ECLI:NL:RBNNE:2021:93

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
LEE 20/1361
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van tenaamstelling van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming en de gevolgen voor procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Gedeputeerde Staten van de Provincie Drenthe en eisers, die een agrarisch bedrijf voerden. De zaak betreft de wijziging van de tenaamstelling van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Eisers hadden een vergunning verkregen voor hun bedrijfslocatie, maar hun gebruiksrecht eindigde op 1 mei 2020. Derde-partij, de nieuwe eigenaar van het bedrijf, verzocht om de vergunning op zijn naam te zetten, wat door verweerder is goedgekeurd. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat eisers geen actueel procesbelang meer hebben, omdat zij niet langer gebruik kunnen maken van de vergunning. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers niet-ontvankelijk, omdat de wijziging van de tenaamstelling geen gevolgen meer heeft voor hun rechten. De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/1361

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2021 in de zaak tussen

[eisers], te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. S.P.M. Schaap),
en

Gedeputeerde Staten van de Provincie Drenthe, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Mendelts).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
College van Burgemeester en Wethouders van Assen, te Assen
(gemachtigde: mr. V.A. Textor).

Procesverloop

In het besluit van 5 september 2019 (primair besluit) heeft verweerder de tenaamstelling van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) gewijzigd.
In het besluit van 24 maart 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2020. Eiser [eiser] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door C. Bontekoe. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door O. Coenraadts en A. Roubos.

Overwegingen

1.1.
Eisers voerden een agrarisch bedrijf vanuit het adres [adres] . Eisers en derde-partij hebben een koopovereenkomst gesloten, waarin onder meer is bepaald dat de eigendom van het bedrijf met alle gronden overgaat naar derde-partij en dat eisers nog drie jaar het recht hebben om de gronden te gebruiken. De akte is gepasseerd op 1 mei 2017. Eisers hadden derhalve tot 1 mei 2020 gebruiksrecht op het bedrijf.
1.2.
Op 9 mei 2018 hebben eisers een aanvraag om een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb ingediend. Verweerder heeft de gevraagde Wnb-vergunning op 21 januari 2019 aan eisers verleend. Hierbij is voor de bedrijfslocatie [adres] de activiteit van het in werking hebben van een pluimveehouderij en het houden van paarden vergund, leidend tot een totale emissie van 2.840 kg NH₃/jaar.
1.3.
Bij brief van 22 juli 2019 heeft derde-partij verweerder verzocht de Wnb-vergunning over te zetten op naam van derde-partij, als eigenaar, met de toelichting dat het de bedoeling is deze vergunning in te zetten voor de saldering van emissierechten (stikstof) voor de ontwikkeling van de uitbreiding van de woonwijk Kloosterveen.
1.4.
In het primaire besluit heeft verweerder de tenaamstelling van de Wnb-vergunning gewijzigd in die van derde-partij, de eigenaar van het bedrijf. Na ongegrondverklaring van het bezwaar in het bestreden besluit hebben eisers op 30 april 2020 beroep ingesteld.
ontvankelijkheid
2.1.
De rechtbank overweegt dat het gebruiksrecht van eisers wat betreft de bedrijfslocatie [adres] op 1 mei 2020 is geëindigd (zie 1.1). Eisers hebben dus niet langer de mogelijkheid om de vergunde activiteit van het in werking hebben van een pluimveehouderij en het houden van paarden op deze locatie uit te oefenen.
2.2.
Ter zitting hebben eisers desgevraagd toegelicht dat hun belang bij de procedure gelegen is in de stikstofrechten die voortvloeien uit de Wnb-vergunning. Eisers stellen dat deze onbeperkt verhandeld kunnen worden en dat zij daarom een financieel belang hebben bij de vernietiging van het besluit tot wijziging van de tenaamstelling.
2.3.
De beoordeling van een aanvraag van een vergunning als hier in geding is beschreven in de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wnb. Onder meer dient een beoordeling te worden gemaakt van de gevolgen die het plan kan hebben voor een Natura 2000-gebied. In dit geval is met name de ligging ten opzichte van het Fochteloër Veen van belang. De activiteit, met de daarmee gepaard gaande emissie, mag uitsluitend plaatsvinden op de locatie waarop de beoordeling betrekking heeft gehad.
2.4.
Omdat de rechten van eisers op gebruik van de locatie per 1 mei 2020 zijn komen te vervallen, is het eisers niet meer toegestaan om die locatie stikstof uit te stoten tot de totale hoeveelheid genoemd in de vergunning. Los van de vraag of de toestemming tot emissie zonder wettelijke grondslag verhandeld kan worden, is deze toestemming voor eisers komen te vervallen omdat die locatiegebonden is. Een eventuele gegrondverklaring van het beroep zal hierin geen verandering brengen.
2.5.
Uit hetgeen eisers voor het overige hebben gesteld, volgt niet dat de vernietiging van het bestreden besluit zal voorkomen dat eisers schade lijden of inkomsten derven of zal leiden tot een aanspraak op schadevergoeding. In dit verband merkt de rechtbank op dat derde-partij aan eisers heeft toegezegd de aanvraagkosten van de Wnb vergunning te vergoeden.
2.6.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat er geen sprake is van een actueel procesbelang.
3. Het beroep is niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.