ECLI:NL:RBNNE:2021:741

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
18/186365-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken

Op 9 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2000, die beschuldigd werd van diefstal met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 juli 2020 in Veendam een portemonnee heeft gestolen van een slachtoffer, waarbij hij geweld heeft gebruikt. De verdachte heeft het slachtoffer van zijn fiets getrokken en meermalen tegen het hoofd en de hand getrapt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de ernst van het geweld en de houding van de verdachte tijdens de procedure meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft zijn betrokkenheid bij de diefstal ontkend, maar de rechtbank heeft deze ontkenning ongeloofwaardig geacht, gezien de ondersteunende bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en DNA-onderzoek. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen tot een bedrag van € 1.134,70, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om aan de staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/186365-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 februari 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Klunder, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 juli 2020, in de gemeente Veendam, op de J. Kazemierstraat of de L.G. Pinksterstraat, althans op de openbare weg, een portemonnee (met inhoud, onder meer een geldbedrag), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- op die [slachtoffer] af te gaan, en/of
- ( vervolgens) terwijl die [slachtoffer] op de fiets zat, aan de jas van die [slachtoffer] te trekken
en/of te rukken, waardoor die [slachtoffer] op de grond terecht was gekomen, en/of
- ( vervolgens) terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, tegen de
hand en/of tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer] te schoppen en/of
te trappen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juli 2020, in de gemeente Veendam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer] naar de grond heeft gewerkt en/of terwijl deze op de grond lag, een of meerdere malen, met geschoeide voet, op/tegen het hoofd en/of tegen de hand heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juli 2020, in de gemeente Veendam, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, die [slachtoffer] naar de grond heeft gewerkt en/of terwijl deze op de
grond lag, een of meerdere malen, met geschoeide voet, op/tegen het hoofd en/of tegen de
hand heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank kan komen tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het hierna primair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 23 februari 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Toen ik aangever zag heb ik hem meteen aangevallen. Ik werd gewoon boos.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte met bijlagen d.d. 17 juli 2020, opgenomen op pagina 33 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020191266 d.d. 28 oktober 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 16 juli 2020 fietste ik ter hoogte van de J.G. Pinksterstraat met de Kazemierstraat te Veendam. Ik zag een donkere persoon vanaf de rotonde Julianalaan over de J.G. Pinksterstraat op mij af rennen. Ik herkende de persoon als [verdachte] van gezicht en postuur. Voordat ik het wist zag en voelde ik dat [verdachte] mij voor mijn borst aan mijn jas trok. Ik fietste nog, maar kwam door het trekken ten val. Ik viel hierdoor op mijn rechterzij. Ik voelde en zag dat [verdachte] mij direct begon te schoppen. Ik voelde zijn voet tegen mijn linkerhand en hoofd trappen. Ik voelde en zag dat hij in mijn tas zat met zijn handen. Na het schoppen rende [verdachte] direct weg. Ik zag dat hij mijn portemonnee in zijn hand had. In de portemonnee zaten twee biljetten van 20 euro, een bankpas van de ABN-Amro, een identiteitskaart, een VCA pas en een OV-chipkaart.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 augustus 2020, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 30 juli 2020 werd de bandopname van 112 politie opgevraagd ten aanzien van de
melding op 16 juli 2020 van de straatroof in Veendam. Kon blijken dat er was gebeld door melder [getuige]. Hieronder de letterlijke weergave van het gesprek:
Beller: Ja, eh het gaat om een ehm.. portemonnee., eh gestolen en eeeh de persoon eh? die is meerdere keren getrapt en eeeh dit is gebeurd bij ehm
Politie: Welke plaats?
Beller: Dit is in Veendam
Politie: En eh wat is nu het probleem? Dat diegene?.
Beller: Eh ja z?n portemonnee is eh.. gestolen
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 5 augustus 2020, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige]:
Ik fietste richting de rotonde van de J.G. Pinksterstraat. Ik zag op een gegeven moment een donkere jongen staan. Ik zag dat hij bij de kruising van de Pinksterstraat en de Kazemierstraat stond. Ik fietste door. Ik was vlakbij de rotonde aldaar, dat ik geschreeuw hoorde. Ik draaide om en zag een jongen op de grond liggen. Later kon blijken dat ik die jongen kende als [slachtoffer]. Ik zag dat er een jongen boven [slachtoffer] stond. Ik zag een seconde of twee later dat de jongen begon met trappen. Ik fietste naar [slachtoffer] toe. Ik kwam bij [slachtoffer] en zag dat hij bebloed was. Ik vroeg aan hem hoe het met hem ging en wat er was gebeurd. [slachtoffer] zei dat de jongen zijn portemonnee had gestolen. De jongen heeft meerdere keren getrapt.
5. Een naar wettelijk voorschrift proces-verbaal aanhouding verdachte d.d. 17 juli 2020, opgenomen op pagina 147 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisanten:
Op 17 juli 2020 hielden wij als verdachte aan [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats]. Wij zijn samen met verdachte [verdachte] naar het cellencomplex Hooghoudt in Groningen gegaan. Ik zag bij de insluiting van [verdachte] dat er mogelijk bloed op de schoenen van [verdachte] zat. Deze schoenen heb ik vervolgens inbeslaggenomen.
6. Een schriftelijk bescheid, te weten een Kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Inbeslagneming:
Plaats: Hooghoudtstraat 18 te Groningen.
Datum: 17 juli 2020.
Beslagene: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats].
Goednummer: PL0100-2020191266-1288943.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 6 augustus 2020, opgenomen op pagina 82 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Sporendrager:
Goednummer: PL0100-2020191266-1288943.
SIN: AANW4312NL.
Object: Schoeisel (schoen).
Veiliggestelde sporen:
 SIN: AANI7681NL.
Relatie met SIN: AANW4312NL.
Spooromschrijving: Bloed.
Plaats veiligstellen: Linkerkant linkerschoen.
 SIN: AANI7682NL.
Relatie met SIN: AANW4312NL.
Spooromschrijving: Bloed.
Plaats veiligstellen: Rechterkant linkerschoen, in het midden van de schoen.
8. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, opgenomen op pagina 90 e.v. van voornoemd dossier, zaaknummer 2020.09.01.085, d.d. 23 september 2020, opgemaakt door K. Steensma, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AANI7681NL#01 een bemonstering (bloed);
AANI7682NL#01 een bemonstering (bloed);
WAAE1450NL referentiemonster wangslijmvlies van getuige [slachtoffer] .
Interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek:
 SIN AANI7681NL#01. DNA kan afkomstig zijn van één man, getuige [slachtoffer] . Bewijskracht: meer dan 1 miljard;
 SIN AANI7682NL#01. DNA kan afkomstig zijn van één man, getuige [slachtoffer] . Bewijskracht: meer dan 1 miljard.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ter terechtzitting heeft verdachte erkend aangever te hebben aangevallen. Verdachte heeft de diefstal van de portemonnee en het trappen tegen het hoofd en de hand van aangever echter ontkend. Naar het oordeel van de rechtbank vindt deze ontkennende verklaring van verdachte weerlegging in de bewijsmiddelen en is deze ongeloofwaardig. De rechtbank overweegt hiertoe dat de verklaring van aangever allereerst wordt ondersteund door de 112-melding en de verklaring van getuige [getuige]. Uit die bewijsmiddelen blijkt dat getuige [getuige] heeft gezien dat aangever meerdere malen werd getrapt. Getuige [getuige] heeft aangever als gevolg hiervan benaderd en heeft vrijwel direct van aangever gehoord dat zijn portemonnee was gestolen. Getuige [getuige] heeft vervolgens contact opgenomen met de politie en heeft direct melding gemaakt van de gestolen portemonnee. De verklaring van aangever vindt voorts steun in het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, waaruit blijkt dat bloed van aangever is aangetroffen op de schoenen die verdachte droeg ten tijde van zijn aanhouding. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte de portemonnee van aangever heeft weggenomen, waarbij verdachte het ten laste gelegde geweld heeft toegepast.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 16 juli 2020 in de gemeente Veendam, op de J. Kazemierstraat of de J.G. Pinksterstraat, een portemonnee met inhoud, onder meer een geldbedrag, die toebehoorde aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door:
- op die [slachtoffer] af te gaan, en
- vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de fiets zat, aan de jas van die [slachtoffer] te trekken, waardoor die [slachtoffer] op de grond terecht was gekomen, en
- vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen, tegen de hand en tegen het hoofd van die [slachtoffer] te trappen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primairdiefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals in overweging gegeven door de reclassering. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest niet volstaat, gezien de ernst van het geweld, de houding van verdachte gedurende de gehele procedure, het feit dat verdachte in het laatste reclasseringsadvies heeft aangegeven geen spijt te hebben van zijn handelen en verdachte vindt dat aangever ‘dit’ heeft verdiend. Gelet op haar eis heeft de officier van justitie ook gevorderd dat de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis zal opheffen.
Voor het geval de rechtbank een gevangenisstraf oplegt die gelijk is aan de duur van het voorarrest heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden en het daarbij behorende toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren nu er gelet op het recidiverisico, de houding van verdachte, het gebrek aan inzicht en de eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest en voor oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals in overweging gegeven door de reclassering.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit, te weten diefstal met geweldpleging. Op 16 juli 2020 liep verdachte laat in de avond door het centrum van Veendam, alwaar hij het slachtoffer tegen het lijf is gelopen. Kennelijk als gevolg van wrokgevoelens die verdachte jegens het slachtoffer koesterde, heeft verdachte het slachtoffer toen aangevallen. Verdachte heeft het slachtoffer van zijn fiets getrokken en heeft het slachtoffer, terwijl hij op de grond lag, meermalen tegen het hoofd en de hand getrapt. Daarbij heeft verdachte de portemonnee van het slachtoffer weggenomen. Verdachte is weggerend en heeft het slachtoffer bloedend achtergelaten. Verdachte heeft zich met zijn handelen enkel laten leiden door zijn eigen gevoelens en gewin. Om het slachtoffer heeft hij zich niet bekommerd, die door zijn toedoen gewond is geraakt en – blijkens de toelichting op zijn vordering tot schadevergoeding – ook psychisch nadelige gevolgen ondervindt van het handelen van verdachte.
De rechtbank rekent dit verdachte aan, temeer nu verdachte vanaf zijn aanhouding tot aan de terechtzitting elke betrokkenheid bij het ten laste gelegde heeft ontkend. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting een bagatelliserende houding aangenomen ten aanzien van het ten laste gelegde. Dit rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Gelet op het voorgaande, alsmede de oriëntatiepunten van het LOVS, is een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij in strafverzwarende zin in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 januari 2021 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten.
Bij het bepalen van de omvang van de straf heeft de rechtbank ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals zijn jeugdige leeftijd, en zoals deze omstandigheden verder zijn omschreven in het reclasseringsrapport van 5 januari 2021 en het reclasseringsrapport van 16 januari 2021. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte een veranderde houding heeft aangenomen ten aanzien van reclasseringstoezicht. Waar verdachte ten tijde van het eerste rapport had aangegeven dat reclasseringstoezicht niet in zijn leven paste, heeft verdachte ter terechtzitting verklaard mee te willen werken aan de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast blijkt uit laatstgenoemd rapport dat de eerste indruk van de reclassering in het kader van de meldplicht die hoort bij de aan verdachte opgelegde schorsingsvoorwaarden overwegend positief is. Verdachte vertoont inzet en geeft openheid over zijn situatie.
Alles afwegende zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die nagenoeg gelijk is aan de duur van het voorarrest opleggen aan verdachte. Daarnaast zal de rechtbank ter voorkoming van strafbare feiten een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals in overweging gegeven door de reclassering. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden en het daarbij behorende toezicht niet dadelijk uitvoerbaar verklaren. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende worden opgemaakt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dat er sprake is van recidive acht de rechtbank op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat voldaan is aan voornoemd criterium.
Het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf is van kortere duur dan is gevorderd door de officier van justitie. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf kennelijk meer gewicht toegekend aan de jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat verdachte zich positief heeft opgesteld tegenover reclasseringstoezicht en de daarbij behorende voorwaarden. De rechtbank acht een doorkruising van deze prille ontwikkeling die verdachte heeft laten zien door een nieuwe detentie onwenselijk.
Nu de rechtbank geen gevangenisstraf zal opleggen die de duur van het voorarrest overstijgt, zal de rechtbank niet de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen, zoals door de officier van justitie gevorderd, maar de voorlopige hechtenis opheffen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 422,30 ter vergoeding van materiële schade en € 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel toegewezen dient te worden, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de gevorderde immateriële schade op het standpunt gesteld dat deze schade in zijn geheel kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de schadepost ‘rugtas’ gematigd dient te worden tot een bedrag van € 20,-, nu in de aangifte wordt gesproken over een waarde van € 20,- van de rugtas. De schadepost ‘bril’ dient afgewezen te worden, nu in de aangifte niet wordt gesproken over een beschadigde bril. In het dossier zijn tevens geen foto’s opgenomen van een beschadigde bril en ook is de schadepost niet onderbouwd door middel van foto’s. Ten aanzien van de overige materiële schadeposten heeft de raadsvrouw geen standpunt ingenomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering toewijsbaar is tot een bedrag van € 1.134,70, bestaande uit € 134,70 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2020. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, zal de rechtbank de gevorderde vergoeding voor de rugtas niet matigen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze schadepost voldoende onderbouwd.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat op grond van de beschikbare informatie in het dossier onvoldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden aan zijn bril.
De rechtbank zal de vordering tot voornoemd bedrag toewijzen en het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en acht verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de reclassering Leger des Heils, [straatnaam] te Groningen ([telefoonnummer]). De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. dat de veroordeelde zich nader laat onderzoeken en/of behandelen door de AFPN of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat de veroordeelde meewerkt aan ambulante begeleiding door het Leger des Heils of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
4. dat de veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met aangever, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
5. dat de veroordeelde actief meewerkt aan het zoeken van een opleiding en/of andere dagbesteding.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.134,70(zegge: duizend honderd vierendertig euro en zeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2020. Dit bedrag bestaat uit € 134,70 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.134,70 (zegge: duizend honderd vierendertig euro en zeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2020, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 21 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 134,70 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Timmermans, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. E.F. Jonkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 maart 2021.