7.2De rechtbank volgt verweerder niet in dit betoog. De rechtbank stelt vast dat de bestemmingsplanwetgever, voor wat betreft de bedrijfsvoering, expliciet onderscheid heeft gemaakt tussen “grondgebonden agrarische bedrijfsvoering” enerzijds en “nietgrondgebonden agrarische bedrijfsvoering” waaronder is begrepen een “intensief veehoudersbedrijf” anderzijds. Dit komt tot uitdrukking in artikel 1, onderdelen 52., 63. en 82., van het bestemmingsplan.
De bestemmingsplanwetgever heeft er niet voor gekozen te bepalen tot hoeveel kippen er per vierkante meter gehouden mogen worden om nog te kunnen spreken van “grondgebonden agrarische bedrijfsvoering”.
De gronden waarop de omheining door de verleende omgevingsvergunning geplaatst kan worden hebben grotendeels de bestemming “agrarisch”. Dit betekent dat de gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik, meer in het bijzonder grasland.
Bij de beoogde vrije uitloop van 30.000 kippen op het in geding zijnde perceel moet het er voor gehouden worden dat er sprake zal zijn van een zodanig intensief gebruik van de gronden, dat niet meer gesproken kan worden van een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering overeenkomstig de bestemming grasland. Verweerder heeft miskend dat er grenzen zijn aan wat nog als grondgebonden agrarische bedrijfsvoering kan gelden.
8. De rechtbank zal de beroepen van eisers sub 1, sub 2 en van [eiser sub 3] , [eiser sub 3] en [eiser sub 3] daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen, omdat het is genomen in strijd met artikel 3, gelezen in samenhang met artikel 1 van het bestemmingsplan. De rechtbank ziet aanleiding zelf te voorzien in de zaak door het primaire besluit te herroepen en de aanvraag van 23 april 2019 (aanvraagnummer 4350785) af te wijzen. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde bestreden besluit. Dat betekent dat er geen vergunning meer is voor het realiseren van een omheining op het perceel plaatselijk bekend als [adres] , te Aalsum.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal zij verweerder opdragen het griffierecht voor de beroepen te vergoeden.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als volgt vast:
Voor de rechtsbijstand verleend door mr. Zwiers: € 2.136,– (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in de bezwaarfase, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank, met een waarde per punt van € 534,– en een wegingsfactor 1).
Voor de rechtsbijstand verleend door mr. Hoen: € 2.136,– (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in de bezwaarfase, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank, met een waarde per punt van € 534,– en een wegingsfactor 1.
[eiser sub 2] heeft verzocht om vergoeding van reiskosten. De rechtbank bepaalt de reiskosten op € 35,86 voor de reis Aalsum – Groningen v.v., per openbaar middel van vervoer, laagste klasse.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond voor zover ingediend door: [gevolmachtigde] , [gevolmachtigde] , [eiser sub 3] , [eiser sub 3] , [eiser sub 3] , [eiser sub 3] , [eiser sub 3] , [eiser sub 3] , [eiser sub 3] , [eiser sub 3] , [eiser sub 3] en [eiser sub 3] ;
- verklaart de beroepen van eisers sub 1, sub 2 en van [eiser sub 3] , [eiser sub 3] en [eiser sub 3] gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 9 juli 2019;
- wijst de aanvraag van 23 april 2019 (aanvraagnummer 4350785) af;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,– aan eisers sub 1, eisers sub 2 en aan eisers sub 3 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 4.307,86, waarvan € 2.136,– is toe te rekenen aan de rechtsbijstand verleend door mr. Zwiers aan [eiser sub 1a] , [eiser sub 1a] , [eiser sub 1b] en [eiser sub 1c] , € 2.136,– aan de rechtsbijstand verleend door mr. Hoen aan [eiser sub 2] en [eiser sub 2] en € 35,86 aan de reiskosten van [eiser sub 2] .
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, als griffier, op 25 februari 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
Afschrift verzonden aan partijen op: