting 2001 luiden als volgt:
“
Belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen zijn:
a. de aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen;”
11. Artikel 3.101, eerste lid aanhef en onderdeel a van de Wet inkomstenbelasting 2001 luiden als volgt:
“
Aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen zijn de periodieke uitkeringen en verstrekkingen die:
a. worden ontvangen op grond van een publiekrechtelijke regeling;”
12. De AOW-uitkering is een periodieke uitkering op grond van een publiekrechtelijke regeling. Uit de hiervoor weergegeven wetsbepalingen (zie 9. tot en met 11.) volgt dan dat de volledige AOWuitkering – in eisers geval € 14.754 – onderdeel uitmaakt van het belastbaar inkomen uit werk en woning.
13. De wet biedt vervolgens geen mogelijkheid om de op de AOW-uitkering ingehouden bijdrage Zorgverzekeringswet in mindering te brengen op het belastbaar inkomen uit werk en woning. Dat betekent dus dat ook IB/PVV geheven wordt over de door de SVB ingehouden bedragen.
14. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de aanslag terecht berekend naar (onder meer) een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.033. Ook de subsidiaire beroepsgrond slaagt niet.
15. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat heffing van IB/PVV over de door de SVB ingehouden bijdrage Zorgverzekeringswet (zie 13.) onredelijk is, overweegt de rechtbank dat zij op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen (Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk) de innerlijke waarde of billijkheid van de wet niet mag beoordelen.
16. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente. Hierbij wijst de rechtbank eiser erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
17. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.