ECLI:NL:RBNNE:2021:771

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
18/293407-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor poging tot zware mishandeling en mishandeling in huiselijk geweld

Op 11 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling van zijn levensgezel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, maar veroordeelde hem voor poging tot zware mishandeling en mishandeling. De feiten vonden plaats tussen 1 november 2019 en 25 oktober 2020 in Groningen, waar de verdachte zijn levensgezel meermalen mishandelde. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de aangeefster had aanvaard. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de aangeefster en getuigen, maar concludeerde dat de gedragingen van de verdachte niet voldoende waren om te spreken van voorwaardelijk opzet op de dood. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de aangeefster. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de aangeefster, die psychische hulp nodig had na de mishandelingen. De rechtbank kende ook een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/293407-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 11 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats]
thans gedetineerd te [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 februari 2021. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.S. Ӧzsaran, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Homans-De Boer.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 25 oktober 2020 te Groningen, althans in Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal, heeft mishandeld door die [slachtoffer] (telkens) (met kracht) tegen het hoofd en/of lichaam en/of benen te stompen en/of te slaan en/of te trappen en/of te schoppen en/of met een pollepel, althans een hard voorwerp, te slaan en/of bij de keel te pakken en/of (vervolgens) de keel dicht te knijpen en/of onder heet water te zetten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] (telkens) pijn en/of letsel heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 14 november 2020 te Groningen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] bij de keel heeft vastgepakt en/of op een bank gegooid/geduwd en/of haar hoofd met kracht in de/een kussen(s) heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer], geen, althans onvoldoende zuurstof/lucht kreeg en/of (daarbij) heeft gezegd: "ga dan dood. Ik zei toch dat je vandaag dood ging. Je gaat ook dood vandaag", althans woorden van gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 14 november 2020 te Groningen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [slachtoffer] bij de keel heeft vastgepakt en/of op een bank gegooid/geduwd en/of haar hoofd met kracht in de/een kussen(s) heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer], geen, althans onvoldoende zuurstof/lucht kreeg en/of (daarbij) heeft gezegd: "ga dan dood. Ik zei toch dat je vandaag dood ging. Je gaat ook dood vandaag", althans woorden van gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 14 november 2020 te Groningen, althans in Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer], heeft mishandeld door die [slachtoffer] bij de keel vast te pakken en/of op een bank te gooien/duwen en/of haar hoofd met kracht in de/een kussen(s) te duwen, waardoor die [slachtoffer], geen, althans onvoldoende zuurstof/lucht kreeg en/of (daarbij) te zeggen: "ga dan dood. Ik zei toch dat je vandaag dood ging. Je gaat ook dood vandaag", althans woorden van gelijke aard of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde. Met betrekking tot het onder 2 primair ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat uit de gedragingen en de uitlatingen van de verdachte blijkt van een bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster. Daarmee is in juridische zin sprake van voorwaardelijk opzet.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide feiten.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat er wellicht voldoende wettig bewijs is, maar dat de overtuiging ontbreekt dat verdachte het ten laste gelegde heeft gedaan. De foto's van het letsel laten niet zien om wie het gaat, zijn ongedateerd en zeggen niets over de toedracht van het letsel. Daarnaast bevat de medische verklaring geen directe constateringen door de huisarts na een melding van huiselijk geweld. Ook de appberichten en e-mails zijn geen bewijs dat verdachte aangeefster heeft mishandeld. Tot slot zijn er geen getuigen die de verklaring van aangeefster ondersteunen.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde aangevoerd dat er voor het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Verdachte heeft verklaard dat aangeefster direct hysterisch begon te gillen en tegen de douchedeur trapte. De getuigen hebben zelf niet waargenomen wat er is gebeurd. De getuigenverklaringen ondersteunen zowel de verklaring van aangeefster als die van verdachte. Daarnaast is er geen letsel bij aangeefster geconstateerd. Tot slot gaat aangeefster -zoals blijkt uit de door de verdediging aangeleverde berichtgeving- wel vaker geraffineerd te werk en is het gelet daarop niet onaannemelijk dat aangeefster zich zo heeft gedragen als verdachte in zijn verklaring heeft aangegeven.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor een bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe dat van een poging om iemand opzettelijk van het leven te beroven sprake kan zijn indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank overweegt dat aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar hoofd in de kussens duwde en dat zij daardoor geen lucht meer kreeg. Aangeefster heeft verklaard dat het zwart voor haar ogen werd en dat zij denkt dat zij even het bewustzijn is verloren. Dit duidt erop dat er gedurende enige tijd sprake is geweest van zuurstoftekort. Uit het dossier blijkt echter niet dat verdachte het hoofd van aangeefster dusdanig lang in de kussens heeft geduwd dat kan worden vastgesteld dat een aanmerkelijk te achten kans heeft bestaan dat aangeefster ten gevolge hiervan zou komen te overlijden.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 november 2020, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020321069 d.d. 18 januari 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Ik ben door mijn ex-vriend [verdachte] in het jaar dat wij een relatie hebben gehad heel vaak mishandeld. Hij heeft mij veel geslagen en gestompt. Ook heeft hij vaker mijn keel dichtgeknepen. Hij heeft mij onder heet water gezet. Ik heb vaker een gekneusde rib gehad en heel vaak blauwe plekken van het geweld wat hij op mij heeft gebruikt. Op 1 november 2019 heb ik [verdachte] leren kenen. Na een aantal weken begonnen de eerste ruzies en mishandelingen. De ruzies en mishandelingen gingen door tot 23 oktober 2020. Die dag begon [verdachte] mij op een gegeven moment met kracht en met de rechtervuist op mijn armen en benen te slaan. Hij heeft mij diverse stompen gegeven. Hij sloeg met kracht en deed mij erg veel pijn. [verdachte] slaat altijd op mijn lichaam omdat hij niet wil dat anderen het kunnen zien. Ook heeft hij mij deze avond met een pollepel geslagen. Ik had de volgende morgen blauwe plekken op mijn enkels, armen en benen. Ook had ik striemen in mijn hals omdat hij met beide handen mijn keel dichtkneep. Dit heeft hij wel vaker tijdens ruzies gedaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 19 november 2020, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
November 2019 kreeg ik een relatie met [verdachte]. Hij is een nachtje blijven slapen in mijn woning, gevestigd aan de [straatnaam] te Groningen. Vanaf dat moment is hij eigenlijk ook nooit meer weggegaan. Door het jaar heen dat wij een relatie hadden, ben ik meerdere keren mishandeld door [verdachte]. Hij heeft mij veelvuldig geslagen, gestompt, geschopt en mijn keel dichtgeknepen. Als ik niet stil was, dan greep hij mij bij mijn keel. Meestal sloeg hij mij, waardoor ik blauwe plekken opliep. Hij heeft ook een paar keer mijn keel dichtgeknepen en dan kreeg ik geen lucht. [verdachte] sloeg mij dagelijks. Hij sloeg en schopte mij soms total loss. Ik kon dan vaak dagenlang niet lopen. Ik heb vaker een gekneusde rib gehad en veel blauwe plekken van het geweld. Op 23 oktober 2020 heeft [verdachte] mij met zijn rechtervuist op mijn armen en benen geslagen. Dit ging gepaard met veel kracht, waardoor ik erg veel pijn had. Van het geweld die avond had ik blauwe plekken op mijn armen en benen opgelopen. Ik had toen ook veel wondjes in mijn nek.
3. Een schriftelijk bescheid, op 18 november 2020 opgemaakt en ondertekend door J.A. Bruggers, huisarts, opgenomen op pagina 26 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als zijn verklaring:
Hierbij de verslagen van enkele consulten van [slachtoffer] bij ons op het spreekuur.
2-7-2020: Ik heb mijn zorgen uitgesproken over die jongen (de rechtbank begrijpt: verdachte). Het lijkt of hij aangeefster als bezit ziet. Ze durft het ook niet aan Elker te vertellen. Zij moet echter zelf eerst de knoop doorhakken: als ze deze relatie wil beëindigen, kan ze hulp vragen bij Elker, maar als ze bij hem wil blijven en zich onderwerpt, dan kan niemand daar wat aan doen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 november 2020, opgenomen op pagina 55 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik hoorde de medewerker van de school waar [slachtoffer] afgelopen schooljaar, tot september 2020, een opleiding had gevolgd, het volgende zeggen: Ik kende [slachtoffer] een klein jaartje. Ik heb meerdere gesprekken met haar gevoerd in verband met haar verzuim. Uit die gesprekken kon ik concluderen dat haar vriend haar mishandelde. Ik heb haar gezegd dat ze hulp moest zoeken bij de politie en Elker. Dit durfde ze niet. Als school hebben wij melding gemaakt bij Veilig Thuis. Ze bevestigde wel dat ze mishandeld werd.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 november 2020, opgenomen op pagina 58 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Ik ontving van aangeefster [slachtoffer] screenshots van chatgesprekken tussen haar en de verdachte gedurende hun relatie. Enkele screenshots van de gesprekken zijn bij gevoegd.
- bedankt voor de blauwe plekken
[aangeefster]
- Geen dank als je niet zo als een kk hoer deed
- Was het anders
- Gegaan maja
[[telefoonnummer]]
- die klap op me hoofd heeft me gewoon focktop gemaakt
[aangeefster]
- Ja he
[[telefoonnummer]]
- heb daar nog steeds kk veel pijn van
[aangeefster]
- Sorry
[[telefoonnummer]]
- en heb gewoon zo veel hoofdpijn dat ik dr ziek van word en misselijk
- heb al overgegeven op werk
[aangeefster]
- Echt sorry bby
[[telefoonnummer]]
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 januari 2021, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Aangeefster [slachtoffer] heeft meer screenshots aangeleverd. Alle screenshots van de gesprekken die door de aangeefster zijn aangeleverd worden bij dit proces verbaal gevoegd.
- kan je me straks helpen met die dekbed
- ik heb echt kk veel pijn
[aangeefster]
- Ja
- Sorry
- Sorry echt
[[telefoonnummer]]
7. De door verdachte ter zitting van 25 februari 2021 afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:
Het telefoonnummer [telefoonnummer] is mijn telefoonnummer. De berichten die u voorhoudt, heb ik gestuurd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 november 2020, opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Zaterdag 14 november 2020 ben ik mijn appartement aan de [straatnaam] te Groningen binnengegaan. Toen ik mijn voordeur opendeed, zag ik dat [verdachte] voor mij stond in de hal. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij bij mijn keel pakte met één hand en met zijn andere hand mijn mond bedekte. Ik zag en voelde vervolgens dat [verdachte] mij op de bank smeet. Ik voelde dat hij mijn hoofd met kracht in de kussens duwde. Ik voelde dat ik geen lucht meer kreeg en het werd zwart voor mijn ogen. Ik hoorde [verdachte] tegen mij zeggen: "Ga dan dood! Ik zei toch dat je vandaag dood ging? Je gaat ook dood vandaag!". Volgens mij ben ik toen bewusteloos geraakt. Ik ben in ieder geval een stuk van de film kwijt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 16 november 2020, opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1]:
Ik hoorde een harde schreeuw van [slachtoffer] uit het trappenhuis komen. Ook ging vrij kort daarop haar deur met enig geweld zodanig dicht dat de muur van mijn kamer vibreerde. Ik hoorde een hamerend geluid tegen de muur van de woning. Ik hoorde vervolgens dat mijn buurvrouw om hulp riep. En ik hoorde geluiden alsof er een vechtpartij gaande was. Op het moment dat ik het geschreeuw van mijn buurvrouw niet meer hoorde, had ik het idee dat iemand haar een hand voor de mond hield. Ik dacht dit omdat haar kreten tussendoor gedempt en niet volledig luid klonken. Ik zag dat de man uit de woning van [slachtoffer] kwam. Ik zag [slachtoffer] naast de deur staan. Ze was op dat moment aan het huilen. Ik zag dat zij tegen de deur naar beneden zakte. Ik zag dat [slachtoffer] psychisch aan het eind van haar latijn was en veel gehuild had.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 19 november 2020, opgenomen op pagina 34 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2]:
Ik hoorde aangeefster heel hard gillen. Er werd ook een paar keer op de muur gebonkt vanuit haar woning. Toen ben ik op de gang gaan kijken. Ik zag dat aangeefster door haar benen zakte en dat ze heel erg begon te huilen. Ik hoorde haar zeggen dat de ruzie uit de hand liep. Toen ze wilde schreeuwen had hij haar mond afgedekt met zijn hand en later had hij een kussen op haar gezicht gedrukt waardoor zij heel even het bewustzijn verloor.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De aangifte vindt voldoende steun in het overige bewijs, namelijk in de verklaring van de huisarts, de verklaring van de schoolmedewerker en de berichten die aangeefster en verdachte gedurende hun relatie naar elkaar hebben gestuurd. De rechtbank ziet anders dan verdachte heeft betoogd geen aanleiding om aan te nemen dat aangeefster de beschuldigingen verzonnen heeft en dat zij niet alleen in haar aangifte heeft gelogen, maar ook tegen haar vertrouwenspersonen, in het bijzonder de vertrouwenspersoon van school op het moment dat zij nog een relatie met verdachte had.
Ten aanzien van onder 2 subsidiair ten laste gelegde
Met betrekking tot het onder 2 subsidiair ten laste gelegde gaat de rechtbank eveneens wat betreft de feitelijke gang van zaken uit van hetgeen aangeefster daarover heeft verklaard. Er zijn geen getuigen die het incident hebben waargenomen, maar er zijn wel getuigenverklaringen die de aangifte op essentiële onderdelen ondersteunen. Getuige [getuige 1] heeft aangegeven dat hij hard gebonk en geschreeuw hoorde. Het geschreeuw klonk op een gegeven moment gedempt en niet volledig luid. Dit past bij de verklaring van aangeefster dat verdachte zijn hand voor haar mond deed en/of haar hoofd in de kussens duwde. Daarnaast heeft getuige [getuige 2] verklaard dat aangeefster direct na het voorval door haar benen zakte en begon te huilen. Zij heeft vervolgens direct aan de aanwezige buren verteld wat er was gebeurd. Daar komt nog bij dat verdachte heeft verklaard dat hij niet in de woning van aangeefster is geweest terwijl getuige [getuige 1] aan heeft gegeven dat hij verdachte uit de woning van aangeefster zag komen.
Ten aanzien van de vraag of bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft het hoofd van aangeefster in elk geval dusdanig lang in de kussens geduwd dat het zwart voor haar ogen werd en zij een stuk van de film kwijt is. De kans op het optreden van (ernstig) hersenletsel ten gevolge van zuurstoftekort is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. De gedragingen van verdachte en de uitlatingen die hij daarbij heeft gedaan, kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend is bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 november 2019 tot en met 25 oktober 2020 te Groningen, zijn levensgezel, [slachtoffer], meermalen heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd en lichaam en benen te stompen en te slaan en te trappen en te schoppen en met een pollepel te slaan en bij de keel te pakken en de keel dicht te knijpen en onder heet water te zetten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] pijn en letsel heeft ondervonden;
2. subsidiair
hij op 14 november 2020 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [slachtoffer] bij de keel heeft vastgepakt en op een bank heeft gegooid/geduwd en haar hoofd met kracht in de kussens heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer], onvoldoende zuurstof/lucht kreeg en daarbij heeft gezegd: "Ga dan dood. Ik zei toch dat je vandaag dood ging. Je gaat ook dood vandaag", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;
2. subsidiair poging tot zware mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dienen de bijzondere voorwaarden gekoppeld te worden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 9 februari 2021 en een contactverbod met aangeefster, welke dadelijk uitvoerbaar dient te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw bepleit om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte is bereid om zich aan de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden te houden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 14 november 2020 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn ex-vriendin. Nadat het eerder op de avond al uit de hand was gelopen, besloot verdachte om nogmaals naar de woning van aangeefster te gaan. Hij heeft aangeefster bij de keel gepakt, op de bank gesmeten en met haar hoofd in de kussens gedrukt. Dit moet een zeer angstige situatie zijn geweest voor aangeefster. Daarnaast heeft verdachte aangeefster gedurende hun relatie bijna een jaar lang regelmatig mishandeld. Huiselijk geweld maakt niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit en gezondheid van de slachtoffers, maar de ervaring leert dat de slachtoffers hiervan meestal nog geruime tijd zowel lichamelijk als geestelijk hinder en klachten kunnen ondervinden als gevolg van gevoelens van schaamte, angst en onveiligheid. Het geweld heeft onder meer plaatsgevonden in de woning van aangeefster, bij uitstek de plek waar zij zich veilig en geborgen hoort te kunnen voelen. Uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat het handelen van verdachte grote impact heeft gehad op aangeefster. Zij heeft veel last van angsten en is in behandeling bij de psycholoog om alles een plekje te kunnen geven. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan en acht daarom de oplegging van een gevangenisstraf passend en gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het rapport van de reclassering van 9 februari 2021 waarin de reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht en ambulante behandeling.
Alles afwegend, waarbij de rechtbank in aanmerking heeft genomen dat zij tot een andere bewezenverklaring is gekomen dan de officier van justitie, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank daarnaast als bijzondere voorwaarden naast de meldplicht en een ambulante behandeling ook een contactverbod met aangeefster opleggen.
Gelet op de langere periode waarin de mishandelingen hebben plaatsgevonden en het feit dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden, moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De rechtbank zal daarom de op te leggen bijzondere voorwaarde, inhoudende een contactverbod met aangeefster, dadelijk uitvoerbaar verklaren.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat de inbeslaggenomen telefoons aan verdachte kunnen worden teruggegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen telefoons aan verdachte moeten worden teruggegeven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen telefoons aan verdachte moeten worden teruggegeven.

Benadeelde partij

Mevrouw [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.171,63 ter vergoeding van materiële schade en € 2.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
Beschadigde meubels € 183,18
Vervanging sloten € 91,89
Medische kosten € 770,00
Reiskosten € 12,56
Eigen bijdrage CAK € 114,00
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat vordering geheel kan worden toegewezen met uitzondering van de schade aan de meubels aangezien onvoldoende is gebleken van een rechtstreeks verband tussen deze schade en het bewezenverklaarde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op basis van de door haar bepleitte vrijspraak zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat er geen, althans onvoldoende causaal verband is tussen de materiële schade en de tenlastegelegde feiten. Wat de gevorderde immateriële schade betreft geldt daarenboven dat de benadeelde partij een belast verleden heeft en er voorafgaand aan de relatie met verdachte al sprake was van veel en complexe problematiek.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van de separate schadeposten het volgende bepleit.
De schade aan de meubels komt niet voor toewijzing in aanmerking aangezien hiervoor geen bewijs in het dossier zit en vernieling niet ten laste is gelegd. De kosten voor vervangen van de sloten kan niet worden toegewezen aangezien er geen bewijs is dat verdachte de sleutel van de woning van de benadeelde partij had. Bij de gevorderde medische kosten worden allerlei consulten genoemd die geen causaal verband hebben met de tenlastegelegde feiten. De reiskosten zijn niet onderbouwd. De eigen bijdrage CAK kan niet worden toegewezen. Als de benadeelde partij op zichzelf zou wonen had ze immers in plaats van die bijdrage huur moeten betalen.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze beperkt dient te worden tot € 200,00 of € 300,00.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de schade aan het meubilair causaal verband houdt met de bewezenverklaarde feiten.
Ten aanzien van de gevorderde medische kosten is de rechtbank van oordeel dat deze – gelet op de gemotiveerde betwisting door de verdediging – onvoldoende zijn onderbouwd.
Met betrekking tot de kosten voor het vervangen van de sloten, de gevorderde reiskosten en de eigen bijdrage CAK is het naar het oordeel van de rechtbank – anders dan de raadsvrouw heeft bepleit – voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De rechtbank zal derhalve een bedrag van (€ 91,89 + € 12,56 + € 114,00 =) € 218,45 aan materiële schade toewijzen.
De gevorderde immateriële schade van € 2000 acht de rechtbank voldoende onderbouwd en gelet op vergelijkbare gevallen is het gevorderde bedrag ook redelijk.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een totaal bedrag van € 2.218,45, te vermeerderen met de wettelijke rente en zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaring in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toekennen vanaf 14 november 2020 en de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 300, 302, 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en onder 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 5 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen vijf werkdagen na het beëindigen van de detentie meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen, en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo lang en zo vaak de reclassering dat nodig acht;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van twee jaar, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, onder behandeling/begeleiding zal stellen van een forensische polikliniek (FACT), of een soortgelijke ambulante zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven en zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling/begeleiding;
3. dat de veroordeelde op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2001, zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de onder nummer 3 genoemde bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is.
Gelast de teruggaveaan [verdachte] van de in beslaggenomen telefoons (Nokia, iPhone 5 en iPhone 8).
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.218,45(zegge: tweeduizend tweehonderd achttien euro en vijfenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2020.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 2.218,45 (zegge: tweeduizend tweehonderd achttien euro en vijfenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2020, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 32 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 218,45 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. J. Edgar en mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 maart 2021.
Mr. J. Edgar is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.