ECLI:NL:RBNNE:2021:682

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
LEE 20/676, 20/677, 20/689, 20/688 en 20/690
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake omgevingsvergunning voor het bouwen van een omheining ten behoeve van vrije uitloop van kippen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de omgevingsvergunning voor het bouwen van een omheining ten behoeve van vrije uitloop van kippen. De zaak betreft meerdere eisers, waaronder [eiser sub 1a], [eiser sub 1b], [eiser sub 1c], en [eiser sub 2], die allen te Aalsum wonen. De eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noardeast-Fryslân, dat op 9 juli 2019 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een omheining op een perceel te Aalsum. Dit besluit is later in stand gehouden door een bestreden besluit van 21 januari 2020.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster, een vennootschap onder firma, van plan is om de bedrijfsvoering te wijzigen en de nabijgelegen gronden te gebruiken voor de vrije uitloop van kippen. De rechtbank heeft de vergunninghoudster in de gelegenheid gesteld om als partij aan het geding deel te nemen. Tijdens de zitting op 11 februari 2021 zijn de eisers en hun gemachtigden verschenen, evenals de gemachtigde van de verweerder en de vergunninghoudster.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de beoogde vrije uitloop van 30.000 kippen niet kan worden aangemerkt als grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor de aanvraag voor de omgevingsvergunning is afgewezen. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 20/676, 20/677, 20/689, 20/688 en 20/690

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser sub 1a] ,

[eiser sub 1a], hierna samen aangeduid als eisers sub 1a,
[eiser sub 1b], eiser sub 1b,
[eiser sub 1c], eiser sub 1c, allen te Aalsum, hierna samen aangeduid als eisers sub 1
(gemachtigde: mr. J. Zwiers)

[eiser sub 2] ,

[eiser sub 2], beiden te Aalsum, hierna samen aangeduid als eisers sub 2
(gemachtigde: mr. M.T. Hoen)

[gevolmachtigde] ,

[gevolmachtigde],
tevens als gevolmachtigden van:
[eiser sub 3],
[eiser sub 3],
[eiser sub 3],
[eiser sub 3],
[eiser sub 3],
[eiser sub 3],
[eiser sub 3], allen te Aalsum,
[eiser sub 3],
[eiser sub 3],
[eiser sub 3],
[eiser sub 3],
,
[eiser sub 3], allen te Dokkum, hierna samen aangeduid als eisers sub 3
en

het college van burgemeester en wethouders van Noardeast-Fryslân, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Wielstra-Veenstra).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de vennootschap onder firma
[bedrijfsnaam], te Aalsum, de vergunninghoudster
(gemachtigde: [gemachtigde derde partij] ).
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en planologisch strijdig gebruik ten behoeve van het realiseren van een omheining op het perceel plaatselijk bekend als [adres] , te Aalsum.
Bij besluit van 21 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten, waarbij de situatietekening gedateerd 18 juni 2019 is vervangen door de tekening gedateerd 19 september 2019.
[eiser sub 1a] en [eiser sub 1a] hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ingeschreven onder zaaknummer LEE 20/676.
[eiser sub 1b] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ingeschreven onder zaaknummer LEE 20/677.
[eiser sub 1c] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ingeschreven onder zaaknummer LEE 20/689.
[eiser sub 2] en [eiser sub 2] hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ingeschreven onder zaaknummer LEE 20/688.
[gevolmachtigde] , [gevolmachtigde] en anderen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ingeschreven onder zaaknummer LEE 20/690.
De rechtbank heeft de vergunninghoudster, op de voet van het bepaalde in artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Daarvan heeft zij gebruik gemaakt.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2021. [eiser sub 1a] en [eiser sub 1b] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. [eiser sub 2] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigden door zijn gemachtigde. De vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1.
[gemachtigde derde partij] en [naam] zijn de vennoten van vergunninghoudster. Deze vennootschap onder firma exploiteert vanaf 13 september 2018 het bestaande pluimveebedrijf op het perceel [adres] te Aalsum. De bedrijfsactiviteiten van de vergunninghoudster bestaan uit het houden van leghennen en het produceren van eieren.
Vergunninghoudster is van plan de bedrijfsvoering te wijzigen en de naburige gronden te gaan gebruiken voor de vrije uitloop van de kippen. Op 23 april 2019 heeft zij daarom een aanvraag ingediend voor het plaatsen van een omheining.
1.2.
Bij primair besluit van 9 juli 2019 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor het plaatsen van een omheining verleend. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
De Adviescommissie voor bezwaarschriften van de gemeente Noardeast-Fryslân heeft een hoorzitting belegd. [eiser sub 1c] , [eiser sub 1a] , [eiser sub 1a] , L . [eiser sub 1b] , [eiser sub 2] en [eiser sub 2] hebben zich laten bijstaan door een gemachtigde. Op 4 november 2019 is het advies verzonden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten, waarbij de situatietekening gedateerd 18 juni 2019 is vervangen door de tekening gedateerd 19 september 2019. Daarbij is de situering van de omheining gewijzigd. Verweerder heeft de conclusies uit het advies van de bezwarencommissie grotendeels onderschreven en voor de motivering van het besluit deels verwezen naar het advies van de bezwarencommissie.
In het bestreden besluit is – samengevat – en in afwijking van het advies daaraan het volgende toegevoegd (voor zover hier van belang).

“Motivering van het besluit

Wij zijn het grotendeels eens met de conclusies uit het advies van de bezwarencommissie. Daarom hebben wij besloten om het bestreden besluit in stand te laten. Voor de motivering van dit besluit verwijzen wij deels naar het advies van de bezwarencommissie. Daarbij merken wij op dat wij het op de volgende punten niet eens zijn met het advies van de bezwarencommissie.
1. […]
Het gebruik van de grond voor de vrije uitloop van kippen voldoet aan de regels van het bestemmingsplan. Eventuele veterinaire risico’s als gevolg van de vrije uitloop kunnen dan geen reden zijn om het gebruik van de gronden voor de vrije uitloop van kippen niet toe te staan. Hetzelfde geldt voor de zorgen over de waterkwaliteiten en de volksgezondheid. Ook deze zorgen kunnen geen reden zijn om het op basis van het bestemmingsplan toegestane gebruik te beperken.
[…]
2. […]
Het hekwerk is een bouwwerk ten behoeve van het agrarisch gebruik. Door het plaatsen van het hekwerk, zoals in eerste instantie is aangevraagd, zou de grond met de bestemming “Groen-Waardevolle erfbeplanting” ook worden gebruikt ten behoeve van de agrarische bestemming. Bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan moet niet alleen worden beoordeeld of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gebruikt, maar ook of het bouwwerk met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Vergunninghoudster heeft de situering van het hekwerk tijdens de bezwaarprocedure zodanig aangepast dat er geen hekwerk meer staat op het perceel met de bestemming ‘Groen Waardevolle erfbeplanting’. De situatietekening die bij het primaire besluit was gevoegd, wordt vervangen door de aangepaste situatietekening, waardoor er op dit punt geen strijd meer is met het bestemmingsplan.
3-4. […]
5. De bezwarencommissie stelt dat een deel van de intensieve bedrijfsactiviteiten zullen worden ontplooid op de bestemming ‘Agrarisch’ waarbij de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch bouwperceel niet - grondgebonden agrarisch bedrijf’ ontbreekt. Het betreft dan in casu de perceeldelen ten westen, oosten en zuiden van de inrichting. In geval van vrije uitloop van de hennen (in de voorgenomen bedrijfsopzet) op deze perceeldelen zal er volgens de bezwarencommissie naar alle waarschijnlijkheid strijd ontstaan met de planvoorschriften van het bestemmingsplan.
De bedoelde grond heeft inderdaad de bestemming “Agrarisch”, maar hieraan is geen aanduiding aan verbonden. Er ligt ook geen aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf”. Dit betekent dat de grond is bestemd voor agrarisch grondgebruik. Artikel 1 lid 10 van het bestemmingsplan geeft de volgende definitie van agrarisch grondgebruik: grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die zowel bedrijfsmatig als hobbymatig in gebruik zijn. Daarvan is sprake als er kippen lopen. Er is dan dus geen sprake van strijd met de voorschriften van het bestemmingsplan.
6. […]”
Ontvankelijkheid eisers sub 3
3. [gevolmachtigde] en [gevolmachtigde] hebben hun beroepschrift ingediend mede namens dertien anderen, die daartoe een volmacht hebben ondertekend. Deze groep van vijftien personen hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Van drie van hen is het bezwaar ontvankelijk verklaard. Het gaat om de volgende personen:
a. [eiser sub 3]
b. [eiser sub 3]
c. [eiser sub 3]
Het beroep, voor zover dat is ingediend namens hen, is ontvankelijk omdat zij belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit.
3.1.
Het bezwaar van [gevolmachtigde] , [gevolmachtigde] en de onderstaande tien personen is door verweerder niet-ontvankelijk verklaard:
a. [eiser sub 3] ;
b. [eiser sub 3] ;
c. [eiser sub 3] ;
d. [eiser sub 3] ;
e. [eiser sub 3] ;
f. [eiser sub 3] ;
g. [eiser sub 3] ;
h. [eiser sub 3] ;
i. [eiser sub 3] en
j. [eiser sub 3] .
Omdat hun bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, gaat het beroep, voor zover dat door hen is ingesteld, alleen over de vraag of verweerder hun bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door eisers sub 3 aangevoerde beroepsgronden niet blijkt dat en waarom hun bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Weliswaar is het de rechtbank duidelijk dat het hen gaat om gezondheidseffecten van een onoverdekte vrije uitloop van de kippen, maar dat is onvoldoende voor het oordeel dat zij belanghebbenden zijn bij de bouw van het hekwerk (artikel 1:2 van de Awb). Door de afstand van de woningen van genoemde twaalf personen tot het in geding zijnde perceel is onvoldoende aannemelijk dat zij vanwege gezondheidseffecten als belanghebbende moeten worden aangemerkt.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de bezwaren van de twaalf personen genoemd in rov. 3.1. terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarom zal zij het beroep voor zover het door hen is ingesteld ongegrond verklaren.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is hierna weergegeven in de rechtsoverwegingen 4.1 en 4.2.
4.1.
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdeel c., bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […].
4.2.
De raad van de toenmalige gemeente Dongeradeel heeft het bestemmingsplan “Bûtengebied Dongeradeel” vastgesteld (NL.IMRO.0058.BPBG2012-VA01, www.ruimtelijkeplannen.nl, het bestemmingsplan). Op het perceel rust deels de bestemming “Agrarisch” met de functieaanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel nietgrondgebonden agrarisch bedrijf. Dat is het deel waar de huidige pluimveehouderij is gevestigd. De beoogde omheining is gesitueerd voor het merendeel op gronden met de bestemming “Agrarisch”, waaraan geen aanduiding is verbonden.
Artikel 1, getiteld “Begrippen” bepaalt dat in de regels van het bestemmingsplan wordt verstaan onder:
8. agrarisch bedrijf: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
10. agrarisch grondgebruik: grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die zowel bedrijfsmatig als hobbymatig in gebruik zijn;
52. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering: een agrarische bedrijfsvoering waarbij voldoende grond aanwezig is om in hoofdzaak de mestafzet en voerwinning te verwezenlijken, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een productiegericht paardenhouderijbedrijf, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;
63. intensief veehouderijbedrijf: een agrarisch bedrijf in de vorm van het houden van dieren, op de wijze van een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een […] pluimvee- of pelsdierhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van bedrijfsvoeringen waarin dieren worden gehouden overeenkomstig de regels ten aanzien van de biologische productiemethoden;
82. niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering: een agrarische bedrijfsvoering op de wijze van een intensief veehouderijbedrijf […];
Artikel 3, getiteld “Agrarisch”, lid 3.1, getiteld “Bestemmingsomschrijving”, bepaalt dat de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het agrarisch grondgebruik;
b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met uitsluitend een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf”;
c. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf”;
d. […]
Geschil
5. Tussen partijen is in geschil of de vergunning in redelijkheid en op goede gronden kon worden verleend. Niet in geschil is dat het hekwerk ertoe dient om een vrije uitloop voor kippen te omheinen. Het doel daarvan is dat de kippen het eigen terrein van de vergunninghoudster niet kunnen verlaten.
Beoordeling
6.1.
Het bedrijf van belanghebbende betreft een bestaande pluimveehouderij, waar thans 30.000 leghennen gehouden mogen worden. De bedrijfsgebouwen zijn gevestigd op gronden met de bestemming “agrarisch” met als specifieke aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf”.
Belanghebbende wil zijn bedrijfsvoering wijzigen en vrije uitloop kippen gaan houden. In dat kader heeft belanghebbende vergunning gevraagd voor het realiseren van een omheining op de nabij de bedrijfsgebouwen gelegen gronden.
De gronden waarop de omheining door de verleende omgevingsvergunning geplaatst kan worden hebben de bestemming “agrarisch”. Dit betekent dat de gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik, waaronder moet worden verstaan grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts moet worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gerealiseerd. Anders dan verweerder heeft betoogd, zal daarnaast moeten worden bezien of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Een bouwwerk moet in strijd met de bestemming worden geoordeeld als redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet (vgl. rov. 5.2 van de uitspraak van de ABRvS van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4429, www.rechtspraak.nl).
7.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan omdat de vrije uitloop van kippen vergelijkbaar is met het beweiden van grasland door koeien. In beide gevallen acht verweerder dit toegestaan gebruik, op grond van de bestemming tot grasland.
7.2
De rechtbank volgt verweerder niet in dit betoog. De rechtbank stelt vast dat de bestemmingsplanwetgever, voor wat betreft de bedrijfsvoering, expliciet onderscheid heeft gemaakt tussen “grondgebonden agrarische bedrijfsvoering” enerzijds en “nietgrondgebonden agrarische bedrijfsvoering” waaronder is begrepen een “intensief veehoudersbedrijf” anderzijds. Dit komt tot uitdrukking in artikel 1, onderdelen 52., 63. en 82., van het bestemmingsplan.
De bestemmingsplanwetgever heeft er niet voor gekozen te bepalen tot hoeveel kippen er per vierkante meter gehouden mogen worden om nog te kunnen spreken van “grondgebonden agrarische bedrijfsvoering”.
De gronden waarop de omheining door de verleende omgevingsvergunning geplaatst kan worden hebben grotendeels de bestemming “agrarisch”. Dit betekent dat de gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik, meer in het bijzonder grasland.
Bij de beoogde vrije uitloop van 30.000 kippen op het in geding zijnde perceel moet het er voor gehouden worden dat er sprake zal zijn van een zodanig intensief gebruik van de gronden, dat niet meer gesproken kan worden van een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering overeenkomstig de bestemming grasland. Verweerder heeft miskend dat er grenzen zijn aan wat nog als grondgebonden agrarische bedrijfsvoering kan gelden.
8. De rechtbank zal de beroepen van eisers sub 1, sub 2 en van [eiser sub 3] , [eiser sub 3] en [eiser sub 3] daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen, omdat het is genomen in strijd met artikel 3, gelezen in samenhang met artikel 1 van het bestemmingsplan. De rechtbank ziet aanleiding zelf te voorzien in de zaak door het primaire besluit te herroepen en de aanvraag van 23 april 2019 (aanvraagnummer 4350785) af te wijzen. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde bestreden besluit. Dat betekent dat er geen vergunning meer is voor het realiseren van een omheining op het perceel plaatselijk bekend als [adres] , te Aalsum.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal zij verweerder opdragen het griffierecht voor de beroepen te vergoeden.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als volgt vast:
Voor de rechtsbijstand verleend door mr. Zwiers: € 2.136,– (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in de bezwaarfase, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank, met een waarde per punt van € 534,– en een wegingsfactor 1).
Voor de rechtsbijstand verleend door mr. Hoen: € 2.136,– (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in de bezwaarfase, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank, met een waarde per punt van € 534,– en een wegingsfactor 1.
[eiser sub 2] heeft verzocht om vergoeding van reiskosten. De rechtbank bepaalt de reiskosten op € 35,86 voor de reis Aalsum – Groningen v.v., per openbaar middel van vervoer, laagste klasse.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond voor zover ingediend door: [gevolmachtigde] , [gevolmachtigde] , [eiser sub 3] , [eiser sub 3] , [eiser sub 3] , [eiser sub 3] , [eiser sub 3] , [eiser sub 3] , [eiser sub 3] , [eiser sub 3] , [eiser sub 3] en [eiser sub 3] ;
- verklaart de beroepen van eisers sub 1, sub 2 en van [eiser sub 3] , [eiser sub 3] en [eiser sub 3] gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 9 juli 2019;
- wijst de aanvraag van 23 april 2019 (aanvraagnummer 4350785) af;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,– aan eisers sub 1, eisers sub 2 en aan eisers sub 3 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 4.307,86, waarvan € 2.136,– is toe te rekenen aan de rechtsbijstand verleend door mr. Zwiers aan [eiser sub 1a] , [eiser sub 1a] , [eiser sub 1b] en [eiser sub 1c] , € 2.136,– aan de rechtsbijstand verleend door mr. Hoen aan [eiser sub 2] en [eiser sub 2] en € 35,86 aan de reiskosten van [eiser sub 2] .
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, als griffier, op 25 februari 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.