De opgelegde terbeschikkingstelling
Bij arrest van 29 november 2007 heeft het gerechtshof Leeuwarden veroordeelde ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, wegens een poging tot doodslag.
De terbeschikkingstelling is aangevangen op 7 april 2009 en laatstelijk op 6 april 2021 met één jaar verlengd.
Het advies van de instelling
In het verlengingsadvies wordt geadviseerd de termijn van de terbeschikkingstelling te verlengen met twee jaren. In dit verlengingsadvies is onder meer het volgende aangegeven, zakelijk weergegeven:
Veroordeelde is een thans 49-jarige vrouw, gediagnosticeerd met een borderline persoonlijkheidsstoornis, een eetstoornis NAO, PTSS en alcoholafhankelijkheid.
Er is sprake van een lage frustratietolerantie, gebrekkig gevoel van eigenwaarde, instabiele identiteit, krenkinggevoeligheid (bij verlating in het bijzonder), snelle stemmingswisselingen en woedeuitbarstingen. Negatieve emoties tracht zij te dempen door middel van alcoholgebruik. Onder invloed van alcohol hebben zich meermaals fysiek agressieve incidenten voorgedaan, waarbij zij haar agressie zowel naar anderen als naar zichzelf richtte. De indexdelicten worden gekenmerkt door heftige impulsieve agressie vanuit de krenking door verlating, jaloezie of afwijzing. Veroordeelde ontkent het plegen van de delicten waarvoor de terbeschikkingstelling is opgelegd. Daardoor verleent zij minimale medewerking aan de behandeling.
Vanaf juli 2016 verblijft veroordeelde op een longcare-afdeling, gericht op een lage behandeldruk en kwaliteit van leven waarbij sprake is van een zo hoog mogelijke mate van autonomie binnen een gestructureerd kader. In de behandeling staan de beperkte draagkracht, gebrekkige probleemoplossende vaardigheden en beperkt ziekte-inzicht centraal.
Net als voorgaande periode staan de somatische klachten van veroordeelde op de voorgrond. Haar slechte gezondheid komt haar kwaliteit van leven niet ten goede, waardoor zij veelal inactief, depressief en overspannen is. Veroordeelde is ook weinig open over haar eetstoornis (boulimia). Zij neemt weinig verantwoordelijkheid voor haar somatische klachten en is daardoor moeilijk in zorg te krijgen. Toch bezoekt zij na lang aandringen een aantal keer het ziekenhuis. Mogelijk speelt de (hernieuwde) liefdesrelatie met een medepatiënt een rol in het meer op de achtergrond komen van haar euthanasiewens.
Onderhavige periode staat in het teken van een mogelijke doorstroom naar [instelling] , een transmurale vervolgvoorziening met eigen flats en begeleiding op afstand. Het behandelingsteam stelt voor dit traject als voorwaarde dat veroordeelde aan het werk gaat om haar zelfstandigheid te vergroten, bijvoorbeeld het hebben van medicatie in eigen beheer en het ondernemen van verloven. Het behandelingsteam probeert haar hiertoe te motiveren, maar minimale druk en ogenschijnlijk kleine zaken zorgen al voor veel spanning en paniekaanvallen bij veroordeelde. Na multidisciplinair overleg wordt geconcludeerd dat de route richting [instelling] voorlopig niet haalbaar lijkt. Veroordeelde heeft te veel zorg en ondersteuning nodig om op deze voorziening te kunnen functioneren. Afhankelijk van eventuele verdere vorderingen komt [instelling] mogelijk weer in beeld.
De komende periode zal onderzocht worden op welke andere manier invulling kan worden gegeven aan een vervolgtraject en welke verblijfsplek passend is voor de psychiatrische en somatische problematiek van veroordeelde. Daarnaast blijft het vergroten van de zelfredzaamheid van belang. Gezien de complexiteit van het behandeltraject zal dit nog geruime tijd in beslag nemen.
Wat betreft een eventuele zorgmachtiging is de kliniek van mening dat deze onvoldoende rekening houdt met de forensische scherpte die noodzakelijk is. Ingeschat wordt dat een overgang naar een volgende voorziening dermate veel spanning met zich meebrengt dat veroordeelde kan destabiliseren en het risico op gewelddadig gedrag stijgt. Er is in een dergelijke situatie nog steeds intensieve (forensische) zorg nodig.
Een voorwaardelijke beëindiging zal na ommekomst van een jaar dan ook nog niet aan de orde zijn. De belangrijkste beschermende factoren zijn extern van aard en worden geboden door hulpverlening, het toezicht en het intramurale verblijf op een longcare-afdeling met een lage behandeldruk. Zonder het kader van de terbeschikkingstelling zullen vrijwel alle beschermende factoren wegvallen en bestaat een grote kans dat veroordeelde terugvalt in alcoholgebruik. Het risico op terugval in gewelddadig gedrag wordt dan ook als matig tot hoog ingeschat.
De deskundige R. Gerritzen heeft tijdens de terechtzitting van 24 maart 2022 het advies bevestigd en nader toegelicht. Deze toelichting houdt - zakelijk weergegeven – in:
Recentelijk is veroordeelde akkoord gegaan met plaatsing bij een andere vervolginstelling dan
[instelling] . Er is dus een beweging gemaakt om mee te denken aan verblijf op een andere plek. Veroordeelde wil niet te ver weg van de kliniek en haar verloofde verblijft nog in de [instelling].
Veroordeelde vindt het prettig dat er 24-uurs zorg aanwezig is en zou het liefst naar een bejaardentehuis gaan. Het is echter niet zo dat veroordeelde altijd gebruik maakt van zorg of dat zij, ondanks dat zij dit zelf stelt, die zorg daadwerkelijk nodig heeft. Het lijkt vooral te gaan om geborgenheid en zorgbehoefte.
Er zijn een aantal opties voor een andere woonplek. Allereerst is er een lijst verstrekt door het ministerie, maar dit betreffen locaties ver weg van Utrecht en bovendien schrikken veel instellingen van een TBS-label. Een tweede optie is een forensisch verpleeg/verzorgingshuis, maar de vraag is of veroordeelde daar somatisch slecht genoeg voor is. De derde opties is [instelling] in Utrecht, maar dat voldoet niet aan de wensen van veroordeelde omtrent 24-uurs zorg.
Een vierde opties zou een nog te bouwen forensisch zorgtehuis zijn, maar dat zorgtehuis zal niet voor het eerste/tweede kwartaal 2023 gereed zijn. Daarbij geldt ook weer de vraag of veroordeelde somatisch slecht genoeg is.
Een zorgmachtiging is besproken. Daaraan kleven financiële en praktische bezwaren. Het grootste bezwaar is de ambulante setting, waarbij het streven van een kliniek zal zijn een terugkeer in de reguliere samenleving, maar veroordeelde heeft zorg, begeleiding en toezicht nodig. Er zal daardoor onvoldoende forensische scherpte zijn. De risico’s zullen bij een verhuizing al stijgen en bij slechts een minimaal gesprek met veroordeelde is er al een impulsdoorbraak mogelijk. Bij het verlaten van de kliniek zullen de spanningen enorm toenemen, hetgeen kan leiden tot alcoholgebruik en geweld. Ingeval van een stabiele inbedding binnen een vervolgsetting in een transmuraal kader kan een zorgmachtiging aan de orde komen.
Voor alle opties geldt dat een en ander niet binnen een jaar geregeld zal zijn, waardoor een verlenging met twee jaar geïndiceerd is.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging met twee jaren.
Het standpunt van de veroordeelde en haar raadsvrouw
De veroordeelde en haar raadsvrouw hebben zich niet verzet tegen een verlenging van de terbeschikkingstelling met één jaar. Een termijn van één jaar geeft de mogelijkheid een zogenaamde ‘vinger aan de pols’ te houden, zodat beoordeeld kan worden of de kliniek daadwerkelijk werkt aan een verblijf elders. De verdediging heeft bovendien de vraag opgeworpen of het recidiverisico goed is ingeschat. Veroordeelde is volledig abstinent van alcohol en het is de vraag of zij met haar somatische klachten nog dusdanig gevaarlijk is dat verlenging van de maatregel gerechtvaardigd is.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de inhoud van voormeld advies, de door de deskundige gegeven toelichting en hetgeen overigens uit het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen vereist dat de termijn van de dwangmaatregel wordt verlengd.
De rechtbank heeft, anders dan de verdediging, geen redenen om aan te nemen dat het recidiverisico door de deskundigen van de kliniek niet correct is vastgesteld. De deskundigen zijn immers bekend met de somatische klachten van veroordeelde.
Uitgangspunt bij de verlengingstermijn van de terbeschikkingstelling is dat wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling van de veroordeelde meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging met een termijn van één jaar, de terbeschikkingstelling verlengd dient te worden met een termijn van twee jaren. Dit kan anders zijn indien de reële kans bestaat dat de maatregel al na verloop van één jaar kan worden gewijzigd of beëindigd dan wel indien het verloop van de behandeling daartoe aanleiding geeft.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de verlengingstermijn dat er geen gronden aanwezig zijn om te verwachten dat de verpleging van overheidswege na één jaar voorwaardelijk zal worden beëindigd. Evenmin is gebleken van feiten of omstandigheden waaruit aannemelijk is geworden dat de kliniek de behandeling van veroordeelde niet voortvarend ter hand heeft genomen of dat de kliniek dat in de toekomst zal nalaten. De deskundige heeft ter zitting immers gesteld dat veroordeelde pas recentelijk akkoord is gegaan met een plaatsing bij een instelling anders dan bij [instelling] . Ook heeft veroordeelde de nodige (mogelijk beperkende) eisen gesteld aan een andere instelling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat sprake is van een vertragende opstelling
van de kliniek in het vinden van een andere instelling/verblijfsplaats voor veroordeelde.
De rechtbank zal de terbeschikkingstelling, overeenkomstig de vordering en het verlengingsadvies, met twee jaren verlengen.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht.