ECLI:NL:RBNNE:2021:984

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
18/170495-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verkrachtingszaak met betrekking tot relatie en wederzijdse instemming

Op 25 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 17-jarige verdachte, die werd beschuldigd van verkrachting van een 16-jarige aangeefster. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte dwang heeft toegepast. De feiten vonden plaats op 24 oktober 2016, toen de verdachte en de aangeefster, die een relatie hadden, seksueel contact hadden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kenbaar was dat de aangeefster op dat moment geen seksueel contact wilde. De vordering van de aangeefster werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank het feit niet bewezen achtte. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van beide partijen en de context van hun relatie, waarbij eerder seksueel contact had plaatsgevonden. De rechtbank vond het niet aannemelijk dat de verdachte opzettelijk de wil van de aangeefster had genegeerd, ondanks het feit dat zij eerder had aangegeven te willen wachten met seks tot haar 18e. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde verkrachting en verklaarde de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/170495-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 maart 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.A. Schütz, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 oktober 2016 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, door geweld en/of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal, de (onbedekte) borsten en vagina van die [slachtoffer] betast, althans aangeraakt en/of zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht,
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte op het moment dat die [slachtoffer] in/op het bed lag en terwijl zij meermalen had aangegeven dat ze dit niet wilde en/of zijn handen heeft weggeduwd, al dan niet (telkens) onverhoeds,
- haar dwars op het bed heeft gelegd en/of
- haar joggingbroek en/of panty en/of onderbroek, althans haar onderkleding, heeft uitgetrokken en/of
- haar op de buik heeft gedraaid en/of naar de rand van het bed heeft getrokken en/of haar (vervolgens) bij de heupen heeft vastgepakt en/of
- haar armen/handen (op de rug) stevig heeft vastgehouden en/of
- haar (met kracht) op het bed heeft geduwd/vastgehouden, althans haar is blijven duwen/vasthouden en/of
met gebruikmaking van zijn fysieke overwicht op die [slachtoffer] voor die [slachtoffer] een situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet tegen/aan voornoemde handelingen en/of gemeenschap met hem, verdachte, kon verzetten en/of onttrekken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor de ten laste gelegde verkrachting tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van 1 jaar, alsmede een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie. De officier heeft gesteld dat de redelijke termijn is overschreden.
De officier van justitie heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De aangifte is betrouwbaar, omdat aangeefster vanaf het begin gedetailleerde en consistente verklaringen heeft afgelegd. Deze verklaringen worden bovendien ondersteund door verschillende andere bewijsmiddelen zoals de verklaring van de moeder van aangeefster, de stukken met betrekking tot de disclosure bij de psycholoog, dagboekaantekeningen en de medische informatie van de huisarts. Uit de verschillende stukken blijkt dat aangeefster steeds heeft verklaard dat verdachte niet heeft geluisterd naar de 'nee' van aangeefster. Dit wordt ook ondersteund door het volgende bericht dat verdachte via WhatsApp aan aangeefster heeft gestuurd: 'sorry that i raped ya'.
Bovendien verklaart verdachte ook in grote lijnen hetzelfde over de gang van zaken tijdens het seksuele contact met aangeefster, alleen ontkent hij dat hij hiertoe dwang heeft toegepast. Het gaat daarbij niet alleen om fysiek overwicht. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte onverhoeds heeft gehandeld, dat zij al duizelig was en dat zij verstijfde doordat zij angst heeft ervaren door een eerder trauma. Er is wettig en overtuigend bewijs dat het is gegaan zoals aangeefster meermalen heeft verklaard. Dat zij hierover heeft gelogen is niet aannemelijk geworden. Mochten er al appberichten door aangeefster verstuurd zijn over seks, dan zegt dit nog niets over instemming ten aanzien van het seksuele contact op 24 oktober 2016. Verdachte wist dat aangeefster met seks wilde wachten tot zij 18 was en dat zij door eerder misbruik een trauma had opgelopen. Verdachte had aangeefster vooraf moeten vragen of ze seks met hem wilde.
Op basis van het dossier acht de officier van justitie dan ook alle feitelijkheden wettig en overtuigend te bewijzen en acht verdachte schuldig aan verkrachting.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is ten aanzien van de ten laste gelegde dwang.
Oordeel van de rechtbank
Voorafgaand aan 24 oktober 2016
Uit zowel de verklaringen van aangeefster als die van verdachte blijkt dat aangeefster en verdachte vanaf enig moment in de zomervakantie 2016 een relatie hadden en dat er sindsdien meerdere keren seksueel contact is geweest tussen beide, waarbij er in ieder geval sprake was van orale bevrediging, maar ook volgens verdachte (een begin van) penetratie. Verdachte was destijds 17 jaar en aangeefster 16 jaar; verdachte is 7 maanden ouder dan aangeefster. Aangeefster en verdachte zagen elkaar bijna dagelijks, woonden toen nog thuis en kwamen bij elkaar thuis, waar ook de seks plaatsvond. Ze hadden ook via sociale media contact met elkaar en een deel van de digitaal gevoerde gesprekken – de politie heeft de telefoon van verdachte onderzocht en aangeefster heeft enkele berichten aan de politie ter beschikking gesteld – gaat over seks. Aangeefster heeft tegen verdachte gezegd dat ze wilde wachten met seks totdat zij 18 jaar was, dat zij dit ook met haar moeder had afgesproken en dat zij een traumatische seksuele ervaring heeft meegemaakt. Verdachte erkent dat aangeefster dit heeft gezegd. Hij heeft aangeefster ook bijgestaan bij het doen van aangifte ter zake de eerdere traumatische ervaring. Ondanks deze mededelingen van aangeefster was er voorafgaand aan 24 oktober 2016 al meerdere keren sprake van zoenen en seksueel contact tussen aangeefster en verdachte. Aangeefster verklaart hierover dat zij dit niet wilde, maar het door het aandringen van verdachte heeft laten gebeuren. Verdachte heeft verklaard dat er vaker seks heeft plaatsgevonden, dat dit steeds met wederzijdse instemming was en dat aangeefster ook wel het initiatief tot seks heeft genomen. Verdachte heeft verklaard dat aangeefster twee keer voorafgaand aan 24 oktober 2016 tijdens de seks had aangegeven dat ze met de seks, in die gevallen penetratie, wilde stoppen. Verdachte heeft hierover aangegeven dat hij die keren gestopt is op het moment dat aangeefster aangaf niet meer te willen.
Op 24 oktober 2016
Op 24 oktober 2016 is aangeefster bij verdachte thuis gekomen en heeft er seksueel contact tussen beide plaats gevonden. Daarbij is verdachte met zijn penis in de vagina van aangeefster geweest. Over het seksuele contact, waar en wanneer dit plaats vond, dat het condoom scheurde, dat verdachte aangeefster naar huis heeft gebracht en het condoom onderweg heeft weggegooid, hebben aangeefster en verdachte hetzelfde verklaard. Het grote verschil in de verklaringen is dat aangeefster heeft verklaard dat zij de seks onder dwang heeft ondergaan en dat verdachte heeft verklaard dat de seks vrijwillig was, dat aangeefster op een gegeven moment heeft gezegd dat ze wilde stoppen en dat hij toen ook daadwerkelijk is gestopt.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de seks heeft plaatsgevonden onder dwang. Van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht is sprake indien de dader opzettelijk veroorzaakt dat het slachtoffer de seksuele handelingen tegen haar wil ondergaat.
De rechtbank stelt voorop dat zij de indruk heeft dat aangeefster daadwerkelijk heeft ervaren dat hetgeen tussen haar en verdachte op seksueel gebied heeft plaatsgevonden traumatisch is geweest. De rechtbank maakt dit op uit de slachtofferverklaring die aangeefster ter zitting heeft voorgedragen, maar ook uit de verslagen van de psycholoog, de huisarts en de therapeut, die in het dossier opgenomen zijn.
Voor de vraag of bewezenverklaring van het ten laste gelegde moet volgen, moet zoals hiervoor gesteld, worden bewezen dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot seks, of hij het opzet had dat aangeefster tegen haar wil seksuele handelingen heeft ondergaan.
Verdachte ontkent dat het seksuele contact onder dwang was.
Aangeefster is echter heel stellig dat het voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat zij op 24 oktober 2016 in het geheel geen seksueel contact, op welke manier dan ook, wilde met verdachte.
Gelet op het feit dat verdachte en aangeefster een relatie hadden, elkaar bijna dagelijks zagen, dat ze nog jong waren, dat ze ook via sociale media gesprekken over seks voerden en dat ze ook voor 24 oktober 2016 al meerdere keren seksuele handelingen met elkaar hadden verricht, waarbij er steeds sprake was van het elkaar aantrekken en afstoten, heeft de rechtbank geen overtuiging kunnen krijgen dat verdachte de opzet had om aangeefster te dwingen seksuele handelingen te ondergaan.
De rechtbank is van oordeel dat ook aan het WhatsApp bericht dat verdachte in de avond van 24 oktober 2016 aan aangeefster heeft gestuurd met de tekst ‘sorry that i raped ya’ geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. Het bericht betreft slechts één van meerdere berichten die er die avond zijn verstuurd tussen aangeefster en verdachte, zowel voorafgaand aan als volgend op dit bericht. Het is daarom niet duidelijk in welke context dit bericht gelezen moet worden. Daarbij overweegt de rechtbank dat dit bericht ook kan passen in de verklaring van verdachte, namelijk dat hij en aangeefster steeds begonnen met het verrichten van seksuele handelingen, dat aangeefster vervolgens na korte tijd aangaf dat ze wilde stoppen, dat verdachte dat dan ook deed maar dat hij daar nu klaar mee is. Ook de dagboekaantekeningen van aangeefster maken niet dat de rechtbank overtuigd raakt van de ten laste gelegde dwang, omdat het aantekeningen van aangeefster zelf betreft.
Alles overwegende acht de rechtbank niet wettig en overtuigend te bewijzen dat het voor verdachte op 24 oktober 2016 voldoende kenbaar is geweest dat aangeefster geen seksueel contact wilde met verdachte en dat er van de kant van verdachte sprake is geweest van dwang in de hierboven omschreven zin. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de ten laste gelegde verkrachting.

Benadeelde partij

[slachtoffer]heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 12.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 24 oktober 2016.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gehele vordering wordt toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dat gehele bedrag, waarbij de gijzeling wordt bepaald op nul dagen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen bij een vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit om de vordering fors te matigen, omdat de vastgestelde schade in de aangehaalde jurisprudentie veel ernstiger zijn dan in de onderhavige zaak, indien bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit, waaruit de schade zou zijn ontstaan, niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Dijkstra, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. B.F. Hammerle en mr. R.B. Maring, rechters,
bijgestaan door mr. E. de Vries-Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 maart 2021.
mr. Hammerle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.